ECLI:NL:RBGEL:2024:9045

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2066
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de goedkeuring van een faunabeheerplan door de rechtbank Gelderland

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland op 17 december 2024, wordt het beroep van Stichting De Faunabescherming tegen de goedkeuring van het faunabeheerplan door het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland beoordeeld. Het faunabeheerplan, opgesteld door de Stichting Faunabeheereenheid Gelderland, betreft de jacht op en vrijstelling van bepaalde diersoorten op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). De rechtbank oordeelt dat het college bij de goedkeuring van het faunabeheerplan niet voldoende heeft getoetst of aan de vrijstellingsvoorwaarden uit de Wnb is voldaan. De rechtbank stelt vast dat het faunabeheerplan niet aan alle vereisten voldoet, met name wat betreft de onderbouwing van schade door de betrokken diersoorten en de effectiviteit van preventieve maatregelen. De rechtbank vernietigt daarom de goedkeuring van het faunabeheerplan en verplicht het college om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toetsing aan de voorwaarden van de Wnb en de noodzaak om alternatieve oplossingen voor schadebestrijding te overwegen. De rechtbank wijst ook op de verplichting van het college om de proceskosten van eiseres te vergoeden, evenals het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2066

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

Stichting De Faunabescherming, uit Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland

(gemachtigde: mr. S.J. van Winzum).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

Stichting Faunabeheereenheid Gelderland, uit Arnhem.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de goedkeuring op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) van het door de Stichting Faunabeheereenheid Gelderland (FBE) vastgestelde “Faunabeheerplan deelplan jacht en vrijstellingssoorten 2023-2029” (het faunabeheerplan).
1.1.
Het college heeft de goedkeuring met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met het bestreden besluit van 21 februari 2023 verleend.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, namens het college [persoon A] en de gemachtigde van het college en namens de derde-partij [persoon B] en [persoon C] .

Totstandkoming van het besluit

2. Bij besluit van 28 februari 2017 heeft het college het “Faunabeheerplan jacht en uitvoering vrijstelling 2017-2023” (faunabeheerplan 2017-2023), dat is opgesteld door de FBE, goedgekeurd voor een looptijd van zes jaar, gerekend vanaf 25 januari 2017. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft zich bij uitspraak van 15 maart 2018 onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen. [1] Bij uitspraak van 20 maart 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de tegen deze uitspraak ingediende hoger beroepen van eiseres en het college gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen. [2] De rechtbank heeft het beroep weer in behandeling genomen.
2.1.
Bij besluit van 19 december 2019 heeft het college, onder toepassing van afdeling 3.4. van de Awb, de door de FBE geactualiseerde versie van het faunabeheerplan 2017-2023 opnieuw goedgekeurd. De rechtbank heeft dit besluit op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bij het beroep betrokken. Bij uitspraak van 13 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het goedkeuringsbesluit van 19 december 2019 vernietigd. [3] Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld bij de Afdeling en in afwachting van een behandeling op 7 september 2021 het faunabeheerplan 2017-2023 opnieuw goedgekeurd.
2.2.
Op 21 november 2022 heeft het college een aanvraag ontvangen van de FBE voor de goedkeuring van het faunabeheerplan. Het faunabeheerplan bevat de volgende modules ten aanzien van jachtsoorten en soorten die op de provinciale en landelijke vrijstellingslijst staan:
1. Canadese gans Landelijke vrijstelling
2. Fazant Jachtsoort
3. Haas Jachtsoort
4. Houtduif Landelijke vrijstelling + jachtsoort
5. Kauw Landelijke vrijstelling
6. Konijn Landelijke vrijstelling + jachtsoort
7. Veldmuis Provinciale vrijstelling
8. Vos Landelijke vrijstelling
9. Wilde eend Jachtsoort
10. Zwarte kraai Landelijke vrijstelling
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft het college het faunabeheerplan goedgekeurd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de goedkeuring van het faunabeheerplan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, blijft het oude recht van toepassing: a. als tegen het besluit beroep openstaat, tot het besluit onherroepelijk is, b. als tegen het besluit geen beroep openstaat, tot het besluit van kracht is.
5.1.
Op 9 januari 2023 is het ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
6. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het toetsingskader?
7. In de Wnb zijn voor verschillende soorten dieren verboden opgenomen om deze opzettelijk te doden en is voorzien in de bevoegdheid voor de minister respectievelijk provinciale staten om vrijstelling van dit verbod te verlenen, onder meer in het kader van schadebestrijding. De minister heeft in het kader van schadebestrijding van het verbod om te doden als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wnb vrijstelling verleend voor de Canadese gans, de houtduif, de kauw en de zwarte kraai, en van het verbod om te doden als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wnb vrijstelling verleend voor de vos en het konijn. De landelijke vrijstellingen zijn opgenomen in artikel 3.1, eerste en tweede lid, van de Regeling natuurbescherming. Provinciale staten van Gelderland hebben in de Omgevingsverordening Gelderland (Omgevingsverordening) in het kader van schadebestrijding vrijstelling verleend van het verbod om te doden als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wnb voor de veldmuis.
7.1.
Ingevolge artikel 3.12, zevende lid, van de Wnb moet een faunabeheerplan worden goedgekeurd door het college. De Afdeling heeft op 7 april 2021 [4] uitspraak gedaan over de vraag wat het college moet en mag beoordelen bij de beantwoording van de vraag of een faunabeheerplan kan worden goedgekeurd. In die zaak ging het ook om de uitvoering van een provinciale vrijstelling. De Afdeling heeft in die uitspraak overwogen dat gewaarborgd dient te worden dat de vraag of de vrijstelling van het verbod om te doden en de wijze waarop daar uitvoering aan wordt gegeven aan de voorwaarden van de Wnb voldoen, aan de rechter kan worden voorgelegd. Als de eisen (voorwaarden) die aan de uitvoering van de vrijstelling in een faunabeheerplan zijn gesteld in de verordening overeenkomen met de eisen die aan de verlening van een vrijstelling ingevolge artikel 3.3, vierde lid, van de Wnb worden gesteld, moet alleen worden getoetst of het faunabeheerplan en de goedkeuring daarvan aan de eisen uit de verordening voldoen. Als de eisen (voorwaarden) die aan de uitvoering van de vrijstelling in een faunabeheerplan zijn gesteld in de provinciale verordening niet overeenkomen met de eisen die in de Wnb aan de verlening van die vrijstelling worden gesteld, zal bij de beoordeling van de goedkeuring van een faunabeheerplan aan de hand van de Wnb moeten worden getoetst of aan de door provinciale staten verleende vrijstelling uitvoering kan worden gegeven. Daarbij is de door provinciale staten gegeven onderbouwing van de eisen voor het mogen verlenen van vrijstelling van belang en ook de eventuele nadere uitwerking daarvan in het faunabeheerplan en het goedkeuringsbesluit.
7.2.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 19 april 2023 [5] geoordeeld dat hetzelfde geldt voor landelijke vrijstellingen vanwege de overeenkomsten tussen de manieren waarop de provinciale en landelijke vrijstellingen in de wet zijn geregeld.
7.3.
De rechtbank stelt vast dat de eisen uit artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb voor het verlenen van vrijstelling niet zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland en de eisen uit artikel 3.3, vierde lid, en 3.8 vijfde lid, van de Wnb niet zijn opgenomen in de Regeling natuurbescherming als eisen die worden gesteld aan een faunabeheerplan. Dat betekent, gelet op de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling, dat het college bij de goedkeuring van het faunabeheerplan moet beoordelen of aan de vrijstellingseisen uit de Wnb is voldaan. Het gaat in deze zaak om de volgende eisen:
- er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
- de vrijstelling is nodig ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren, en
- de maatregelen leiden niet tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de betreffende soort.
Het college moet bovendien voor goedkeuring van het faunabeheerplan zijn onderzoek niet alleen toespitsen op het eigen grondgebied, maar daarnaast toetsen aan voornoemde eisen uit de Wnb naar het moment van het goedkeuringsbesluit over het faunabeheerplan.
7.3.1.
Over het vereiste dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, stelt de rechtbank voorop dat het doel van de ingreep (het voorkomen van schade) bij de beoordeling als uitgangspunt moet worden genomen en dat het college er zich van moet vergewissen of met preventieve maatregelen hetzelfde doel kan worden bereikt.
7.3.2.
Over de noodzaak (het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen) stelt de rechtbank voorop, dat ingevolge vaste jurisprudentie [6] , aan het gestelde vereiste van belangrijke schade is voldaan, indien is gebleken van een concrete dreiging van belangrijke schade. Bij de invulling van het begrip ‘belangrijke schade’ en bij het bepalen of sprake is van een concrete dreiging daarvan, komt het college een zekere beoordelingsruimte toe. Niet vereist is dat belangrijke schade zich al heeft voorgedaan, maar vrijstelling dient strikt noodzakelijk te zijn en op een nauwkeurige en treffende motivering te berusten die verwijst naar de voorwaarden en vereisten. Uit het enkele gegeven dat een schadeveroorzakende diersoort en schadegevoelige gewassen in een gebied voorkomen, kan niet de conclusie worden getrokken dat zich in die gebieden belangrijke schade voordoet. Daarbij komt aan de schadehistorie belangrijke betekenis toe.
7.3.3.
In artikel 1.1, eerste lid, van de Wnb is een gunstige staat van instandhouding gedefinieerd als een staat van instandhouding waarvoor geldt dat uit populatie dynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden. In de jurisprudentie van de Afdeling is daar het mortaliteitscriterium aan toegevoegd [7] :
“De Afdeling heeft in haar rechtspraak het mortaliteitscriterium toepasbaar geacht voor de vraag in het soortenbeschermingsrecht of voldaan is aan de voorwaarde dat de ontheffing niet leidt tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de soort (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 april 2021). Dat betekent dat niet van een verslechtering in die zin kan worden gesproken als een maatregel leidt tot minder dan 1% van de totale jaarlijkse sterfte van de betrokken populatie van de soort.”
8. Voor jachtsoorten is, gelet op het bepaalde in artikel 3.12, eerste lid, van de Wnb ook een faunabeheerplan nodig om de uitoefening van de jacht mogelijk te maken. In het faunabeheerplan heeft de FBE onder verwijzing naar artikel 3.20, derde lid, van de Wnb de onderbouwing ten aanzien van de jachtsoorten gebaseerd op het voorkomen van schade in het jachtveld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college bij de goedkeuring van het faunabeheerplan wat betreft de jachtsoorten moet beoordelen of de gestelde schade in voldoende mate is onderbouwd. Verder is in het faunabeheerplan bij alle jachtsoorten ook verwezen naar het waarborgen van een redelijke staat van instandhouding.
9. Aan de hand van het hiervoor vermelde toetsingskader had het college moeten toetsen of het faunabeheerplan aan de eisen van de Wnb voldoet. De rechtbank stelt vast dat het college dit heeft nagelaten voor de landelijk vrijgestelde diersoorten. Het college heeft in het bestreden besluit, in afwijking van de uitspraak van de rechtbank van 13 augustus 2021 (voetnoot 3), ten onrechte volstaan met de vaststelling dat onderbouwing van de landelijke vrijstelling een verantwoordelijkheid is van de minister. Alleen al om die reden kan het bestreden besluit de rechterlijke toets ten aanzien van de landelijk vrijgestelde soorten niet doorstaan.
9.1.
Gelet op de toelichting van het college in het verweerschrift zal de rechtbank hierna per diersoort aan de hand van voormeld toetsingskader beoordelen of aan de gestelde eisen is voldaan, te beginnen bij de provinciaal vrijgestelde soort. In het kader van de finale geschillenbeslechting zal de rechtbank daarna ook de landelijk vrijgestelde soorten beoordelen en voor zover van toepassing voor die soorten ook de aanwijzing als jachtsoort. Tot slot zal de rechtbank ingaan op de soorten die enkel als jachtsoort zijn aangewezen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het op de weg van het college ligt om zelfstandig te toetsen of aan de eisen van de Wnb is voldaan ten tijde van het bestreden goedkeuringsbesluit.
De provinciaal vrijgestelde soort
Veldmuis
10. Eiseres voert aan dat niet is getoetst of er alternatieve oplossingen zijn. Verder voert zij aan dat ten onrechte niet gemotiveerd is of en zo ja waar en welke schade optreedt door de veldmuis. In het faunabeheerplan is alleen vermeld dat er € 150.926 aan schade is getaxeerd, maar dit is verder niet gemotiveerd. Belangrijke schade veroorzaakt door de veldmuis is niet aangetoond.
10.1.
Over de vraag of er andere bevredigende oplossingen zijn, heeft het college verwezen naar het faunabeheerplan, waarin de effectiviteit van preventieve maatregelen is beschreven. Over de schade stelt het college in z’n algemeenheid dat er voor vrijgestelde soorten geen tegemoetkoming in de schade wordt gegeven. Dit betekent dat er ook geen systematisch bijgehouden gegevens zijn over de veroorzaakte schades. De FBE heeft echter in het faunabeheerplan voor alle soorten zo goed mogelijk een benadering van de schade gemaakt (zie per module hoofdstuk 4 “Ontwikkeling schade aan belangen”). De benadering van de schade heeft plaatsgevonden door het aantal aanwezige dieren of vogels in de provincie per wildbeheereenheid (WBE) te rapporteren (zie per module hoofdstuk 3 “Populatiegegevens en -ontwikkeling”). Verder geeft de FBE – voor zover deze gegevens voorhanden zijn – inzicht in de getaxeerde schade in de afgelopen jaren. Het gaat dan veelal om zogenoemde bijschades. Tot slot heeft de FBE op basis van de schadehistorie, wanneer tijdelijk geen invulling kon worden gegeven aan de vrijstelling, een inschatting gemaakt van de schade. Voor de veldmuis heeft de Zoogdiervereniging een schatting gemaakt van de landelijke populatie. Zij heeft verder berekend dat in Gelderland 12% van het landelijk geschikte leefgebied ligt. Teruggerekend betekent dit dat de Gelderse veldmuispopulatie tussen de 10,2 miljoen en 102 miljoen individuen bevat. Verder staat in het faunabeheerplan dat de populatieontwikkeling van de veldmuis sterk cyclisch is, wat inhoudt dat in sommige jaren de populatieaantallen pieken. Tijdens deze piekjaren kan er aanzienlijke schade optreden. Dit was het geval in 2020. Toen is er in Gelderland voor € 150.926 aan veldmuizenschade getaxeerd.
11. De rechtbank is van oordeel dat in het faunabeheerplan voldoende is beschreven en toegelicht dat de effectiviteit van preventieve maatregelen beperkt is. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiseres haar standpunt niet heeft onderbouwd.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het bestreden besluit sprake was van belangrijke schade. De rechtbank kan de toelichting van de FBE volgen dat sprake is van cyclische schade door veldmuizen met een piek zo rond de vijf jaar. Dat verklaart waarom uitsluitend schadecijfers over 2020 beschikbaar zijn. De piek daarvoor lag in 2016. Met een schadebedrag van € 150.926 per vier of vijf jaar heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van belangrijke schade.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat voor beantwoording van de vraag of sprake is van ‘belangrijke schade’, beoordeeld moet worden wat de schade betekent voor individuele bedrijven. In zoverre volgt de rechtbank dus niet de door eiseres genoemde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, maar wel de vaste jurisprudentielijn van de Afdeling. [8] De Wnb stelt niet de eis dat per individueel bedrijf aan de hand van concrete bedrijfsgegevens een ondergrens voor ‘belangrijke schade’ moet worden vastgesteld.
De landelijk vrijgestelde soorten (en in voorkomend geval ook de aanwijzing als jachtsoort)
Canadese gans
12. Eiseres voert aan dat uit het faunabeheerplan niet kan worden afgeleid dat er sprake is van belangrijke schade aan gewassen. In het faunabeheerplan zijn geen schadecijfers opgenomen ten aanzien van getaxeerde schade en getaxeerde belangrijke schade en is niet beschreven waar deze schade optreedt. De schadeberekening is enkel gebaseerd op aannames en is daarmee dus onvoldoende onderbouwd.
In het faunabeheerplan wordt verder ten onrechte gesteld dat de Canadese gans zich in een gunstige staat van instandhouding bevindt. Volgens de vogeltellingen die milieuvereniging Sovon uitvoert, is de broedpopulatie van de grote Canadese gans in Gelderland tussen de 525 en 705 broedparen. De broedpopulatie van de kleine Canadese gans wordt op 6 paren geschat in het voorjaar en op 16 paren in het najaar.
12.1.
Het college verwijst voor de schade naar hoofdstuk 4 van die module in het faunabeheerplan. Daarin is toegelicht dat er geen beeld is van de schade, omdat deze schade niet wordt uitgekeerd. Vervolgens is de schade als volgt benaderd. Van 2000 t/m 2015 is de Gelderse populatie bijna lineair gestegen. Dit wordt onderstreept in het Sovon Vogelonderzoek Nederland van [naam 1] & [naam 2] (2011). Hierin is een berekening gemaakt van de groei en de daarbij onderbouwde verwachte toename van schade aan landbouwgewassen. De verwachte jaarlijkse landbouwschade zal € 90.000 bedragen.
De staat van instandhouding is in het faunabeheerplan beoordeeld als gunstig. Ter onderbouwing daarvan wordt wat betreft het verspreidingsgebied verwezen naar het Sovon Vogelonderzoek Nederland. De Gelderse populatie is in 2021 door de WBE’s geteld op 3.915 ganzen. Daarmee is sprake van een levensvatbare populatie. Het leefgebied is gunstig, omdat er voldoende foerageergebieden zijn en het toekomstperspectief is gunstig, omdat er geen negatieve landschappelijke ontwikkelingen worden verwacht.
13. De rechtbank is van oordeel dat in het faunabeheerplan de schade niet voldoende inzichtelijk is gemaakt. De gegevens die de FBE in het faunabeheerplan gebruikt om de verwachte schade te schatten zijn deels te oud en te ongericht. In een tabel is een overzicht van de getaxeerde schade over de jaren 2016 tot en met 2021 opgenomen. Dit zijn over het algemeen bescheiden bedragen [9] , maar dit overzicht geeft geen volledig beeld, omdat de schade niet vergoed wordt door verzekeraars. Daarnaast is daarom een verwijzing opgenomen naar het hiervoor genoemde onderzoek uit 2011, waarin een schatting is gemaakt van de toename van de populatie en aan de hand daarvan een schatting is gemaakt van de te verwachten schade. Of de verwachtingen over populatie en schade werkelijkheid zijn geworden, kan niet worden vastgesteld. Ook is niet inzichtelijk gemaakt waarop het verwachte schadebedrag is gebaseerd. Nu het college bij de goedkeuring niet beschikte over recentere schadegegevens dan uit 2021, en deze onvolledig zijn, is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van het bestreden besluit sprake is van belangrijke schade.
Gelet op het gestelde in het faunabeheerplan en de door de FBE gegeven toelichting op de zitting, is de rechtbank van oordeel dat het college wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de staat van instandhouding gunstig is.
Houtduif
14. Eiseres voert aan dat het college onvoldoende onderbouwt dat er geen andere bevredigende oplossingen bestaan voor het bestrijden van schade dan het doden van dieren. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 april 2023 volgt dat in het faunabeheerplan per diersoort moet worden onderbouwd waarom preventieve maatregelen wel of niet effectief zijn en waarom afschot noodzakelijk is. Niet kan worden volstaan met de stelling in het algemeen dat er gewenning aan middelen ter verjaging optreedt en middelen worden afgewisseld om de effectiviteit te verhogen. Bovendien volgt uit de Faunaschade PreventieKit van BIJ12 dat onder andere knalapparaten, vogelafweerpistolen en afdeknetten ecologisch effectief zijn.
Eiseres voert ook aan dat dat in het faunabeheerplan niet wordt onderbouwd waar schade is aangericht door houtduiven, in welke periode en hoeveel schadevergoeding is toegekend in Gelderland. Er worden ten onrechte cijfers uit Noord-Holland gebruikt om de schade aan te tonen.
Tot slot voert eiseres aan dat volgens het Sovon Vogelonderzoek Nederland 2022 de staat van instandhouding van de houtduif als broedvogel beoordeeld is als matig ongunstig en voor de overwinterende populatie zelfs als zeer ongunstig. Volgens Sovon is de populatie houtduiven in Gelderland de afgelopen twaalf jaar ook significant afgenomen. In het faunabeheerplan wordt verder ten onrechte gesteld dat de houtduif zich in een gunstige staat van instandhouding bevindt en dat niet te verwachten is dat de jacht en/of landelijke vrijstelling in de aankomende beheerperiode een ongunstig effect zal hebben op het voortbestaan van de houtduif.
14.1.
Het college verwijst naar hoofdstuk 4.1 van het faunabeheerplan, waarin de preventieve maatregelen staan beschreven en de effectiviteit daarvan is toegelicht. Daaraan is in het verweerschrift nog toegevoegd dat uit twee onderzoeken blijkt, dat de inzet van chemische middelen om vraat van houtduiven te voorkomen beperkt effectief is. Houtduiven kunnen wel – tijdelijk – verjaagd worden door middel van linten, ballonnen, vlaggen en vogelschrikkers, maar ook voor deze methoden geldt dat zij slechts beperkt effectief zijn, omdat gewenning optreedt.
Het college verwijst voor de schade naar hoofdstuk 4 van de module in het faunabeheerplan. Daarin is aan de hand van getaxeerde schade aan vollegrondsgroenten door houtduiven in Noord-Holland en de verhouding tussen het aantal hectares vollegrondsgroenten in beide provincies gededuceerd dat er ongeveer € 58.000 schade zou kunnen ontstaan in Gelderland. In het verweerschrift is een tabel opgenomen waarin de getaxeerde schade van Noord-Holland is weergegeven in 2023. Als deze gegevens over 2023 worden omgerekend naar de oppervlakte vollegrondsgroenten in Gelderland, dan betekent dit een benaderde schade van € 786.821.
De staat van instandhouding is, volgens het college, in het faunabeheerplan uitvoerig beschreven en als gunstig beoordeeld.
15. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat er geen andere bevredigende oplossingen bestaan voor het bestrijden van schade dan het doden van houtduiven. In het faunabeheerplan zijn de algemene maatregelen genoemd en de linten, ballonnen, vlaggen en vogelverschrikkers kort besproken. Van afdeknetten is slechts gesteld dat deze kostentechnisch vaak niet realistisch zijn, maar dit is te vaag en naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, zeker nu uit de Faunaschade PreventieKit van BIJ12 juist blijkt dat afdeknetten ecologisch effectief zijn.
De rechtbank is verder van oordeel dat het college met de verwijzing naar de recente schadecijfers uit Noord-Holland en de toelichting in het faunabeheerplan voldoende heeft onderbouwd dat sprake is van belangrijke schade door houtduiven. De rechtbank acht deze benadering en de verwijzing naar schadecijfers uit Noord-Holland in het geval van de houtduiven voldoende concreet. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat houtduiven in Gelderland geen schade aan gewassen zouden veroorzaken, terwijl ze dat in Noord-Holland aan vergelijkbare gewassen wel doen.
De rechtbank kan het college volgen in zijn standpunt dat uit het faunabeheerplan blijkt dat de houtduif zich in een gunstige staat van instandhouding bevindt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het faunabeheerplan is toegelicht waarom de FBE met betrekking tot de houtduivenpopulatie afwijkt van de beoordeling door Sovon. Met een lichte daling van 0,9% is de landelijke trend volgens Sovon matig ongunstig. De FBE kijkt echter breder en weegt ook het incasseringsvermogen van een populatie mee. Gezien de herstellende trend en de hoge aantallen beoordeelt de FBE de staat van instandhouding als gunstig. De rechtbank acht deze toelichting voldoende.
16. Gelet op de als voldoende beoordeelde onderbouwing van de schade kan de aanwijzing van de houtduif als jachtsoort in de zin van artikel 3.20 van de Wnb ook de rechterlijke toets (zie overweging 8) doorstaan.
Kauw
17. Eiseres stelt dat het college onvoldoende onderbouwt dat er geen andere bevredigende oplossingen bestaan voor het bestrijden van schade dan het doden van de kauw. Niet kan worden volstaan met de stelling in het algemeen dat er gewenning aan middelen ter verjaging optreedt en middelen worden afgewisseld om de effectiviteit te verhogen. Er zijn volgens eiseres goed werkende alternatieven, zoals de Agrilaser. Onderzoek van Altenburg & Wymenga en Sovon toont aan dat de Agrilaser effectief is, terwijl van gewenning geen sprake is. Overnetting is bovendien ook een effectieve methode om schade aan fruit door vogels te voorkomen.
Eiseres betwist ook dat er sprake is van belangrijke schade aan gewassen. Er is niet beschreven in welke gebieden de schade optreedt. Er zijn geen nadere gegevens opgenomen over schade bij zaaigoed en groente, omdat deze niet goed te benaderen zijn zonder concrete voorvallen. De schade aan de fruitteelt is verder gebaseerd op aannames en niet op de realiteit.
Tot slot is de staat van instandhouding van de kauw als broedvogel, volgens eiseres, matig ongunstig. Uit gegevens van Sovon en trendmatige cijfers van het CBS blijkt dat het aantal kauwen in een periode van tien jaar (tot 2016) met meer dan 30% is gedaald (Index broedvogels). In Gelderland is de laatste twaalf jaar ook een significante afname van de populatie waarneembaar. Dit geldt voor zowel broedvogels als niet-broedvogels.
17.1.
Het college verwijst naar hoofdstuk 4.1 van de module kauw in het faunabeheerplan waarin de preventieve maatregelen staan beschreven en de effectiviteit daarvan is toegelicht. Daarin is ook toegelicht dat zowel visuele als akoestische preventieve maatregelen maar kort werken. Kauwen zijn zeer intelligente vogels die snel leren of iets echt een gevaar is. Door deze middelen af te wisselen wordt de effectiviteit verhoogd en wordt gewenning zoveel mogelijk uitgesteld. Verjaging met ondersteunend afschot kan wel effect hebben.
Voor de schade verwijst het college naar de benadering van de schade in hoofdstuk 4 van de betreffende module in het faunabeheerplan. In dat hoofdstuk is een tabel opgenomen afkomstig van BIJ12 met getaxeerde kauwenschade per gewas in Gelderland over de afgelopen tien jaar. Daarin is uitgegaan van het schadejaar 2021, waarin in Gelderland gedurende drie weken geen schadebestrijding van kauwen mogelijk was. De in die periode vastgestelde schade resulteert – rekening houdend met de lengte van de meest kwetsbare periode in de teelt en de schadeoppervlakte – in een totale schade aan de fruitteelt van
€ 31.000 veroorzaakt door kauwen.
Voor de staat van instandhouding verwijst het college in de eerste plaats naar het faunabeheerplan, waarin samenvattend is gesteld dat deze voor de kauw gunstig is. In het verweerschrift wordt ook nog verwezen naar het recente Sovon Vogelonderzoek Nederland (2022/37 en 2022/59) waarin de staat van instandhouding ook positief is beoordeeld. Bovendien is de populatie Gelderse kauwen al jaren stabiel.
18. De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn. Het onderzoek waarnaar het college in het verweerschrift verwijst over de verstoring van kraaiachtigen met lasers is van 2002 en dus verouderd. De door eiseres genoemde onderzoeken zijn van recentere datum en wijzen in een andere richting. Ook de mogelijkheid van het gebruik van netten, zoals door eiseres bepleit, is door het college onvoldoende gemotiveerd bestreden.
De schade heeft het college, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende onderbouwd met de verwijzing naar de cijfers van BIJ12 over getaxeerde kauwenschade in Gelderland in 2021 en de daaruit voortvloeiende benadering van de schade in de fruitteelt. Gelet hierop is alleen al in de fruitteelt sprake van belangrijke schade.
Met betrekking tot de staat van instandhouding ligt de informatie waarnaar het college en eiseres verwijzen, niet op één lijn. Ook bestaat er geen inzicht in de omvang van de Gelderse populatie. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de maatregelen niet leiden tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de kauw.
Zwarte kraai
19. Eiseres voert aan dat er goed werkende alternatieven zijn.
Zij stelt verder dat de schadeberekeningen niet zijn gebaseerd op feiten, maar op aannames. In het faunabeheerplan wordt gesteld dat de schade “waarschijnlijk” zou zijn verdubbeld. Verder wordt ten onrechte aangenomen dat de schadeoppervlakte ongeveer gelijk zal zijn voor appels en peren.
Tot slot stelt eiseres dat uit gegevens van Sovon [10] blijkt dat de populatie zwarte kraaien als broedvogel en niet-broedvogel de laatste twaalf jaar significant afneemt in Gelderland. De vrijstelling om de zwarte kraai te doden zal de staat van instandhouding van deze soort verslechteren. Dat is ten onrechte niet betrokken bij het bestreden goedkeuringsbesluit.
19.1.
Ook voor de zwarte kraai stelt het college zich op het standpunt dat er geen andere bevredigende oplossing is. Verstoring van kraaiachtigen met lasers heeft slechts een kortdurend verstorend effect.
Het college verwijst voor de benadering van de schade naar hoofdstuk 4 van de module in het faunabeheerplan. In dat hoofdstuk is een tabel opgenomen afkomstig van BIJ12 met getaxeerde kraaienschade per gewas in Gelderland over de afgelopen tien jaar. Daarin is uitgegaan van het schadejaar 2021, waarin in Gelderland gedurende drie weken geen schadebestrijding van zwarte kraaien mogelijk was. De in die periode vastgestelde schade resulteert – rekening houdend met de lengte van de meest kwetsbare periode in de teelt en de schadeoppervlakte – tot een totale schade aan de fruitteelt van € 170.000 veroorzaakt door zwarte kraaien.
Voor de staat van instandhouding verwijst het college naar het faunabeheerplan. Er is sprake van een licht dalende trend voor de zwarte kraai als broedvogel, maar volgens Sovon is de staat van instandhouding gunstig. Gezien de stijging in de langdurige trend van de populatie en de populatiegrootte, is de conclusie dat de landelijke vrijstelling geen ongunstig effect zal hebben.
20. Ten aanzien van het inzetten van alternatieven om de zwarte kraai te verstoren, kan de rechtbank de toelichting van het college hierover volgen.
Voor de schade wijst de rechtbank naar wat hiervoor onder 18 over de kauw is geoordeeld. De schade veroorzaakt door de zwarte kraai is op dezelfde wijze benaderd als bij de kauw. In het geval van de kraai is dat een bedrag van € 170.000. De wijze waarop de schade is benaderd, kan de rechterlijke toets doorstaan.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat het afschieten van zwarte kraaien in Gelderland niet zal leiden tot een verslechtering van de staat van instandhouding van de zwarte kraai. Uit de gegevens van Sovon blijkt dat de Gelderse populatie broedvogels en niet-broedvogels de laatste twaalf jaar significant is afgenomen. Dit wordt in het faunabeheerplan ook erkend. In het kader van de beoordeling van de staat van instandhouding kan daarom niet volstaan worden met de opmerking dat dit de komende beheerperiode gemonitord zal moeten worden, om ervoor te waken dat dit verandert in een matig gunstige situatie. Het faunabeheerplan heeft immers een looptijd tot en met 2029 en deze opmerking creëert te veel onzekerheid. Een nadere onderbouwing op dit punt is vereist.
Konijn
21. Eiseres heeft erop gewezen dat het konijn zowel landelijk is vrijgesteld als op de jachtlijst staat. Het is onduidelijk of afschot buiten het jachtseizoen specifiek wordt toegestaan in het faunabeheerplan. Voor zover dit het geval is, is niet onderbouwd dat het noodzakelijk is om het konijn te doden en zijn ook de alternatieventoets en de toets aan de staat van instandhouding niet correct uitgevoerd.
Eiseres betoogt dat er alternatieven zijn voor het afschieten van konijnen. In de Faunaschade PreventieKit van BIJ12 wordt bijvoorbeeld het gaasraster genoemd.
Ook stelt eiseres dat in het faunabeheerplan niet wordt onderbouwd op welke locaties schade is aangericht, in welke periode van het jaar deze schade is opgetreden en hoeveel schadevergoeding er is uitgekeerd. Bovendien wordt er ten onrechte een vergelijking getrokken met cijfers uit Limburg.
Tot slot stelt eiseres dat uit onderzoek van Wageningen Environmental Research (WENR) van maart 2022 blijkt dat het konijn in een zeer ongunstige staat van instandhouding verkeert en dat het onbekend is of de populatie en het leefgebied van het konijn zullen verbeteren. De minister heeft de jacht op het konijn daarom niet geopend in het jachtseizoen 2022/2023. Het is onduidelijk waarom in het faunabeheerplan wordt gesteld dat de konijnenpopulatie niet als zeer ongunstig, maar als matig ongunstig moet worden beoordeeld.
21.1.
Het college verwijst in de eerste plaats naar hoofdstuk 4.1 van het faunabeheerplan waar de preventieve maatregelen en de effectiviteit daarvan zijn beschreven. Het college stelt zich verder op het standpunt dat het uitrasteren van een gebied, hoewel dat in sommige gevallen effectief is, niet worden aangemerkt als een andere bevredigende oplossing. Het is niet mogelijk gebleken om door middel van afrastering te voorkomen dat konijnen taluds in gebruik nemen. Daarnaast kunnen niet alle toegangsmogelijkheden worden voorzien van een raster en kunnen konijnen dus op die manier toegang krijgen tot het omrasterde gebied. Bovendien zouden vaak grote gebieden, zoals sportvelden en landbouwpercelen, volledig moeten worden uitgerasterd. Dat plaatsen van rasters vergt een zeer grote (onevenredige) investering. In dit kader verwijst het college naar een tweetal uitspraken van de Afdeling. [11]
Wat betreft de schade verwijst het college naar het faunabeheerplan, waar de schade is benaderd met verwijzing naar schadecijfers in de winter van 2010 in de provincie Limburg. In die periode kon er in Limburg geen invulling worden gegeven aan de landelijke vrijstelling en was sprake van € 182.000 getaxeerde schade voor boomkwekerijen. Omgerekend naar de situatie in Gelderland zou, als er geen invulling was gegeven aan de landelijke vrijstelling, dit hebben geleid tot een schade van € 171.000.
Volgens het college is in het faunabeheerplan wel degelijk de staat van instandhouding in aanmerking genomen. Daarbij is ook ingegaan op het door eiseres aangehaalde rapport van WENR. In het faunabeheerplan is de staat van instandhouding als matig ongunstig beoordeeld, gelet op de daling van de landelijke populatie vanaf 2015, die waarschijnlijk is veroorzaakt door het RHD-virus. De Gelderse populatie oogt een herstellende trend te tonen. De FBE ziet geen probleem in de schadebestrijding, omdat konijnenpopulaties lokaal zeer snel kunnen stijgen. De Afdeling heeft onder andere in de populatieschommelingen van het konijn reden gezien om te overwegen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding. [12]
22. De rechtbank is van oordeel dat het college wel voldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd dat er geen andere bevredigende oplossingen zijn. Uitrastering leidt immers tot praktische problemen vanwege openingen in het raster bij in- en uitgangen en tot (soms onevenredig) hoge investeringen. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de door het college genoemde uitspraken van de Afdeling.
Anders dan het college is de rechtbank van oordeel dat de schade door konijnen in het faunabeheerplan onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank stelt allereerst vast dat gegevens over de populatie konijnen in Gelderland veelal zijn gebaseerd op schattingen. Een volledig beeld van de konijnenschade in Gelderland is er evenmin. De schade wordt benaderd aan de hand van gegevens uit Limburg tijdens een winterse periode met hevige sneeuwval. Het enkele feit dat konijnen in beide provincies voorkomen is in dat licht onvoldoende onderbouwing voor het gebruik van de Limburgse schadecijfers. Onduidelijk is of en in hoeverre de situatie in beide provincies vergelijkbaar is, omdat is gemeten in een korte specifieke periode met sneeuw.
De staat van instandhouding is naar het oordeel van de rechtbank door het college te gunstig ingeschat. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de jacht op het konijn in alle provincies voor het jachtseizoen 2022/2023 niet geopend is, omdat de populatie van het konijn landelijk een sterk dalende trend vertoont. [13] Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat er met het afschieten van konijnen geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.
23. Gelet op de hiervoor als onvoldoende beoordeelde onderbouwing van de schade kan de aanwijzing van het konijn als jachtsoort in de zin van artikel 3.20 van de Wnb de rechterlijke toets ook niet doorstaan. Zoals hiervoor is overwogen, is er in het faunabeheerplan immers uitdrukkelijk voor gekozen als motivering voor het openstellen van de jacht te wijzen op de schade.
Vos
24. Eiseres voert aan dat er andere bevredigende oplossingen zijn. Voswerende rasters zijn een prima alternatief voor afschot.
Eiseres stelt verder dat het college niet onderbouwt dat er sprake is van belangrijke schade. Schade door vossen wordt alleen aangericht als geen of onvoldoende preventieve maatregelen zijn getroffen. Er is geen noodzaak om de vos te doden om pluimvee dan wel weidevogels te beschermen. Vossen doden overdag geen kippen, omdat zij dan minder actief zijn en een voswerende omheining heel effectief is. ’s Nachts kunnen kippen in een afgesloten schuur worden gehouden. Overdag worden kippen gedood door andere diersoorten. Ook de noodzaak tot het doden van de vos om weidevogels te beschermen is niet aangetoond. De achteruitgang van de populatie weidevogels is niet aan de vos te wijten. Het doden van de vos is bovendien zinloos, omdat lege territoria worden opgevuld door andere vossen, dan wel omdat het ruimte biedt aan andere predatoren.
24.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat preventieve maatregelen effectief kunnen zijn, maar dat dit veelal maatwerk zal zijn en zeker niet in elke situatie toepasbaar. Het inzetten van hekwerk en rasters (ter bescherming van pluimvee of van infrastructuur) brengt soms zulke hoge kosten met zich mee dat dit niet in redelijkheid verwacht kan worden. Vlaggen en wimpels kunnen voor een korte periode een verjagend effect hebben, maar uit onderzoek blijkt dat snel gewenning optreedt. Preventieve maatregelen ter bescherming van weidevogels zijn zeker gunstig, maar deze volstaan niet, gelet op de kwetsbaarheid en sterke achteruitgang van weidevogelpopulaties.
Voor de schade verwijst het college naar het faunabeheerplan. Daarin is opgemerkt dat er geen schadehistorie is, omdat de vos een vrijgestelde soort is. Om toch een beeld van de schade te krijgen heeft de FBE in twee tabellen het aantal schademeldingen van de vos weergegeven, opgesplitst in bedrijfsmatige en particuliere schade en nog verder uitgewerkt naar de schadesoorten.
25. Het college heeft voldoende onderbouwd dat er geen andere bevredigende oplossing is om de vos te bestrijden. De rechtbank verwijst daarvoor naar een uitspraak van deze rechtbank van 4 januari 2024. [14]
De rechtbank is van oordeel dat de schade die vossen aanrichten in het faunabeheerplan niet voldoende is onderbouwd. Volgens het faunabeheerplan waren er in 2021 zeven schademeldingen. In alle gevallen betrof de schade aan kippen. In eerdere jaren waren er wel meer meldingen, tot maximaal 38 in 2019. In sommige jaren ging het mede om schade als gevolg van ondergravingen. De omvang van de schade is op geen enkele wijze in kaart gebracht. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat sprake is van belangrijke schade in Gelderland.
De jachtsoorten
Fazant
26. Eiseres stelt dat de schade onvoldoende is aangetoond. Volgens het faunabeheerplan wordt schade veroorzaakt in de zaai- en kiemperiode. In de jachtperiode, die loopt van 15 oktober tot en met 31 januari, is de zaai- en kiemperiode echter al voorbij. Eiseres stelt verder dat de staat van instandhouding volgens Sovon matig ongunstig is. Dat staat ook in het faunabeheerplan. Het is vreemd dat de FBE dan geen problemen voorziet als gevolg van de continuïteit van de jacht.
26.1.
Wat de schade betreft verwijst het college naar het faunabeheerplan, waarin staat beschreven dat fazanten graag foerageren op percelen met veel (on)kruiden en zaden of op akkerlanden met granen, suikerbieten, vollegrondsgroenten en peulvruchten. Schade aan deze gewassen zal meestal binnen de perken blijven, omdat de fazant in het jachtseizoen goed gereguleerd kan worden. Als er zich schade voordoet, dan wordt deze veroorzaakt in de zaai- en kiemperiode.
Wat betreft de staat van instandhouding verwijst het college naar het faunabeheerplan. Daarin is toegelicht dat de staat van instandhouding matig ongunstig is. Desondanks voorziet de FBE geen problemen met de continuïteit van de jacht, omdat de Gelderse populatie sinds 2016 weer stijgende is en jagers zich actief inzetten voor het behoud van deze soort. Daarbij is uit de praktijk bekend dat voornamelijk fazanthanen worden geschoten en geen hennen.
27. De rechtbank is van oordeel dat het college met hetgeen hiervoor is gesteld onvoldoende heeft onderbouwd dat de schade zodanig is dat de fazant moet worden bejaagd. Op geen enkele wijze wordt een indicatie gegeven van de schade veroorzaakt door fazanten in Gelderland tijdens het jachtseizoen. Het betoog van eiseres over de zaai- en kiemperiode volgt de rechtbank niet, want fazanten zijn er het hele jaar, omdat het standvogels zijn en afschot voorafgaand aan een volgende zaai- en kiemperiode op zich dus wel kan bijdragen aan het voorkomen van schade.
De rechtbank neemt in aanmerking dat de staat van instandhouding van de fazant matig ongunstig is, zoals ook in het faunabeheerplan is vastgesteld. Dat er geen problemen worden verwacht met de continuïteit van de jacht, omdat jachthouders zich actief inzetten op het behoud van de soort, zoals in het faunabeheerplan is gesteld, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwing voor het standpunt dat de jacht geen invloed heeft op de staat van instandhouding.
Haas
28. Volgens eiseres zijn er andere bevredigende oplossingen. In de FaunapreventieKit van BIJ12 module haasachtigen wordt het gaasraster als alternatief genoemd. Dat wordt ook in een artikel van LTO Nederland belicht. De kosten hiervan wegen in de praktijk op tegen de opbrengsten van de gewassen.
Eiseres stelt verder dat de schade veroorzaakt door de haas in de jachtperiode onvoldoende is aangetoond.
Eiseres stelt tot slot dat de haas zich in een ongunstige staat van instandhouding bevindt volgens een onderzoek van WENR van maart 2022. De populatie is sinds 1950 tot wel 61% afgenomen. Volgens eiseres is het onduidelijk waarom in het faunabeheerplan staat dat het toekomstperspectief gunstig is.
28.1.
Het college verwijst voor wat betreft de schade naar het faunabeheerplan. Daarin staat beschreven dat hazen graag foerageren op akkerlanden, vooral aan granen, suikerbieten, wortelen en peulvruchten. De schade die hierdoor ontstaat, zal beperkt blijven, omdat de haas in het jachtseizoen goed gereguleerd kan worden. Schade van hazen in percelen met fruitbomen, boomkwekerijen en vollegrondsgroenten kan oplopen, maar is goed te voorkomen met een deugdelijk hazenkerend raster. Het college stelt verder dat de staat van instandhouding van de haas gunstig is.
29. De rechtbank is van oordeel dat de schade onvoldoende is onderbouwd. Op geen enkele wijze wordt een indicatie gegeven van de schade veroorzaakt door hazen in Gelderland tijdens het jachtseizoen. De vraag naar de staat van instandhouding behoeft eveneens een nadere onderbouwing, omdat uit het door eiseres genoemde onderzoek van WENR inderdaad blijkt dat die staat zeer ongunstig is. Gelet op het hiervoor vermelde toetsingskader van jachtsoorten (overweging 8) behoeft de vraag of er andere bevredigende oplossingen bestaan geen beantwoording.
Wilde eend
30. De door de wilde eend veroorzaakte schade is, volgens eiseres, onvoldoende aangetoond. Uit de tabel volgt dat er maar incidenteel schade wordt veroorzaakt door wilde eenden.
Verder stelt eiseres dat de wilde eend als broedvogel in een matig ongunstige staat van instandhouding verkeert. Voor de doortrekkende en overwinterende populatie is deze zelfs als zeer ongunstig beoordeeld. Ook in Gelderland is de populatie wilde eenden significant afgenomen. Eiseres verwijst hiervoor naar cijfers van Sovon. In het faunabeheerplan wordt niet gemotiveerd waarom ondanks die ongunstige staat geen problemen met de continuïteit van de jacht worden voorzien. Ook het leefgebied van de wilde eend wordt volgens Sovon als matig ongunstig beoordeeld.
30.1.
Voor de schade verwijst het college naar het faunabeheerplan. Daarin staat dat wilde eenden omnivoren zijn die zowel op groene plantendelen foerageren als op zaden. Vanwege de vruchtbare landbouwgebieden en zachte winters is er in Nederland een continu aanbod van voedsel. De wilde eend kan schade aanrichten aan onder andere grasland, graszaad, peulvruchten, vollegrondsgroenten en granen. Af en toe wordt er wilde eendenschade getaxeerd, veelal als bijschade. In 2020 is er een bedrag getaxeerd van € 5.809 aan schade aan grasland. In het faunabeheerplan is gesteld dat de staat van instandhouding als matig ongunstig moet worden beschouwd.
31. De rechtbank is van oordeel dat de schade onvoldoende is onderbouwd. Er is weliswaar een getaxeerde schade van € 5.809 gemeld, maar nog daargelaten of een dergelijk bedrag als voldoende belangrijke schade kan worden gezien ter onderbouwing van de doelstelling in het faunabeheerplan, is van belang dat deze schade eenmalig is vastgesteld in 2020. In de jaren daarvoor is niet of nauwelijks relevante schade getaxeerd. Daarmee is onvoldoende inzichtelijk dat sprake is van schade door in het jachtveld aanwezig wilde eend die moet worden voorkomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de staat van instandhouding van de wilde eend als matig ongunstig is beoordeeld in het faunabeheerplan.

Conclusie en gevolgen

32. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het faunabeheerplan niet op alle onderdelen voldoet aan de vereisten die gelden op grond van de Wnb. De rechtbank is van oordeel dat daarom de goedkeuring van het gehele faunabeheerplan moet worden vernietigd. Voor een gedeeltelijke vernietiging – zoals het college op de zitting heeft betoogd – is naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt. Het college zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen.
32.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
32.2.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college binnen 10 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen;
- bepaalt dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 365 vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, voorzitter, en mr. R.A. Eskes en mr. S.E.M. Lichtenberg, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE

Wet natuurbescherming

Artikel 3.1
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
[…]
Artikel 3.3
[…]
2 Provinciale staten kunnen bij verordening vrijstelling verlenen van verboden als bedoeld in artikel 3.1 of artikel 3.2, zesde lid, ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten, rustplaatsen of eieren.
[…]
4 Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid;
2°. in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer;
3°. ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
4°. ter bescherming van flora of fauna;
5°. voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt, of
6°. om het vangen, het onder zich hebben of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan;
c. de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
[…]
Artikel 3.5
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
[…]
Artikel 3.8
[…]
2 Provinciale staten kunnen bij verordening vrijstelling verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
[…]
5 Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1°. in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;
2°. ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
3°. in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
4°. voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of
5°. om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
[…]
Artikel 3.10
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
a. in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;[…]
2 Artikel 3.8, met uitzondering van het derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de verboden, bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat, in aanvulling op de redenen, genoemd in het vijfde lid, onderdeel b, de noodzaak voor de ontheffing of vrijstelling ook verband kan houden met handelingen:
a. in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daaropvolgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;
b. ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes, of begraafplaatsen;
c. ter beperking van de omvang van de populatie van dieren, in verband met door deze dieren ter plaatse en in het omringende gebied veelvuldig veroorzaakte schade of in verband met de maximale draagkracht van het gebied waarin de dieren zich bevinden;
d. ter voorkoming of bestrijding van onnodig lijden van zieke of gebrekkige dieren;
e. in het kader van bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw;
f. in het kader van bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;
g. in het kader van bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied, of
h. in het algemeen belang.
[…]
Artikel 3.12
1. Er zijn faunabeheereenheden die voor hun werkgebied een faunabeheerplan vaststellen. Het duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht geschieden overeenkomstig het faunabeheerplan.
[…]
3 Faunabeheereenheden stellen een of meer faunabeheerplannen vast voor hun werkgebied. Ten aanzien van door Onze Minister vanwege de omvang van hun leefgebieden aangewezen diersoorten stellen de faunabeheereenheden, in wier werkgebied het leefgebied is gelegen, gezamenlijk een faunabeheerplan vast.
4 Onderdeel van het faunabeheerplan zijn passende en doeltreffende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade aangericht door in het wild levende dieren.
5 Ten behoeve van een planmatige en doelmatige aanpak van het faunabeheer wordt het faunabeheerplan onderbouwd door trendtellingen van de populaties van in het wild levende dieren in het gebied waarop het faunabeheerplan van toepassing is.
6 Alvorens een faunabeheerplan vast te stellen, hoort de faunabeheereenheid de binnen haar werkgebied werkzame wildbeheereenheden over de inhoud van het plan.
7 Het faunabeheerplan behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincie waarin de faunabeheereenheid werkzaam is. Ingeval een gezamenlijk faunabeheerplan is vastgesteld door faunabeheereenheden in verschillende provincies, geschiedt de goedkeuring door gedeputeerde staten van de provincie waarin het leefgebied van de soort grotendeels is gelegen, in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincies waarin het leefgebied mede is gelegen. Een goedgekeurd faunabeheerplan wordt openbaar gemaakt door de betreffende faunabeheereenheid.
[…]
Artikel 3.15
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en dieren van soorten als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, of 3.10, eerste lid, worden aangewezen, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen, en die in het gehele land schade veroorzaken.
2 In zoverre in afwijking van de artikelen 3.3, tweede lid, 3.8, tweede lid, en 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, kan Onze Minister een vrijstelling van verboden als bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, tweede lid, 3.5, 3.6, tweede lid, en 3.10, eerste lid, verlenen voor de bestrijding door grondgebruikers van schadeveroorzakende vogels en dieren als bedoeld in het eerste lid.
[…]
Artikel 3.20
1. In afwijking van de artikelen 3.1, eerste en vierde lid, 3.5, eerste en tweede lid, en 3.10, eerste lid, is het de jachthouder toegestaan in zijn jachtveld wild te vangen, te doden en te verontrusten, en met het oog daarop op te sporen ter uitoefening van de jacht, indien is voldaan aan het bij en krachtens deze paragraaf en paragraaf 3.6 bepaalde.
2 Wild als bedoeld in het eerste lid zijn in het wild levende dieren van de volgende soorten:
a. fazant (Phasianus colchicus);
b. wilde eend (Anas platyrhynchos);
c. houtduif (Columba palumbus);
d. haas (Lepus Europaeus);
e. konijn (Oryctolagus cuniculus).
3 De jachthouder doet datgene wat een goed jachthouder betaamt om een redelijke stand van de in zijn jachtveld aanwezige wild als bedoeld in het tweede lid te handhaven, dan wel, bij het ontbreken daarvan, te bereiken, en om schade door in zijn jachtveld aanwezig wild als bedoeld in het tweede lid te voorkomen.

Besluit natuurbescherming

Artikel 1.2
Als minister als bedoeld in artikel 1.3, vijfde lid, aanhef, van de wet wordt aangewezen Onze Minister.

Regeling natuurbescherming

Artikel 3.1
1. Van de verboden, bedoeld in artikel 3.1 van de wet, wordt vrijstelling verleend aan grondgebruikers voor de bestrijding van Canadese ganzen, houtduiven, kauwen en zwarte kraaien.
2 Van de verboden, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet, wordt vrijstelling verleend aan grondgebruikers voor de bestrijding van konijnen en vossen.
[…]

Omgevingsverordening Gelderland

Artikel 3.66 (vrijstelling grondgebruiker voor bestrijding van schadeveroorzakende vogels en dieren)
1. Als schadeveroorzakende vogels en dieren, als bedoeld in artikel 3.15, derde lid, van de Wet natuurbescherming worden aangewezen de in bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten genoemde vogels en dieren en als de middelen voor het doden en vangen van
deze vogels en dieren als bedoeld in artikel 3.25, eerste lid, van die wet worden aangewezen de in bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten bedoelde middelen.
2. In afwijking van de verboden in de artikelen 3.1, eerste en vierde lid, en 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming is het de grondgebruiker toegestaan de in bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten bedoelde handelingen uit te oefenen op de door hem gebruikte gronden en in of aan de door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van in het lopende of daarop volgende jaar dreigende schade op deze gronden, in of aan deze opstallen of in het omringende gebied.
3. In het tweede lid wordt onder het omringende gebied verstaan:
a. voor het doden: het gebied in een straal van twintig meter rondom het betreffende perceel;
b. voor het storen: de direct aangrenzende percelen.
Artikel 3.67 (gebruik vrijstelling)
1. Een vrijstelling als bedoeld in artikel 3.66 geldt alleen voor het in de bijlage Vrijstelling storen en doden diersoorten bij elk soort genoemde gebied, belang, periode en middel.
2. Als de grondgebruiker in overeenstemming met artikel 3.15, zevende lid, van de Wet natuurbescherming de vrijstelling door een ander laat uitoefenen, draagt die persoon gedurende die uitoefening de door de grondgebruiker afgegeven toestemming bij zich en geeft een daartoe bevoegde ambtenaar op eerste vordering inzage.
Bijlage 9 bij de Omgevingsverordening Gelderland
Vrijstelling storen en doden diersoorten
Toelichting
Op grond van artikel 3.15 van de Wet natuurbescherming wijzen Provinciale Staten in deze bijlage, behorend bij de artikelen 3.66 en 3.67 van de Omgevingsverordening, schadeveroorzakende soorten aan die binnen de aangegeven gebieden en periode met behulp van de aangegeven middelen opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden.
Soort
Veldmuis (Microtus Arvalis)
Vergunningsvrije
activiteit
Opzettelijk doden, opzettelijk beschadigen of vernielen van de vaste voortplantingsplaats of rustplaats van de veldmuis
Belang
Voorkomen van belangrijke schade aan gewassen of eigendommen
Gebied
Bedrijfsmatige graslandpercelen in heel Geldeland
Periode
Hele jaar
Toegestane middelen:
Inundatie
Artikel 3.77 (geldingsduur)
1. Een faunabeheerplan heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes jaren.
2. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de faunabeheereenheid de geldigheidsduur van een faunabeheerplan met maximaal een jaar verlengen.
Artikel 3.78 (algemene eisen aan een faunabeheerplan)
Een faunabeheerplan bevat in ieder geval de volgende gegevens:
a. de omvang van het totale werkgebied van de faunabeheereenheid in hectares;
b. een kaart waarop de begrenzing van het werkgebied van de faunabeheereenheid is aangegeven;
c. een beschrijving van de aard en omvang van de handelingen in de periode waarin het voorafgaande faunabeheerplan geldig was en de aard en de omvang van de handelingen gedurende de geldigheidsduur van het faunabeheerplan, onderscheiden per diersoort;
d. een vermelding van de perioden van het jaar waarin de handelingen waarop een faunabeheerplan betrekking heeft plaatsvinden;
e. een vermelding van de wildbeheereenheid waarbinnen de handelingen waarop een faunabeheerplan betrekking heeft plaatsvinden;
f. kwantitatieve gegevens over de ontwikkeling van de populatie van de in het faunabeheerplan omschreven diersoorten op landelijk niveau;
g. een overzicht van de gedode dieren in de looptijd van het voorgaande faunabeheerplan binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid .

Voetnoten

6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3366, en van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1545.
7.Uitspraak van de Afdeling van 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1545.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3401.
9.Voor 2020 gaat het om € 9.510 winterschade en € 1.967 zomerschade, voor 2021 om € 1.734 winterschade en € 1.515 zomerschade.
10.Sovon Vogelonderzoek Nederland, Staat van instandhouding van de vogelsoorten op de landelijke vrijstellingslijst, Sovon-rapport 2022/37, blz. 21.
11.Uitspraak van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1471, en 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4116.
12.Uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4116.
13.Staatscourant 28 juli 2022, nr. 19875.