ECLI:NL:RBGEL:2024:663

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
C/05/418891 / HA ZA 23-206
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling tussen ex-samenwoners met betrekking tot een onderneming en gezamenlijke woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man die een relatie hebben gehad en samenwoonden zonder een samenlevingscontract. De vrouw vorderde onder andere de ontbinding van een vennootschap onder firma (vof) die volgens haar bestond tussen partijen, en de verdeling van de gezamenlijke woning. De man voerde verweer en stelde dat er geen vof was, maar dat hij de onderneming als eenmanszaak had gedreven. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vof, omdat er geen bewijs was van een overeenkomst tussen partijen die de oprichting van een vof rechtvaardigde. De rechtbank wees de vorderingen van de vrouw af en verklaarde voor recht dat er geen vof tussen partijen bestaat. Daarnaast werd de man in de gelegenheid gesteld om de woning over te nemen, met de verplichting om de vrouw de helft van de overwaarde te betalen. De rechtbank oordeelde dat de eigenaarslasten van de woning door de man als eigen schuld moesten worden voldaan, zonder verrekening met de vrouw. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/418891 / HA ZA 23-206
Vonnis van 7 februari 2024
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Anik in Arnhem,
tegen
[naam man],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Wolkenfelt in Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 november 2023,
- de mondelinge behandeling van 15 december 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij hebben samengewoond, maar geen samenlevingscontract gesloten.
2.2.
De vrouw heeft van oorsprong de [land] nationaliteit.
2.3.
De man heeft aan het begin van de relatie van partijen enkele jaren in [land] gewoond. Hij is in 2010 naar Nederland teruggekeerd. Nadat de vrouw in de periode tussen 2010 en 2012 afwisselend in [land] en Nederland verbleef, heeft zij in 2012 vergunning gekregen om in Nederland te verblijven. In 2021 is de relatie tussen partijen geëindigd. Na een verblijf in [land] is de vrouw in mei 2022 teruggekeerd naar Nederland.
2.4.
De man heeft met ingang van 1 september 2010 de onderneming [naam onderneming] ingeschreven als eenmanszaak in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Met ingang van 1 januari 2019 is deze inschrijving gewijzigd, waarbij de onderneming is ingeschreven in de vorm van een vof waarvan partijen de vennoten zijn. De activiteiten van de onderneming zijn omschreven als “ [activiteiten onderneming] ”.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 9 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de man tot uitschrijving van de vrouw als vennoot van de vof [naam onderneming] bij de Kamer van Koophandel en de vordering van de vrouw tot waardering en verdeling van de vof en de woning van partijen afgewezen omdat het spoedeisende belang van de vorderingen niet is komen vast te staan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert, samengevat:
I. de man te veroordelen om de vof te ontbinden en toe te delen aan de man onder de verplichting de helft van de waarde van de vof aan haar te vergoeden;
II. primair: de vof te verdelen en te verrekenen en de man te veroordelen om aan haar te voldoen een bedrag van € 66.123, te vermeerderen met de helft van het huidige banksaldo van de vennootschap onder firma,
subsidiair: een deskundige te benoemen om de vof te waarderen om tot verrekening over te kunnen gaan;
III. de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van het haar toekomende recht tot winstuitkering ter hoogte van hetzelfde bedrag als de vof aan de man heeft uitgekeerd vanaf 1 januari 2022 tot de dag van ontbinding van de vof, welk bedrag nader wordt vastgesteld wanneer de man de relevante gegevens in het geding brengt;
IV. te bepalen dat de gezamenlijke woning in [woonplaats] aan de [adres] dient te worden verkocht en geleverd aan een derde via Best Living Makelaars in Dieren;
V. vervangende toestemming om de woning te mogen verkopen door het geven van een verkoopopdracht aan een makelaar, in die zin dat het vonnis van de rechtbank de wilsbeschikking van de vrouw vervangt, om de woning in de verkoop te kunnen zetten bij een makelaar naar keuze, de verkoopprijs vast te stellen in overleg met de te kiezen makelaar en een aannemelijk bod te accepteren en de woning te verkopen en te leveren aan een derde partij en het namens de vrouw tekenen van een (concept) koopovereenkomst, waarbij het door de rechtbank te wijzen vonnis de handtekening van de (de rechtbank neemt aan dat bedoeld is de man) vervangt ten behoeve van de totale overdracht zoals hiervoor beschreven;
VI. de man te veroordelen tot volledige medewerking aan de verkoop van de woning in [woonplaats] , in die zin dat hij de makelaar de woning laat betreden, de aanwijzingen van de makelaar zal volgen om de woning verkoopklaar te maken, eventuele kopers toe zal laten voor een bezichtiging en de woning representatief zal houden, op straffe van een dwangsom;
VII. te bepalen dat partijen een redelijk bod dienen te aanvaarden, waarbij de NVM-makelaar kan bepalen of een bod redelijk is;
VIII. te bepalen dat, als de man niet voldoet aan het onder III, IV, VI en VII gevorderde, de man een dwangsom verbeurt van € 250 per dag dat hij in gebreke blijft met als maximum € 50.000;
IX. te bepalen dat de man alle eigenaarslasten verbonden aan de woning als eigen schuld dient te voldoen zonder nadere verrekening met de vrouw;
X. de man te veroordelen tot betaling van een gebruikersvergoeding van € 605,94 per maand, te voldoen totdat de woning is geleverd aan een derde.
3.2.
De man voert verweer. De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
De man vordert, samengevat:
A. ten aanzien van [naam onderneming] :
  • primair: voor recht te verklaren dat er geen vof tussen partijen bestaat of heeft bestaan, subsidiair: de vof te ontbinden,
  • de vrouw te veroordelen binnen een week na het vonnis zich als vennoot bij de Kamer van Koophandel uit te schrijven;
ten aanzien van de woning aan de [adres] in [woonplaats] :
- de woning aan hem toe te delen onder de verplichting de hypotheekschuld bij [bank] als zijn eigen schuld over te nemen met ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw;
en als volgt te bepalen:
  • de woning wordt door Calcant Taxateurs in Arnhem getaxeerd;
  • vanwege de toedeling van de woning aan de man komt aan de vrouw een overbedelingsvordering toe ter grootte van de helft van de getaxeerde waarde verminderd met een bedrag van € 116.160,81, dan wel verminderd met het door de rechtbank vast te stellen aandeel in de hypotheekschuld bij [bank] , welk overbedelingsbedrag de man bij het notarieel transport aan de vrouw zal betalen;
  • de kosten van de taxateur en de notaris ter zake van de levering van de woning komen voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft;
  • binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis volgt ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw;
  • de vrouw wordt veroordeeld de helft van de aanslagen onroerendezaakbelasting (ozb) vanaf 2022 aan de man te betalen;
met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure,
3.4.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling van de man in de kosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de rechtbank de vorderingen gezamenlijk behandelen. Voor zover van belang wordt hierna nader ingegaan op de standpunten van partijen.
4.2.
De rechtbank zal hierna eerst de onderneming, vervolgens de woning en tot slot de vergoedingsrechten en eventueel te verrekenen posten bespreken.
[naam onderneming]
4.3.
Voor de beoordeling van de vorderingen in conventie onder I, II en III en in reconventie onder A, die gaan over [naam onderneming] , dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of deze onderneming als vof moet worden aangemerkt. Partijen verschillen daarover van mening.
4.4.
De vrouw stelt dat sprake is van een vof. De registratie bij de Kamer van Koophandel toont dit aan en is illustratief voor de bedoeling van partijen, aldus de vrouw. De vrouw heeft geen weet van een vof-akte, maar een notariële oprichtingsakte is niet noodzakelijk voor het bestaan van een vof. Het bewijs van het bestaan van een vof kan volgen uit alle omstandigheden van het geval, waaronder begrepen feitelijke gedragingen en verklaringen. In dat kader heeft de vrouw toegelicht dat partijen gezamenlijk [naam onderneming] exploiteerden en dat deze onderneming in de praktijk als vof opereerde. De vrouw heeft gedurende meerdere jaren vele activiteiten voor de onderneming verricht. Zo begeleidde zij de man bij gesprekken met (potentiële) klanten, hielp ze met [projecten] en was de vrouw betrokken bij de import van [kleding] uit [land] . Tevens nam zij de administratie van de handel in de [kleding] voor haar rekening.
4.5.
De man stelt zich op het standpunt dat van een vof geen sprake is. Hij werkt sinds 2010 als zelfstandig ondernemer en voert zijn eenmanszaak onder de naam [naam onderneming] . Hij is vooral [functie] en verkoopt sinds 2017 (meer en soms minder actief) ook [kleding] . Dit betreft een handel die hij van een vriend heeft overgenomen. De [kleding] worden in [land] gemaakt en van daar uit geleverd. De verkoop aan klanten is online. De man betwist dat de vrouw als zakenpartner met hem samenwerkt in de onderneming. Zij is voornamelijk werkzaam (geweest) in restaurants, heeft geen werkervaring in de [functie] en is evenmin actief betrokken bij de import en verkoop van de [kleding] , aldus de man. Dat de vof als zodanig per 1 januari 2019 is geregistreerd, heeft te maken met fiscale afwegingen. Deze registratie is volgens de man echter onvoldoende om het bestaan van een vof te bewijzen.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is [naam onderneming] niet aan te merken als een vof. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
4.7.
Artikel 22 van het Wetboek van Koophandel bepaalt onder meer dat een vennootschap onder firma moet worden aangegaan bij authentieke of onderhandse akte. De akte is vereist wanneer een vennoot tegenover een of meer beweerde vennoten wil bewijzen dat een vennootschap bestaat en de beweerde vennoot dit ontkent.
4.8.
Niet in geschil is dat [naam onderneming] oorspronkelijk is opgericht als een eenmanszaak van de man. Pas op 21 juni 2019 is de onderneming bij de Kamer van Koophandel geregistreerd als een vof, met terugwerkende kracht per 1 januari 2019. Deze inschrijving is niet voorafgegaan of gevolgd door concrete afspraken over de wijze waarop aan de samenwerking tussen partijen vorm zou worden gegeven. De vrouw heeft in wezen ook niet gesteld dat er afspraken op schrift zijn gesteld, zij sluit het alleen niet uit [1] . De rechtbank stelt daarom vast dat partijen geen overeenkomst hebben gesloten waarbij zij zich hebben verbonden om geld, (genot van) goederen en/of arbeid in te brengen om het daardoor behaalde voordeel met elkaar te delen [2] . Daarmee is in deze procedure niet aannemelijk geworden dat daadwerkelijk een vof is opgericht. De inschrijving bij het handelsregister doet daar niet aan af. Een inschrijving van een vennootschap in het handelsregister levert weliswaar een indicatie op van het bestaan daarvan, maar daaraan kan geen beslissende betekenis worden toegekend, te meer omdat de man een andere verklaring voor die inschrijving heeft gegeven, die de vrouw niet voldoende heeft weersproken, te weten fiscale motieven.
4.9.
Ook kan niet worden vastgesteld dat partijen in de praktijk hebben gehandeld alsof sprake was van een vof. Niet gebleken is van duidelijke afspraken tussen partijen over de omvang en de invulling van de werkzaamheden die de vrouw voor de onderneming zou verrichten. Sterker nog, de vrouw heeft ter zitting zelf verklaard dat het aan afspraken tussen haar en de man hierover ontbreekt. Ook de omvang van haar werkzaamheden is niet duidelijk geworden. Tegenover het verweer van de man dat de vrouw een enkele keer telefonisch contact met een zakenpartner in [land] heeft opgenomen, maar overigens geen substantiële werkzaamheden voor de onderneming heeft verricht, heeft de vrouw onvoldoende concreet onderbouwd dat zij structureel heeft bijgedragen in de bedrijfsvoering. In ieder geval zijn de werkzaamheden die de vrouw voor [naam onderneming] zou hebben verricht niet zo omvangrijk gebleken dat de vrouw materieel gezien als vennoot moet worden aangemerkt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat in de aangiften inkomstenbelasting die de man heeft overgelegd geen beroep op de meewerkaftrek is gedaan, wat bijdraagt aan de conclusie dat de vrouw klaarblijkelijk in elk geval minder dan 525 uren per jaar in de zaak heeft gewerkt [3] . Het feit dat de vrouw bij de man heeft aangedrongen op betaling van haar werkzaamheden, maar die vervolgens niet kreeg, leidt daarnaast tot de conclusie dat er tussen partijen ook geen overeenstemming bestond over een vergoeding van eventuele werkzaamheden van de vrouw.
4.10.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat bewijs voor het bestaan van de door de vrouw gestelde vof ontbreekt. Dit leidt tot de conclusie dat de onderneming feitelijk nog altijd een eenmanszaak van de man betreft en dat voor de vorderingen van de vrouw in conventie onder I, II en III een grondslag ontbreekt. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen. Daartegenover zal de rechtbank de vorderingen van de man in reconventie onder A toewijzen. De man heeft daar belang bij, omdat dit ertoe leidt dat de registratie weer in lijn wordt gebracht met de feitelijke situatie. Bovendien is de man in het kader van de gewenste overname van de woning van partijen gebaat bij de duidelijkheid die de gevorderde verklaring van recht tegenover derden biedt. Omdat de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen de termijn van maximaal een week na de datum van dit vonnis waarin zij moet zijn uitgeschreven, zal de rechtbank ook dit deel van de vordering toewijzen.
De woning aan de [adres] in [woonplaats]
4.11.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Aan de woning is een hypothecaire geldlening bij [bank] verbonden met leningnummer [nummer] . Omdat partijen informeel samenlevers zijn, behoort de woning niet tot een algemene (huwelijks)goederengemeenschap maar is sprake van een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW.
4.12.
Deelgenoten kunnen als uitgangspunt niet verplicht worden in een gemeenschap te blijven. Zij kunnen daarvan te allen tijde verdeling vragen [4] . Die verdeling vindt alleen niet plaats als het belang van de andere deelgenoot aanmerkelijk groter is. In plaats van te verdelen kan de rechter ook een machtiging tot verkoop geven [5] . Dit kan gebeuren om een schuld te voldoen of om andere gewichtige redenen.
4.13.
De man heeft te kennen gegeven dat hij de woning wil overnemen om er samen met de zoon van partijen te blijven wonen. Hij vraagt om een termijn van zes maanden om te onderzoeken of dat mogelijk is, onder gelijktijdig ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. De vrouw geeft de voorkeur aan verkoop van de woning. Volgens haar heeft de man sinds haar vertrek uit de woning inmiddels voldoende tijd gehad om te onderzoeken of hij de woning zou kunnen overnemen. Nu niet is gebleken dat dit mogelijk is, is verkoop aan de orde, aldus de vrouw.
4.14.
Anders dan de vrouw wenst, zal de rechtbank de man nog een termijn van drie maanden geven om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen onder gelijktijdig ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Als duidelijk wordt dat overname niet mogelijk of niet langer gewenst is, zullen partijen moeten overgaan tot verkoop van de woning. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot deze beslissing komt.
4.15.
De rechtbank vindt het aannemelijk dat de man niet eerder duidelijkheid heeft kunnen geven over de vraag of hij de woning zou kunnen overnemen. Aannemelijk is dat de onzekerheid over de vraag of de man aan de vrouw een aandeel uit de onderneming [naam onderneming] zou moeten betalen, van invloed is geweest op de bereidheid van banken om een reële schets te geven van de financiële mogelijkheden van de man. De man heeft ook verklaard dat hij de woning niet zou kunnen overnemen als hij de helft van de waarde van [naam onderneming] aan de vrouw zou moeten uitbetalen. Omdat de situatie rondom de onderneming nu is opgehelderd, de rechtbank hiervoor heeft besloten dat van een vof geen sprake is en de vorderingen van de vrouw op dat punt worden afgewezen, acht de rechtbank het redelijk om de man alsnog in de gelegenheid te stellen om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen. Het belang van de man bij toekenning van een termijn voor overname van de woning acht de rechtbank op dit moment groter dan het belang van de vrouw bij verkoop. Daarbij speelt het gegeven dat de 14-jarige zoon van partijen bij de man in de woning woont een belangrijke rol. De rechtbank zal de termijn die de man daarvoor krijgt wel inkorten. In het licht van het verweer van de vrouw oordeelt de rechtbank dat een termijn van drie maanden in beginsel voldoende moet zijn. De vrouw heeft namelijk ook belang bij enige vaart in het overnameproces. Zij huurt op dit moment een kamer waar zij de zoon van partijen niet kan ontvangen. Zodra de verdeling van de woning is afgerond, ontstaat ook voor haar duidelijkheid over haar mogelijkheden om meer passende woonruimte te vinden. Als het de man niet lukt om binnen de gestelde termijn de woning over te nemen, of als hij afziet van overname, zullen partijen overgaan tot verkoop van de woning. Daarbij wijst de rechter erop dat het de man vrijstaat zolang de woning niet aan een derde is verkocht alsnog met een onderbouwd voorstel bij de vrouw te komen om de woning over te nemen, ook na afloop van de termijn van drie maanden. Verkoop aan de man is immers ook een verkoop. De termijn van drie maanden is er vooral op gericht dat partijen snel duidelijkheid krijgen en dat als de man de financiering niet binnen die termijn geregeld heeft in elk geval een begin met de verkoop wordt gemaakt.
4.16.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de wijze van verdeling gelasten, waarbij zij de vordering van de man deels zal toewijzen en ook de vordering van de vrouw deels zal toewijzen, zij het die laatste onder de opschortende voorwaarde dat aan het niet (tijdig) overnemen van de woning is voldaan.
4.17.
Verder zal de rechtbank de vorderingen van de man toewijzen die betrekking hebben op de taxatie van de woning en de kosten van de taxateur en de notaris ten behoeve van de levering van de woning, omdat de vrouw daartegen geen (gemotiveerd) verweer heeft gevoerd. Ook zal de rechtbank de vordering toewijzen die erop neerkomt dat de man aan de vrouw de helft van de overwaarde van de woning moet betalen. Op de vraag of daarbij eerst een bedrag aan de man vergoed moet worden, zal de rechtbank hierna afzonderlijk ingaan. Voor het geval wordt overgegaan tot verkoop van de woning, zal de rechtbank ook de door de man niet weersproken vorderingen van de vrouw onder IV, VI en VII toewijzen. De rechtbank zal een en ander verwerken in de beslissing als stappen in een zogeheten ‘spoorboekje’ voor de overname dan wel verkoop van de woning.
4.18.
Wat de gevorderde vervangende toestemming en dwangsommen betreft overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of onderbouwd waaruit zou blijken dat te verwachten is dat de man niet zal meewerken aan de verschillende handelingen die voor de verkoop en levering van de woning aan derden noodzakelijk zijn. Dat de man tot nu toe geen medewerking heeft verleend, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het aannemelijk is dat de man, zolang de discussie tussen partijen over de rechtsvorm van [naam onderneming] nog zou voortduren, geen duidelijkheid kon geven over zijn financiële mogelijkheden. Dat de man niet zal meewerken aan verkoop als hij niet in staat blijkt de woning over te nemen volgt uit niets. Om die reden zal de rechtbank de vorderingen onder V en VIII afwijzen.
De eigenaarslasten, de gebruiksvergoeding en de ozb
ozb
4.19.
Partijen zijn het erover eens dat zij als gezamenlijke eigenaren van de woning in beginsel beiden draagplichtig zijn voor de aan de woning verbonden eigenaarslasten. Om die reden zal de rechtbank de vordering van de man ter zake van de ozb toewijzen.
woonlasten en gebruiksvergoeding
4.20.
De vrouw heeft een gebruiksvergoeding gevorderd over de periode van 1 april 2023 tot aan de overdracht van de woning. Sinds haar vertrek uit de woning heeft de man immers het gebruik en genot van de woning. De man voert hiertegen verweer, en stelt dat de vrouw de helft van de door hem betaalde hypotheeklasten als mede-eigenaar dient te voldoen.
4.21.
De rechtbank zal de vorderingen in samenhang bespreken. De woning is gezamenlijk eigendom van partijen. Dit betekent dat beide partijen in hun onderlinge verhouding draagplichtig zijn voor de eigenaarslasten. Niet in geschil is dat de man sinds het vertrek van de vrouw uit de echtelijke woning alle eigenaarslasten heeft voldaan, waaronder de hypotheeklasten.
4.22.
Een gebruiksvergoeding vindt haar grondslag in artikel 3:169 BW. Dit artikel gaat er namelijk van uit dat elke deelgenoot bevoegd is tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed. Dit brengt ook mee dat degene die dit gebruik niet heeft een vergoeding voor gemist genot van de ander kan vragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door de vrouw verzochte gebruiksvergoeding in beginsel op zijn plaats is.
4.23.
Bij het beoordelen van de vraag of de man ook gehouden is om daadwerkelijk een gebruiksvergoeding aan de vrouw te betalen, spelen, gelet op bestendige jurisprudentie, de maatstaven van redelijkheid en billijkheid een grote rol. De wetgever schrijft niet voor hoe een eventuele gebruiksvergoeding dient te worden berekend, maar het is niet ongebruikelijk [6] dat voor de hoogte van de gebruiksvergoeding wordt gekeken naar de helft van de betaalde of te betalen woonlasten. In dit geval acht de rechtbank het redelijk om de woonlasten en de gebruiksvergoeding tegen elkaar weg te strepen. Ter zitting is namelijk gebleken dat de man van plan is de hypotheeklasten van de woning, die hij nu al betaalt, te blijven betalen. In dit geval acht de rechtbank dit, mede gelet op de hoogte van de verzochte vergoeding en de hoogte van de maandelijkse hypotheekrente en aflossing, een voldoende compensatie voor de vrouw.
4.24.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de man veroordelen de eigenaarslasten verbonden aan de woning als eigen schuld te (blijven) voldoen zonder verrekening met de vrouw en de verzochte gebruiksvergoeding afwijzen.
Investeringen in de woning met privévermogen van de man
4.25.
De man vordert verrekening van een bedrag van € 116.160,81 met de overwaarde van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Hij heeft zijn vordering als volgt toegelicht. Partijen hebben de woning in december 2016 aangekocht. Deze is op 2 februari 2017 aan hen geleverd. De totale kostprijs bedroeg (inclusief kosten) € 271.768,69. Dat komt neer op € 135.884 per deelgenoot. De man heeft zijn aandeel voor een bedrag van € 101.618,69 gefinancierd uit eigen middelen en het restant met een hypothecaire geldlening gefinancierd. De vrouw heeft de verkrijging van haar onverdeelde helft volledig gefinancierd met een hypothecaire geldlening. De totale hypotheekschuld bedroeg dus € 170.150. Deze gaat de man voor 34.265/170.150 deel aan en de vrouw voor 135.884/170.150 deel. Per 1 november 2021 bedraagt de restant hypotheekschuld € 145.455,56. Het aandeel van de vrouw daarin is € 116.160,81. Subsidiair vordert de man een bedrag van € 101.618,69 uit de overwaarde, gelijk aan zijn investering uit privévermogen.
4.26.
De vrouw voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat een grondslag voor deze vorderingen ontbreekt, subsidiair dat deze vorderingen zijn verjaard en meer subsidiair heeft ze bezwaar tegen de hoogte van het gevorderde bedrag.
4.27.
De rechtbank oordeelt als volgt. Partijen zijn niet gehuwd geweest en hebben samengeleefd zonder geregistreerd partnerschap of een op schrift gestelde samenlevingsovereenkomst. Het ligt dan niet voor de hand het huwelijksvermogensrecht van boek 1 BW overeenkomstig toe te passen. Partijen hebben daar immers juist niet voor gekozen. De vordering van de man kan daarom enkel worden beoordeeld op basis van het algemene vermogens- en verbintenissenrecht (boek 3 en 6 BW). [7]
4.28.
De man stelt zich primair op het standpunt dat partijen in een ongelijke verhouding dienen bij te dragen in de aflossing van de hypothecaire geldlening. De rechtbank volgt de man hierin niet. Vast staat dat partijen de woning gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, in eigendom hebben verkregen. Zij hebben daarnaast gezamenlijk een lening afgesloten voor € 170.150.
4.29.
Uit artikel 3:166 BW volgt dat deelgenoten in beginsel een gelijk aandeel hebben in een gemeenschappelijk goed. Uit de rechtsverhouding van de deelgenoten kan anders voortvloeien. Het enkele feit dat de man eigen geld in de woning heeft ingebracht is onvoldoende reden om te concluderen dat de schuld partijen voor een ongelijk deel aangaat. Het feit dat de ene echtgenoot ten behoeve van de verkrijging van een goed een groter bedrag uit zijn privévermogen heeft besteed dan de andere echtgenoot, maakt namelijk nog niet dat het aandeel in het goed ongelijk is [8] . Dit geldt gelet op de geldende jurisprudentie voor de woning, maar er is geen reden voor het oordeel dat dit voor een schuld anders zou zijn. Jegens de schuldeiser ( [bank] ) zijn partijen hoofdelijk aansprakelijk voor het geheel. Omdat niet is gebleken dat partijen bij de aankoop van de woning expliciet of stilzwijgend afwijkende afspraken hebben gemaakt, zijn zij naar het oordeel van de rechtbank verplicht om ieder voor de helft in de schuld en in de kosten bij te dragen. De stelling van de man komt erop neer dat hij in wezen meer dan de helft bijdraagt in de aanschaf van de woning als hij naast het bedrag van € 101.618,69 ook de helft van de hypotheekschuld moet dragen. Dat maakt echter nog niet dat de interne draagplicht voor de schuld anders dan bij helfte zou moeten zijn. De woning en de schuld moeten los van elkaar beschouwd worden. Investeringen uit privé in de woning hebben daarmee geen directe gevolgen voor de draagplicht voor de schuld. De gemeenschap zelf kan daarom ook niet de grondslag vormen voor een vergoedingsrecht ter zake van ongelijke bijdragen aan de financiering van het gemeenschappelijke goed [9] . Aan de hand van het algemene vermogensrecht, waaronder het verbintenissenrecht, moet beoordeeld worden of een vergoedingsrecht geldend gemaakt kan worden.
4.30.
De man heeft in dit verband een beroep gedaan op de artikelen 6:6 en 6:10 BW en de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het enkele feit dat de man uit privémiddelen een bedrag heeft betaald voor de aankoop van de woning maakt naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat er reden is om aan te nemen dat de aflossing door partijen van de hypotheekschuld in een andere verhouding dan bij helfte zou moeten gebeuren. Op grond van artikel 6:6 lid 1 BW is het uitgangspunt dat schuldenaren voor een gelijk deel zijn verbonden. Dit is alleen anders als dit uit de wet, gewoonte of een rechtshandeling voortvloeit. In dit geval is sprake van een hoofdelijke aansprakelijkheid. Dit betreft de aansprakelijkheid jegens de schuldeiser. Voor [bank] is niet van belang dat partijen bij de aankoop van de woning ook privégeld hebben gebruikt, althans niet dat dit privégeld van de man betrof. Zij wil beide partijen kunnen aanspreken. Niet valt in te zien hoe hieruit conclusies getrokken zouden kunnen worden voor een andere verdeling van de draagplicht in de onderlinge verhouding tussen partijen.
4.31.
Evenmin kan artikel 6:10 BW als grondslag dienen voor afwijking van het uitgangspunt dat ieder bij helfte bijdraagt in de schuld. Artikel 6:10 lid 1 BW regelt dat hoofdelijke schuldenaren ieder voor het gedeelte van de schuld dat hen in hun onderlinge verhouding aangaat verplicht zijn in de schuld en de kosten bij te dragen. Het artikellid zelf bepaalt niet wat die verhouding is. Het tweede lid gaat over intern verhaal in de situatie waarin de schuldeiser verhaal haalt op een van de beide schuldenaren. Die situatie is hier niet aan de orde. Het derde lid van dit artikel regelt de bijdragen in gemaakte kosten. Dit gaat over kosten en heeft geen betrekking op de oorspronkelijk aangegane schuld [10] . De man heeft voor het overige niets gesteld dat kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een ongelijke verhouding tussen partijen ter zake van hun draagplicht voor de hypotheekschuld. Daarom zal de rechtbank de primaire vordering van de man afwijzen.
4.32.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan het subsidiaire standpunt van de man. Daarin stelt de man dat hij recht heeft op een bedrag van € 101.618,69 (op grond van de beleggingsleer nog te vermeerderen) uit de overwaarde van de woning, omdat hij deze investering uit privévermogen heeft gedaan bij de aanschaf van de woning. Als grondslag voert de man aan dat de vrouw door middel van de inleg uit zijn privévermogen ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.33.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende met concrete stukken, met name de twee nota’s van afrekening van 22 december 2016 en 23 januari 2017, onderbouwd dat de aanschaf van de woning in 2016 is gefinancierd met een bedrag van € 101.618,69 uit zijn privévermogen, aangevuld met een hypothecaire geldlening ter hoogte van € 170.150 voor het ontbrekende deel van de aankoopsom.
4.34.
Op grond van artikel 6:212 BW is hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Hierbij dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval.
4.35.
Het enkele feit dat de man een bedrag vanuit zijn privévermogen in de aanschaf van de woning heeft geïnvesteerd maakt op zich nog niet dat de vrouw gehouden zou zijn daarvoor een vergoeding te betalen. Een verplichting tot vergoeding ontstaat pas als sprake is van een verrijking die ongerechtvaardigd is, wat betekent dat hiervoor geen rechtvaardigingsgrond aanwezig is. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak wel sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Ter zitting is namelijk duidelijk geworden dat partijen hadden afgesproken dat de man het bedrag uit privévermogen zou investeren met als doel dat de hypothecaire geldlening voor de betaling van de resterende aankoopsom lager zou uitvallen. Kennelijk hebben partijen lagere hypotheeklasten beoogd, zodat de kosten van de samenwoning lager zouden uitvallen. Bij het maken van deze afspraak, ten tijde van de aankoop van de woning, moet de man zich er bewust van zijn geweest dat beide partijen eigenaar waren van de woning en dat het vermogen van beide partijen, dus ook dat van de vrouw, door de afspraak werd gebaat. Gesteld noch gebleken is dat de man dit niet heeft beoogd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de afspraak en handelwijze tussen partijen voldoende grondslag biedt voor een eventuele verrijking van de vrouw, zodat de investering niet ongerechtvaardigd is. De rechtbank wijst ook de subsidiaire vordering daarom af.
4.36.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat aan elk van partijen de helft van de overwaarde van de woning toekomt, zonder verrekening van enig bedrag. Hoewel partijen dit niet gevorderd hebben, gaat de rechtbank er in geval van verkoop van de woning van uit dat partijen de netto overwaarde van de woning na verkoop (verkoopopbrengst minus kosten verkoop en levering), ten overstaan van de notaris eveneens bij helfte zullen delen.
Proceskosten
4.37.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat er geen vennootschap onder firma tussen partijen bestaat of heeft bestaan;
5.2.
veroordeelt de vrouw zich als vennoot bij de Kamer van Koophandel uit te laten schrijven binnen een week na vandaag;
5.3.
gelast de navolgende wijze van verdeling van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] [woonplaats] , en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening:
de woning wordt door Calcant Taxateurs in Arnhem getaxeerd;
de woning wordt tegen de hieruit volgende taxatiewaarde toegedeeld aan de man, onder de verplichting voor de man de aan de woning verbonden hypotheekschuld over te nemen als zijn eigen schuld en onder de opschortende voorwaarde dat de man binnen drie maanden na het gereedkomen van de taxatie de financiering heeft geregeld en er zorg voor heeft gedragen dat de vouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening;
de man dient, bij gelegenheid van de overdracht van de woning aan hem, de vrouw de helft van de overwaarde van de woning (taxatiewaarde minus de hypotheekschuld) betalen, ten overstaan van de notaris;
e kosten van de taxateur en van de notaris ter zake van de levering van de woning komen voor rekening van beide partijen;
indien de hiervoor genoemde opschortende voorwaarde niet wordt vervuld:
partijen dienen over te gaan tot verkoop van de woning en daartoe binnen twee weken na het verstrijken van de termijn voor de opschortende voorwaarde een verkoopdracht te verstrekken aan Best Living Makelaars in Dieren ;
de man is gehouden volledig mee te werken aan de verkoop van de woning, in de zin dat hij de makelaar de woning laat betreden, de aanwijzingen van de makelaar zal volgen om de woning verkoopklaar te maken, eventuele kopers zal toelaten voor een bezichtiging en de woning representatief zal houden om de waarde van de woning te behouden;
partijen dienen een redelijk bod te aanvaarden, waarbij de verkopende makelaar zal bepalen of een bod redelijk is;
de kosten van de notaris ter zake de levering van de woning komen voor rekening van beide partijen;
partijen zullen de netto overwaarde van de woning na verkoop (verkoopopbrengst minus kosten verkoop en levering) bij helfte delen;
5.4.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van de helft van de aanslagen ozb vanaf 2022;
5.5.
bepaalt dat de man de aan de woning verbonden eigenaarslasten, met uitzondering van de ozb, als eigen schuld dient te voldoen, zonder nadere verrekening met de vrouw;
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Eskes en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024.

Voetnoten

1.Zie punt 30 van de conclusie van antwoord in reconventie: de vrouw heeft geen weet van een vof-overeenkomst.
2.Vergelijk artikelen 7A:1655 en 1662 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 3.78 Wet IB 2001.
4.Artikel 3:178 BW.
5.Artikel 3:174 BW.
6.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 maart 2018, ECLI:GHARL:2018:2406.
7.Vergelijk Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707.
8.Zie Hoge Raad 21 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8938.
9.Vergelijk Hoge Raad 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1571.
10.Zie het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 17 november 2023 over het inhoudelijk gelijk luidende artikel 3:172 BW.