ECLI:NL:RBGEL:2024:8875

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
10888726
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen eiser en Dexia Nederland B.V. over onrechtmatig handelen en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is behandeld, heeft de kantonrechter op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een effectenleasezaak tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk, vorderde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en dat hij schade had geleden als gevolg van dit handelen. Dexia, vertegenwoordigd door USG Legal Professionals, voerde verweer en stelde een tegenvordering in. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een leaseovereenkomst had afgesloten met Dexia via de tussenpersoon Spaar Select B.V., die niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de eiser als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon geen vergunning had. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser toegewezen en Dexia veroordeeld tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. De tegenvordering van Dexia werd afgewezen. De uitspraak is gedaan in het kader van een langdurige juridische strijd over effectenleaseovereenkomsten, waarbij de rechtbank zich baseerde op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en andere relevante uitspraken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10888726 EL 24-2
Vonnis van de kantonrechter van 14 november 2024
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eiser] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van [eiser] van 12 januari 2024;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
21780519
10-12-1999
Overwaarde Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met
het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
10-12-2004
- € 16.368,53
Ja, door [eiser]
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de overeenkomst - al dan niet bij wijze van vooruitbetaling - in totaal een bedrag van € 43.625,40 aan maandtermijnen en een bedrag van € 16.368,53 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser] € 11.092,93 aan dividenden ontvangen en € 5.091,71 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 14.880,49 aan [eiser] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.4.
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem heeft op 29 januari 2020 tussen partijen een vonnis gewezen dat betrekking heeft op de onderhavige overeenkomst. In dat vonnis is de vordering van Dexia om voor recht te verklaren dat zij aan al haar verplich-tingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is, afgewezen. Daartoe is onder meer het volgende overwogen:
‘’Bij de huidige stand van de jurisprudentie heeft Afnemer [kantonrechter: [eiser] ], tegen de achtergrond van de in vele procedures beschreven werkwijze van Spaar Select en wetenschap van Dexia, met de overgelegde stukken voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van advisering in de zin van artikel 41 NR 1999. Het is dan ook aannemelijk dat Afnemer op die grond een vordering op Dexia heeft, zodat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia geen verplichtingen jegens Afnemer meer heeft.”
Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel aangewend.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten;
 voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden;
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [eiser] verschuldigd is;
 [eiser] zal veroordelen in de proceskosten, met rente.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventiealgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden proce-dures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .

4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
gezag van gewijsde oordeel eerdere procedure?
4.4.
[eiser] doet een beroep op het bepaalde in artikel 236 van het Wetboek van Burger-lijke rechtsvordering (Rv). [eiser] wijst daarbij in het bijzonder op de hiervoor in 2.4. weer-gegeven overweging.
4.5.
Dexia meent dat niet sprake is van een bindende eindbeslissing en wijst erop dat de kantonrechter in het vonnis van 29 januari 2000 slechts heeft geoordeeld dat
bij de huidige stand van de jurisprudentie[eiser] voldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van advisering in de zin van artikel 41 NR 1999 en dat
aannemelijkis dat [eiser] op die grond nog een vordering op Dexia zou hebben. Had [eiser] in rechte vastgesteld willen zien dat Dexia onrechtmatig jegens hem zou hebben gehandeld en op die grond schadeplichtig zou zijn, dan had hij zijn vordering in reconventie aan de kantonrechter moeten voorleggen, aldus Dexia. Dexia meent dat dus opnieuw geoordeeld moet worden of sprake was van (verboden) vergunningplichtige advisering in de zin van artikel 41 NR 1999.
4.6.
Met Dexia is de kantonrechter van oordeel dat in het vonnis van 29 januari 2020 geen eindbeslissing is gegeven in de zin dat tussen partijen in deze procedure zonder meer zou vaststaan dat sprake is geweest van verboden advisering. In het vonnis is slechts beoor-deeld of Dexia niets meer aan [eiser] verschuldigd was, zodat [eiser] (enkel) aannemelijk moest maken dat hij nog een vordering op Dexia had. Dat is een andere (en lichtere) toets dan die welke van toepassing is op de beoordeling van de vorderingen van [eiser] in de onderhavige procedure, zoals Dexia terecht stelt. Het aan de vorderingen van [eiser] ten grondslag liggende beroep op schending van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995) dient dus in volle omvang beoordeeld te worden.
tussenpersoon
4.7.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select B.V. (hierna te noemen: Spaar Select). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [2] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodig-de vergunning), tevens - naar Dexia wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.8.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrecht-matig handelen van Dexia beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemoti-veerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.9.
[eiser] heeft in de procedure die geleid heeft tot het vonnis van 29 januari 2020 de volgende stellingen ingenomen over de feitelijke gang van zaken (zoals in voormeld vonnis onder 4.8. weergegeven), welke om die reden ook als uitgangspunt worden genomen voor de beoordeling in deze procedure:
Een adviseur van Spaar Select, de heer [naam adviseur] , heeft [eiser] thuis bezocht voor
een adviesgesprek. Hij presenteerde zich als deskundig adviseur op financieel gebied en informeerde naar de financiële situatie van [eiser] en zijn wensen. [eiser] gaf aan graag vermogen te willen opbouwen ter bekostiging van de studie van zijn twee kinderen. Er is ook gesproken over de eigen woning van [eiser] . De adviseur adviseerde om een Overwaarde Effect af te sluiten en daarvoor de overwaarde van de eigen woning op te nemen middels een tweede hypotheek. Op deze manier zou [eiser] een mooi bedrag bij elkaar sparen nog voordat de kinderen zouden gaan studeren. Het zou een veilige manier van vermogens-opbouw zijn volgens de adviseur. De adviseur heeft niet gewezen op de specifieke risico’s. [eiser] had geen beleggingservaring of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur opgevolgd. De adviseur is nog een tweede keer bij [eiser] thuis geweest met de contracten en heeft [eiser] deze laten ondertekenen. Ter onderbouwing van de gestelde gang van zaken heeft [eiser] het visitekaartje van de adviseur overgelegd en een nota van de notaris, gericht aan [eiser] , van 21 december 1999, waarop te lezen is dat een hypotheek van ƒ 110.000,00 is afgesloten, waarvan ƒ 107.512,00 aan [eiser] is uitgekeerd. Uit de door Dexia in het geding gebrachte overeenkomst blijkt dat Spaar Select daarop als adviseur is vermeld. Ook blijkt dat [eiser] volgens de overeenkomst voor 1 januari 2000 een betaling diende te doen van ƒ 96.137,73.
4.10.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op een kopie van de overeenkomst Overwaarde Effect van 10 december 1999 op naam van [eiser] met contract-nummer 21780519, voorzien van het adviseursnummer:
ATP00307-Spaar Select B.V.
4.11.
Met deze feitelijke uiteenzetting en het overgelegde stuk heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenper-soon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [3] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.12.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had zij behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd. [4]
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijge-dragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
de vorderingen van [eiser]4.14. De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toege-wezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenper-soon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.15.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande over-eenkomst. Een en ander volgens het door Dexia (bij conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie) overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de vorderingen in reconventie van Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.18.
Omdat [eiser] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97.
4.19.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.15.;
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.4.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. J.P.C. van Dam van Isselt, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: JS

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
3.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
4.Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
5.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.