ECLI:NL:RBGEL:2024:8630

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
ARN 22_6077
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet en de definitie van woning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Het UWV had op 23 juni 2022 besloten om het recht op toeslag van eiseres met ingang van 1 juni 2022 te beëindigen, wat in bezwaar werd gehandhaafd. De rechtbank concludeert dat het hebben van een hoofdverblijf in een woning een vereiste is voor het recht op toeslag. Eiseres, die in een camper woont, kan niet voldoen aan deze eis, aangezien de camper niet als woning wordt beschouwd volgens de definitie in de TW en de rechtspraak. De rechtbank verwijst naar de Van Dale en eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) die bevestigen dat een camper niet voldoet aan de vereisten van een woning, vooral omdat deze niet is aangesloten op nutsvoorzieningen. Eiseres heeft geen geslaagd beroep gedaan op dringende redenen of schending van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, maar kent haar wel een schadevergoeding toe voor de schending van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer: ARN 22/6077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], per adres te [plaats 1], eiseres

(gemachtigde: mr. J.A.H. Theunissen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde])
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging (
lees: intrekking) van haar recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Het UWV heeft met het besluit van 23 juni 2022 het recht op toeslag van eiseres met ingang van 1 juni 2022 beëindigd (
lees: ingetrokken). Met het bestreden besluit van 14 november 2022 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, vergezeld van [persoon A] en [persoon B] en de gemachtigde van het UWV.
1.3.
De rechtbank heeft de minister van Justitie en Veiligheid aangemerkt als partij bij het beroep in verband met het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Op grond van een beleidsregel van de minister hoeft de rechtbank in dit geval geen reactie op te vragen van de minister op het verzoek om schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn. [1]

Beoordeling

Totstandkoming van het bestreden besluit2. Eiseres ontvangt sinds 5 maart 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 10 september 2021 heeft eiseres een toeslag aangevraagd op grond van de TW. Op het aanvraagformulier heeft eiseres onder meer aangegeven dat zij alleen woont op het adres [locatie 1] te [plaats 2]. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het UWV nadere gegevens opgevraagd met betrekking tot de woonsituatie van eiseres. Eiseres heeft het UWV vervolgens bericht dat zij geen huurcontract heeft omdat het slechts een briefadres betreft. Hierna heeft het UWV aan eiseres met ingang van 10 september 2021 een toeslag naar de norm voor een alleenstaande toegekend. [2]
2.1.
Op 22 april 2022 heeft eiseres zich ingeschreven op het adres [locatie 2] te [plaats 1]. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV in de Basisregistratie Personen (BRP) gekeken en gezien dat op het door eiseres opgegeven adres meerdere personen staan ingeschreven. Vervolgens heeft het UWV eiseres om nadere informatie gevraagd om het recht op toeslag te kunnen beoordelen (formulieren ‘informatie financiële huishouding doorgeven’ en ‘opsturen huurcontracten’). Op 10 juni 2022 heeft eiseres het UWV bericht dat er geen sprake is van een woonadres, maar van een briefadres, om zo de post van de overheid te kunnen ontvangen. Het briefadres in [plaats 2] is om privé omstandigheden beëindigd. Verder heeft eiseres meegedeeld dat zij geen huurcontract heeft en geen familieband heeft met de bewoner van het adres in [plaats 1]. Hierna heeft het UWV het besluit van 23 juni 2022 genomen, dat in bezwaar is gehandhaafd.
Het standpunt van het UWV3. Het UWV stelt zich op het standpunt dat het recht op toeslag van eiseres terecht is beëindigd (
lees: ingetrokken). De erkenning van het hebben van een briefadres door het UWV in de Beleidsregel UWV gebruik adresgegevens ziet naar zijn aard niet op het recht op toeslag. Dit houdt slechts in, dat het UWV in zijn communicatie in de vervulling van zijn taak gebruik kan maken van een briefadres. Het UWV verwijst in dit verband verder naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 januari 2021, [3] waarin is geoordeeld dat om in aanmerking te komen voor toeslag sprake moet zijn van een hoofdverblijf in een woning. Omdat eiseres rondreist in een camper, voldoet zij hier volgens het UWV niet aan. Het standpunt van eiseres, dat toeslag, ook ondanks het ontbreken van een hoofdverblijf in een woning kan worden toegekend, vindt volgens het UWV geen steun in de tekst van de TW. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij een hoofdverblijf in een woning heeft.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres betoogt dat haar recht op toeslag ten onrechte is beëindigd (
lees: ingetrokken). Zij heeft haar hoofdverblijf in een camper. Een hoofdverblijf is immers de plaats waar het persoonlijke leven van iemand zich in hoofdzaak afspeelt, met andere woorden: waar iemand leeft of woont. Eiseres woont in haar camper en daar bevindt zich haar leefsituatie. Zij voert daar haar zelfstandige huishouding. Anders dan het UWV stelt, reist zij ook niet rond, wel is zij zonder eigen vaste plek overgeleverd aan de openbare ruimte en daarmee de wettelijke regels van de Algemene Plaatselijke Verordening van de betreffende gemeente. Om die reden moet eiseres zich wel telkens met haar camper verplaatsen. Anders dan het UWV doet voorkomen, is zij geen zwerver die steeds ergens anders is. Volgens eiseres meet het UWV met twee maten, aangezien zij anders wordt behandeld dan iemand die in een ‘gewoon’ huis woont. Het is vaste rechtspraak dat de definitie van een woning wordt bepaald door de bestemming die eraan wordt gegeven. Een woning is een woning als je erin woont. Dat geldt volgens eiseres ook voor een woonwagen, caravan, een woonboot, een barak en zelfs een hotelkamer. Eiseres heeft diverse investeringen moeten doen om in de winter in haar camper te kunnen wonen, zoals het laten plaatsen van een kachel, een zonnepaneel, een boiler en een elektrische installatie. [4] De uitspraak waar het UWV naar verwijst is volgens eiseres niet op haar situatie van toepassing. Zo is eiseres, anders dan betrokkene in die uitspraak, nooit een bankslaper geweest en zij kan wel aantonen dat zij in haar camper verbleef en nog steeds verblijft. Ook is steeds duidelijk geweest dat bij eiseres sprake is van een eenpersoonshuishouden, terwijl in de door het UWV genoemde uitspraak twijfels waren over de vraag of sprake was van een gezamenlijke huishouding. Ook stond betrokkene in die uitspraak niet de hele periode ingeschreven in de BRP op een adres in Nederland, terwijl dat bij eiseres wel het geval is. Tot slot ging het in deze uitspraak om woonadressen, terwijl het hier juist gaat om een briefadres, omdat zij al die tijd haar eigen mobiele woning heeft, te weten haar camper.
4.1.
Eiseres beroept zich verder op dringende redenen. Zij voert, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 [5] aan, dat de in deze uitspraak besproken menselijke maat die door een bestuursorgaan in acht genomen moet worden bij herzienings- en terugvorderingsbesluiten, ook toegepast kan worden op haar situatie. Eiseres is immers arbeidsongeschikt en zij kan niet werken. Zij heeft een kwetsbare positie in de samenleving en het stopzetten van de toeslag heeft haar in grote financiële problemen gebracht. Het UWV dient de persoonlijke situatie van eiseres te betrekken in de besluitvorming.
4.2.
Eiseres verzoekt tot slot om het UWV te veroordelen tot het betalen van een (immateriële) schadevergoeding ter hoogte van € 2.500,- vanwege de aantasting in de persoon. Zij heeft namelijk vanwege alle onzekerheid rond de procedure geestelijk letsel opgelopen. Sinds het besluit van het UWV zijn haar psychische problemen toegenomen en zij ervaart meer angstaanvallen en klachten. Ook lijdt eiseres aan de gevolgen van de inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en het jarenlang leven onder het sociaal minimum. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres brieven van de huisarts van 12 augustus 2021 en 2 september 2024 ingebracht, waaruit onder meer blijkt dat eiseres onder behandeling is geweest van een GZ-psycholoog en schematherapie heeft gekregen.
Het oordeel van de rechtbank5. De rechtbank beoordeelt of het UWV met het bestreden besluit het recht op toeslag van eiseres met ingang van 1 juni 2022 terecht heeft ingetrokken. De rechtbank beoordeelt dat aan de hand van wat eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5.1.
In dit geding zijn de volgende feiten, die niet zijn betwist en die ook de rechtbank aanvaardt, van belang. Eiseres ontvangt een loondervingsuitkering (WIA-uitkering) en haar inkomen per dag is lager dan het in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de TW (voor haar van toepassing zijnde) genoemde bedrag. Verder is niet in geschil dat eiseres in een camper woont.
6. Op de zitting is vastgesteld dat partijen niet langer meer verdeeld zijn over de omstandigheid dat eiseres het adres op [locatie 2] te [plaats 1] als briefadres gebruikt. De rechtbank beoordeelt eerst de vraag of het hebben van een hoofdverblijf in een woning een vereiste is voor het recht op toeslag. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
In artikel 2 van de TW zijn de voorwaarden voor het recht op toeslag opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gehuwden (eerste lid), de ongehuwde die (voor zover van belang) niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning hoofdverblijf heeft (tweede lid) en de ongehuwde die wel met een of meer meerderjarige personen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft (zevende lid). Uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij de TW, volgt dat het doel van de toeslagen is om, indien in een bepaalde leefeenheid uitkeringsgerechtigden in geval van loonderving wegens werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid één of meer personen tot hun last hebben en het inkomen beneden het relevante sociale minimum daalt, toeslagen op de loondervingsuitkering te verstrekken ter aanvulling tot dat sociale minimum. [6]
6.2.
Vaststaat dat eiseres niet gehuwd is en als enige in haar camper verblijft. Dit betekent dat eiseres, moet worden aangemerkt als ongehuwde, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning haar hoofdverblijf heeft, zoals bedoeld in het tweede lid, van artikel 2, van de TW.
6.3.
Uit het voorgaande, de toepassingsvoorwaarden in artikel 2 van de TW in combinatie met de MvT, leidt de rechtbank af, dat om recht te hebben op toeslag het totale (gezins)inkomen relevant is. Uit de bewoordingen van de tweede lid, leidt de rechtbank af dat om het totale (gezins)inkomen van een ongehuwde te kunnen bepalen, ook de woonsituatie relevant is. Met andere woorden voor deze ongehuwde is het hoofdverblijf in een woning relevant, mocht die recht willen hebben op toeslag. Deze conclusie wordt tevens bevestigd in de uitspraak van de CRvB van 12 januari 2021, waar ook het UWV naar verwijst. Hoewel de feiten en omstandigheden van deze uitspraak niet identiek zijn aan de situatie van eiseres, heeft de CRvB in de rechtsoverweging 4.7 overwogen dat om in aanmerking te komen voor een toeslag, aannemelijk moet worden gemaakt dat betrokkene haar hoofdverblijf in een woning had. Het enkel hebben van een briefadres is dus niet voldoende. Het beroep van eiseres, dat uit de TW niet valt af te leiden, dat het hebben van een hoofdverblijf in een woning, een vereiste is voor een recht op toeslag, slaagt daarom niet.
7. De rechtbank beoordeelt vervolgens de vraag of de camper van eiseres als woning kan worden aangemerkt. Voorop wordt gesteld dat het begrip woning niet eenduidig is gedefinieerd in de TW. Er wordt daarom aansluiting gezocht bij andere bronnen, zoals het Van Dale Woordenboek van Nederlandse Taal (Van Dale) en de rechtspraak.
7.1.
In de Van Dale wordt onder een woning verstaan: ‘huis, verblijf’. Onder het woord ‘huis’ wordt in de Van Dale verstaan: een ‘gebouw om in te wonen’.
7.2.
De CRvB heeft zich in meerdere uitspraken ook uitgelaten over wat onder een ‘woning’ moet worden verstaan. Uit deze rechtspraak, die overigens voornamelijk is gebaseerd op de Wet werk en bijstand en de Participatiewet volgt dat een camper niet te beschouwen is als een (zelfstandige) woning, omdat een camper, zoals die van eiseres, niet is aangesloten op nutsvoorzieningen en dus niet kan worden bewoond zonder (bepaalde) elementaire voorzieningen van elders te betrekken. [7] De rechtbank ziet geen aanleiding om deze jurisprudentie niet ook van toepassing te achten in onderhavig geval dat ziet op de toepassing van de TW. Dat de camper voor eiseres de plaats is waar haar persoonlijk leven zich afspeelt, wil de rechtbank wel aannemen, maar kan aan voorgaande niet afdoen.
7.3.
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de camper van eiseres niet voldoet aan het begrip ‘woning’ zoals deze in de Van Dale en de rechtspraak is gedefinieerd. Daarbij is met name van belang dat de camper van eiseres niet is aangesloten op riolering en nutsvoorzieningen. Eiseres hoeft daarom, anders dan een bewoner van een woning, ook geen rioolheffingen te betalen. Ook hoeft eiseres, anders dan een bewoner van een woning geen maandelijkse huurkosten of hypotheekkosten te betalen. Daar komt nog bij dat de camper van eiseres geen vaste standplaats heeft. Dit allemaal maakt dat de camper van eiseres niet gelijkgesteld kan worden met een woning. Het betoog van eiseres dat zij grote investeringen heeft moeten doen om in de winter in haar camper te kunnen wonen, maakt het voorgaande niet anders. Het betreft immers incidentele kosten, waarmee ook een bewoner van een woning kan worden geconfronteerd.
7.4.
De rechtbank komt gelet op voorgaande tot de conclusie dat, omdat eiseres geen hoofdverblijf heeft in een woning, zoals bedoeld in artikel 2 van de TW, zij niet voldoet aan de vereisten om voor toeslag in aanmerking te komen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Schending van het gelijkheidsbeginsel8. Op de zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het UWV met het bestreden besluit het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Haar kennis, [persoon A], die eiseres naar de zitting heeft vergezeld, bevindt zich namelijk in dezelfde situatie. Ook hij woont in een camper, maar ontvangt wel ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Van ongelijke behandeling kan alleen sprake zijn als gelijke of vergelijkbare gevallen ongelijk worden behandeld zonder dat daarvoor een objectieve of redelijke rechtvaardiging bestaat. Dat tussen eiseres en [persoon A] hiervan sprake is geweest, is de rechtbank niet gebleken. Eiseres heeft immers gesteld dat zij recht heeft op toeslag op grond van de TW en de uitvoering daarvan ligt bij het UWV. [persoon A] ontvangt daarentegen ouderdomspensioen op grond van de AOW, de uitvoering waarvan bij de SVB ligt. Er is dan ook geen sprake van gelijke gevallen, waardoor niet kan worden gesproken van een schending van het gelijkheidsbeginsel.
Beroep op dringende redenen9. Het betoog van eiseres dat het UWV ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de menselijke maat, slaagt evenmin. In de uitspraak waar eiseres naar verwijst, wijzigt de CRvB zijn vaste jurisprudentie aangaande de beoordeling door het UWV van dwingendrechtelijke herzienings- en terugvorderingsbepalingen in socialezekerheidswetten en de toetsing daaraan door de bestuursrechter. Deze uitspraak heeft echter geen gevolgen voor de situatie van eiseres, omdat er in haar geval geen sprake is van een herziening dan wel terugvordering van toeslag naar het verleden toe, waarbij door het UWV geen acht is geslagen op de oorzaak van de herziening en terugvordering. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij hiermee bedoelt dat het UWV haar eerst wel toeslag heeft toegekend maar en deze toeslag nadien heeft ingetrokken. Maar dat is niet een situatie die in de uitspraak van de CRvB is bedoeld.
Schadevergoeding10. Nu het bestreden besluit in stand blijft is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onrechtmatig besluit. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om een schadevergoeding daarom af.
Schending van de redelijke termijn
11. Eiseres heeft een beroep gedaan op schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM [8] en verzocht om een immateriële schadevergoeding. De rechtbank zal beoordelen of de redelijke termijn is overschreden en zo ja, tot welke schadevergoeding dit moet leiden.
11.1.
Als uitgangspunt geldt dat de rechtbank binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan uitspraak moet doen. Als de rechtbank hier langer over doet, heeft zij de redelijke termijn overschreden. De te beoordelen periode begint met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. De omstandigheden van het geval kunnen maken dat een langere behandelduur gerechtvaardigd is. Als de redelijke termijn is overschreden, geldt voor de schadevergoeding als uitgangspunt, een tarief van € 500,- per half jaar of een deel daarvan waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De rechtbank moet beoordelen op welke manier de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase.
11.2.
Eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend op 2 augustus 2022. Het UWV heeft op 14 november 2022 op het bezwaarschrift beslist. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, had in deze procedure uiterlijk op 2 augustus 2024 uitspraak moeten worden gedaan. Gelet op de datum van deze uitspraak doet zich een overschrijding van de redelijke termijn voor met een periode van vier maanden, welke geheel moet worden toegerekend aan de rechterlijke fase, omdat het UWV binnen zes maanden op het bezwaarschrift heeft beslist. Van bijzonderheden die een rechtvaardiging van de overschrijding van deze termijn opleveren [9] is de rechtbank niet gebleken. Uitgaande van een schadebedrag van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, zal de rechtbank eiseres een schadevergoeding van € 500,- toekennen. Dit bedrag komt voor rekening van de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor het verzoek van eiseres om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding om de Staat te veroordelen in de proceskosten van eiseres voor de aan haar in dit verband verleende rechtsbijstand. Die kosten worden begroot op een bedrag van € 437,50 (1 punt voor het indienen van het schadevergoedingsverzoek, met een waarde van € 875 per punt en een wegingsfactor van 0,5). [10]

Beslissing

- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om (immateriële) schadevergoeding af;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres voor een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Mamedova, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de beleidsregel van 8 juli 2014, Staatscourant 2014, 20210.
2.Het besluit van 2 november 2021.
4.Productie 8.
6.Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19257, nr. 3., pag. 29.
7.Zie de uitspraak van 23 oktober 2018, (ECLI:NL:CRVB:2018:3262).
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State, van 29 januari 2014, (ECLI:NL:RVS:2014:188).
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 augustus 2024, (ECLI:NL:CRVB:2024:1891).