In deze zaak gaat het om de beroepsaansprakelijkheid van een notaris in het kader van de omzetting van huwelijkse voorwaarden in een algehele gemeenschap van goederen. De eiseres, die in 1951 huwelijkse voorwaarden had afgesloten, vorderde schadevergoeding van de notaris omdat zij meende dat deze haar niet voldoende had geïnformeerd over de gevolgen van de omzetting. De notaris had de akte op 11 april 1974 verleden, nadat hij een mondelinge toelichting had gegeven aan de eiseres en haar echtgenoot. De eiseres stelde dat zij niet op de hoogte was van de financiële problemen van haar echtgenoot, die notaris was en in financiële moeilijkheden verkeerde. De Rechtbank te Assen had de vordering van de eiseres afgewezen, en het Gerechtshof te Leeuwarden had dit vonnis bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat de notaris niet alleen gehouden is tot het geven van een zakelijke toelichting, maar ook tot het wijzen op specifieke risico's verbonden aan de rechtshandeling. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de notaris had moeten verifiëren of de eiseres zich bewust was van de risico's van de omzetting, gezien haar juridische onkunde en de benarde financiële situatie van haar echtgenoot.