ECLI:NL:RBGEL:2024:9178

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
AWB _ 22 - 4888
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het realiseren van drie zelfstandige appartementen met motiveringsgebrek en vernietiging van de beslissing op bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren behandeld. Eisers, eigenaren van een voormalig kantoorpand, hebben een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om in het pand drie zelfstandige appartementen te realiseren. De aanvraag is door het college geweigerd, omdat deze in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Dit is de derde keer dat de rechtbank zich over deze zaak buigt, na eerdere uitspraken waarin het college werd opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers.

De rechtbank oordeelt dat de beslissing van het college van 17 oktober 2022 opnieuw onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank constateert dat het college niet adequaat heeft ingegaan op de vragen die in eerdere uitspraken zijn gesteld, met name over de behoefte aan de woningen en de ruimtelijke relevantie van de aanvraag. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar en draagt het college op om opnieuw te beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het college opgedragen om het griffierecht aan eisers te vergoeden.

De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen en het bieden van duidelijkheid aan eisers over de motivering van de besluiten. De uitspraak onderstreept de noodzaak voor het college om in gesprek te gaan met eisers om tot een oplossing te komen, gezien de lange voorgeschiedenis van de zaak en de herhaalde vernietigingen van de besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/4888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eisers] en [eisers], uit [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren

(gemachtigden: mr. S. Thijssen en R. de Wit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de nieuwe beslissing op bezwaar van 17 oktober 2022.
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigden van het college.

Waar gaat deze zaak over?

2. Eisers zijn eigenaar van een voormalig kantoorpand op het [locatie] in [woonplaats]. Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning om in het pand drie zelfstandige appartementen te realiseren.
2.1.
Ter plaatse gelden het bestemmingsplan “Kernen Buren” en het paraplubestemmingsplan “Kernen Buren, vierde herziening”. De gronden hebben de bestemming “Centrum” [1] , de dubbelbestemmingen “Waarde-archeologie 3- archeologisch onderzoeksgebied 1” [2] en “Waarde-cultuurhistorie” [3] en de functieaanduiding “Kantoor”.
2.2.
Omdat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan heeft het college de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd. In de eerste beslissing op bezwaar is het college bij de weigering gebleven.
2.3.
Met de uitspraak van 19 september 2019 [4] heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de vraag naar de behoefte van de betrokken woningen ten volle aan de orde dient te komen, met inachtneming, indien van toepassing, van de notitie “Bouwen voor behoefte”.
2.4.
Op 26 februari 2020 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en de weigering in stand gelaten.
2.5.
Met de uitspraak van 25 april 2022 [5] heeft de rechtbank het beroep opnieuw gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college er niet in is geslaagd om voldoende duidelijkheid te geven naar aanleiding van de vraagstelling en conclusie in de uitspraak van de rechtbank van 19 september 2019. Het college heeft niet duidelijk gemaakt waarom bij het plan van eiser geen sprake is van een ruimtelijke meerwaarde en evenmin heeft het college inzichtelijk gemaakt welke woningen wel in [woonplaats] dan wel in het deelgebied [woonplaats] zijn vergund en hoeveel punten aan die woningen zijn toegekend in de beoordeling. Daarmee is de toepaste procedure onvoldoende concreet toegelicht en is de beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd. Op de vraag van de rechtbank of het wel mogelijk is om ter plaatse één extra woning toe te staan, is het college niet ingegaan. Het college moet daarom een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Daarbij heeft de rechtbank ook overwogen dat het college bij de nieuwe beslissing op bezwaar moet toetsen aan inmiddels vastgestelde nieuwe beleid.
2.6.
Op 17 oktober 2022 heeft het college voor de derde maal een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en de weigering in stand gelaten. De weigering is niet meer gebaseerd op de behoefte van de betrokken woningen. Aan deze beslissing op bezwaar heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook is het plan volgens het college ruimtelijk en stedenbouwkundig niet aanvaardbaar. Tegen deze beslissing op bezwaar is het nu voorliggende beroep gericht.

Beoordeling door de rechtbank

Niet tijdig beslissen op bezwaar
3. Nu alsnog inhoudelijk is beslist op het bezwaar van eisers, hebben eisers niet langer belang bij een beoordeling van het beroep tegen niet tijdig beslissen op het bezwaar. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom wegens gebrek aan procesbelang niet-ontvankelijk.
De beslissing op bezwaar van 17 oktober 2022
4. Op 17 oktober 2022 heeft het college alsnog beslist op het bezwaar van eisers. Omdat het college niet aan het bezwaar van eisers tegemoet is gekomen, is het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede op deze beslissing op bezwaar gericht. [6] De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2022 aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wijze van beoordelen
6. Op 2 juli 2018 heeft het college aan eisers – naar aanleiding van een andere aanvraag - een omgevingsvergunning verleend voor realiseren van één zelfstandige woning en twee onzelfstandige woningen. Deze omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ [7] en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ [8] . Het college heeft bij de verlening van deze omgevingsvergunning overwogen dat de aanvraag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hiermee is de kantoorfunctie reeds gewijzigd naar een woonfunctie. Als voorwaarde is opgenomen dat uit de aanvraag expliciet moet blijken dat het gaat om onzelfstandige woningen. Weliswaar ligt deze omgevingsvergunning niet ter beoordeling voor maar de rechtbank betrekt deze omgevingsvergunning wel in de nu voorliggende procedure, omdat hierbij moet worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals deze golden op het moment van de beslissing op bezwaar.
7. De rechtbank overweegt verder dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [9]
Tweedelijnsbebouwing
8. Eisers voeren aan dat het college op veel adressen wel een woning achter een woning toestaat. Eisers beroepen zich hierbij nadrukkelijk niet op het gelijkheidsbeginsel, maar hebben deze voorbeelden genoemd om aan te geven dat er veelvuldig in de tweede lijn wordt gebouwd.
8.1.
Het college wil geen tweedelijnsbebouwing toestaan. Volgens het college is dit een algemeen geaccepteerd stedenbouwkundig uitgangspunt. Woningen moeten gesitueerd zijn aan de openbare ruimte en de weg.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat het college met de omgevingsvergunning van 2 juli 2018 al heeft toegestaan dat er ter plaatse wordt gewoond. Bij die omgevingsvergunning zijn immers één zelfstandig en twee onzelfstandige appartementen vergund. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden wat voor stedenbouwkundig effect het heeft of er ter plaatse zelfstandig of onzelfstandig wordt gewoond. Het college heeft dit niet gemotiveerd in de beslissing op bezwaar en heeft dit ook tijdens de zitting niet kunnen uitleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit verschil ook niet uit te leggen. De beslissing op bezwaar is om die reden onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Daglichttoetreding
9. Eisers voeren aan dat het argument van beperkte daglichttoetreding dat het college ten grondslag heeft gelegd aan de weigering onbegrijpelijk is in het licht van de reeds vergunde zelfstandige en onzelfstandige appartementen.
9.1.
Het college verwijst naar het Bouwbesluit 2012. Bij een bestaand pand is het bestaande niveau van toepassing is met een minimum daglichttoetreding per verblijfsruimte van 0,5 m2. [10] De daglichtopeningen blijven buiten beschouwing als deze op minder dan twee meter van de perceelsgrens liggen. In twee ruimtes kunnen de daglichtopeningen niet worden meegeteld, zodat niet aan de eis van voldoende daglichttoetreding per verblijfsruimte wordt voldaan.
9.2.
Zoals de rechtbank ook in 8.2 heeft overwogen, is al een omgevingsvergunning voor het wonen in de appartementen verleend. Ook in het kader van daglichttoetreding ziet de rechtbank niet in wat het verschil is tussen onzelfstandige en zelfstandige appartementen. Daarbij merkt de rechtbank op dat een toets aan het Bouwbesluit 2012 aan de orde is bij een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” en dat het in dit geval alleen om de activiteit “handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening” gaat. De beslissing op bezwaar is onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Is het college vooringenomen of is er sprake van détournement de pouvoir?
10. Eisers voeren aan dat het college vooringenomen is en dat sprake is van détournement de pouvoir.
10.1.
Eisers hebben deze beroepsgrond niet onderbouwd. Ook tijdens de zitting hebben eisers deze beroepsgrond niet nader onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoe nu verder?
11. In eerdere procedures heeft de rechtbank geprobeerd om overeenstemming tussen eisers en het college te bereiken. Dit heeft niet tot een oplossing geleid. De rechtbank constateert dat het college de aanvraag voor de derde keer heeft geweigerd. Uit het voorgaande volgt dat de beslissing op bezwaar weer niet goed is gemotiveerd. Het college zal dus opnieuw een beslissing op het bezwaar van eisers moeten nemen. De rechtbank adviseert het college dringend om met eisers in gesprek te gaan om het geschil daadwerkelijk te kunnen beslechten.
Tijdens de zitting bij de rechtbank zijn door het college argumenten naar voren gebracht op grond waarvan het college opnieuw tot een weigering zou kunnen komen. Gelet op de lange voorgeschiedenis in deze zaak en in het kader van finale geschilbeslechting geeft de rechtbank het college daarover het volgende mee.
Andere gevallen
11.1.
Het college heeft in reactie op de door eisers genoemde andere adressen per adres aangegeven waarom er geen sprake is van gelijke gevallen. De door eisers genoemde andere adressen zijn planologisch en stedenbouwkundig niet vergelijkbaar. Het college vreest desondanks precedentwerking als medewerking zou worden verleend aan de aanvraag van eiser.
11.2.
De rechtbank overweegt dat eisers terecht aangeven dat sprake is van een unieke en historisch gegroeide situatie. De vrees voor precedentwerking waar het college zich op beroept vindt de rechtbank in dit geval niet reëel. De door eisers genoemde andere gevallen zijn, zoals het college terecht stelt, niet één op één vergelijkbaar. Er blijkt echter wel een bepaalde ontwikkeling uit. Zo hebben eisers bijvoorbeeld gewezen op verschillende appartementencomplexen in het dorp [woonplaats]. Dit staat haaks op de opmerking van het college dat per perceel slechts één woning wordt toegestaan.
Parkeren
11.3.
Het college heeft bij de bespreking van de door eisers genoemde andere adressen ook opgemerkt dat er bij die adressen parkeergelegenheid op eigen terrein is. Bij eisers is dat volgens het college niet het geval.
11.4.
De rechtbank merkt allereerst op dat uit het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan [11] volgt dat het college een parkeernota moet opstellen. Dat is niet gebeurd. Er zijn dus geen regels voor het vaststellen van de parkeerbehoefte en de wijze waarop in parkeerplaatsen moet worden voorzien. Verder kan er niet aan voorbij worden gegaan dat het gaat om het verschil in parkeerbehoefte tussen onzelfstandige bewoning en zelfstandige bewoning. De rechtbank overweegt dat als hier al een verschil tussen bestaat, dit om een minimale toename zal gaan. Het ligt dan op de weg van het college om met eiser in gesprek te gaan om af te stemmen op welke wijze hierin kan worden voorzien.
Bebouwingspercentage
11.5.
Het college heeft bij de bespreking van de door eisers genoemde andere adressen aangegeven dat op het perceel van eisers het maximaal toegestane bebouwingspercentage van 60% [12] wordt overschreden.
11.6.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag van eisers ziet op het gebruik van het perceel. Van een wijziging van het bebouwingspercentage als gevolg van deze aanvraag is dan ook geen sprake. Ook is voor het bebouwingspercentage niet van belang of sprake is van onzelfstandige of van zelfstandige bewoning.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk.
13. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2022 is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar. Dit is de derde beslissing op bezwaar die de rechtbank vernietigt. De rechtbank draagt het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar en daarbij te betrekken wat de rechtbank in deze uitspraak heeft geoordeeld.
13.1.
Omdat het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2022 gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Niet gebleken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 17 oktober 2022 gegrond;
  • bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met in achtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op aan eisers het griffierecht van € 184,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Stroink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bestemmingsplan “Kernen Buren”, artikel 11.
2.Bestemmingsplan “Kernen Buren”, artikel 39.
3.Bestemmingsplan “Kernen Buren”, artikel 43.
6.Artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
7.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
8.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
10.Artikel 3.78, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.
11.Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Gemeente Buren, 14 juli 2022, p. 13.
12.Bestemmingsplan “Kernen Buren”, artikel 11.2.1.