Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding van [eiser] van 12 januari 2024;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2.2. De feiten
3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie
4.Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventiealgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden proce-dures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
bij de huidige stand van de jurisprudentie[eiser] voldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van advisering in de zin van artikel 41 NR 1999 en dat
aannemelijkis dat [eiser] op die grond nog een vordering op Dexia zou hebben. Had [eiser] in rechte vastgesteld willen zien dat Dexia onrechtmatig jegens hem zou hebben gehandeld en op die grond schadeplichtig zou zijn, dan had hij zijn vordering in reconventie aan de kantonrechter moeten voorleggen, aldus Dexia. Dexia meent dat dus opnieuw geoordeeld moet worden of sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering in de zin van artikel 41 NR 1999.
ATP00307-Spaar Select B.V.
€ 135,00