ECLI:NL:RBGEL:2024:6548

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
C/05/429880 / ES RK 23-563
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en partneralimentatie in een complexe gezinssituatie met psychiatrische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen met elkaar waren gehuwd. De man verblijft sinds oktober 2020 in een GGZ-instelling en heeft een verzoek ingediend voor echtscheiding, partneralimentatie en kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen ouderschapsplan is overgelegd, maar dat het verzoek tot echtscheiding toch kan worden beoordeeld. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van het minderjarige kind bij de vrouw vastgesteld. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij het kind elke woensdagmiddag na schooltijd bij de man verblijft onder begeleiding van professionele derden. De man heeft verzocht om partneralimentatie, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat de man in staat is om in zijn eigen behoefte te voorzien uit zijn WIA-uitkering. De rechtbank heeft ook de verdeling van de gemeenschap van goederen behandeld, waarbij de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap vanwege een erfenis die op de gezamenlijke rekening is gestort. De rechtbank heeft de vrouw de mogelijkheid gegeven om de woning over te nemen en heeft de wijze van verdeling van de overige goederen en schulden vastgesteld. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/429880 / ES RK 23-563 en C/05/432501 / FA RK 24-679
Datum uitspraak: 24 september 2024
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[verzoekster](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. A.M. Slootweg te Barneveld,
tegen
[verweerder](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.J.A. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt te Veenendaal.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 18 december 2023;
  • het exploot van betekening van 28 december 2023;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 29 januari 2024;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek, ingekomen op 22 februari 2024;
  • de aanvullende verzoeken met producties namens de man van 11 juli 2024;
  • het F9-formulier met brief en producties namens de vrouw van 15 juli 2024;
  • een pleitnota met vermeerdering van eis en bijlagen namens de man van 24 juli 2024;
  • het bezwaar namens de vrouw tegen het laatste ingediende stuk van de man van 24 juli 2024.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 25 juli 2024 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten alsmede een zittingsvertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (nader te noemen: de Raad).
1.3.
De minderjarige [kind] is gelet op zijn leeftijd in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. [kind] heeft gebruik gemaakt van de uitnodiging en hij heeft een gesprek met een andere kinderrechter gehad. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter samengevat wat [kind] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in de gemeente [plaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [kind] , geboren op [geboortedatum] in [woonplaats] .
2.4.
De man woont sinds 17 oktober 2020 beschermd bij een instelling voor psychiatrische problematiek, te weten [naam instelling] in [woonplaats] .
2.5.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 1 februari 2024 is bepaald dat [kind] aan de vrouw wordt toevertrouwd en is er een zorgregeling vastgesteld waarbij [kind] bij de man verblijft de woensdagmiddag na schooltijd tot 19.00 uur en op zaterdag, zoals deze thans functioneert, zulks onder begeleiding van professionele derden. Het verzoek van de man om kinder- en partneralimentatie is afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat de man in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland woont.
3.2.
In de wet staat dat ouders pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen, als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kind(eren). In dit geval is er geen ouderschapsplan overgelegd. Toch zal de rechtbank het verzoek tot echtscheiding beoordelen. Het is namelijk voldoende aannemelijk dat er redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden overgelegd, omdat de ouders geen afspraken kunnen maken over de verdeling van de zorg en de verdeling van de kosten van [kind] . Het verzoek om een ouderschapsplan aan te hechten aan de beschikking wordt afgewezen, omdat er geen ouderschapsplan is.
3.3.
Partijen zijn het eens over, althans er is geen verweer gevoerd tegen:
  • de duurzame ontwrichting van het huwelijk zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken op verzoek van beide partijen;
  • de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vrouw;
  • het voortgezet gebruik van de echtelijke woning door de vrouw.
De rechtbank zal zo beslissen.
3.4.
Partijen zijn het niet eens over:
  • de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling);
  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] (de kinderalimentatie);
  • de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de man (de partneralimentatie);
  • de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
Vooraf
3.5.
Mr. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt heeft op 24 juli 2024 een pleitnota met vermeerdering van eis met bijlagen ingediend. Hiertegen is bezwaar gemaakt door
mr. Slootweg en zij verzoekt de verzoeken en bijlagen buiten beschouwing te laten.
3.6.
De rechtbank overweegt dat een partij in beginsel zijn of haar verzoeken kan vermeerderen tot aan de mondelinge behandeling. Nadere stukken moeten in beginsel tien dagen voor de mondelinge behandeling zijn overgelegd. Stukken die na die termijn of op de mondelinge behandeling in het geding worden gebracht, worden door de rechter buiten beschouwing gelaten, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet [1] . De rechtbank ziet geen aanleiding om de overgelegde stukken nog toe te laten, omdat de man alle gelegenheid had deze stukken eerder in het geding te brengen. De aanvullende verzoeken worden hierna per verzoek beoordeeld inclusief de vraag of het in strijd met de goede procesorde is om ze nog toe te laten.
De zorgregeling en onderzoek door de Raad
3.7.
De man verzoekt - bij gewijzigd verzoek - een zorgregeling vast te stellen, waarbij
hij wekelijks contact heeft met [kind] op dinsdag uit school van 14.15 uur tot 17.30 uur en een keer per veertien dagen op zaterdag van 11.00 tot 18.00 uur bij de zus van de man, en tijdens de schoolvakanties een extra dag van 10.00 uur tot 18.00 uur, althans een zodanige
regeling als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. Ook verzoekt hij indien nodig voor onbegeleid contact de Raad onderzoek te laten doen wat de meest optimale zorgverdeling zal zijn voor [kind] in de situatie dat de man nog op [naam instelling] woont en wanneer hij zelfstandig woont met (indien nodig ambulante begeleiding), te bepalen dat de omgangsregeling vanaf het moment dat de man zelfstandig woont, nader zal worden bepaald zodra hiervan sprake is.
3.8.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man. De vrouw stelt voor dat de voorlopige zorgregeling wordt omgezet in een definitieve zorgregeling, waarbij expliciet wordt vastgelegd dat de contactmomenten altijd zullen worden begeleid door een jeugdprofessional voor de volledige duur van de omgang en met continu toezicht. Met uitzondering van de omgang op de zaterdag, omdat dit niet haalbaar bleek en het advies van CJG en de kindercoach was om dit te stoppen.
3.9.
De rechtbank zal een raadsonderzoek gelasten. De rechtbank acht het contact tussen de man en [kind] op dit moment erg weinig en ook niet op natuurlijke wijze verlopen. Hierin moet verandering komen. Het is belangrijk dat de omgang genormaliseerd wordt, rekening houdend met de bijzondere behoefte van [kind] en van de man. De begeleiding vanuit CJG en de kindercoach lijken vast te lopen. Er ontstaat weerstand bij [kind] , maar die weerstand komt mogelijk door een loyaliteitsconflict waarin hij lijkt te geraken. Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar in hun visie over wat mogelijk is. Het komt er op neer dat de man beschermd woont, omdat het eerder niet goed met hem ging. Ondertussen is hij naar eigen zeggen al langere tijd hersteld en is het de bedoeling dat hij zelfstandig gaat wonen met ambulante begeleiding. Hij heeft eerder voor [kind] gezorgd en kan nu weer voor [kind] zorgen. Volgens de vrouw schetst de man een veel rooskleuriger beeld van de situatie dan feitelijk juist is. Er is nog altijd sprake van een ernstige psychische aandoening. De omgang kan daarom alleen onder professionele begeleiding plaatsvinden, waarbij de man ook niet met [kind] in de auto mag rijden, ondanks de overgelegde keuring van de man door bureau Rijbewijskeuringen. Daarnaast moet er volgens de vrouw rekening gehouden worden met de diagnose ASS bij [kind] .
3.10.
De rechtbank merkt dat het voor beide partijen lastig is om objectief naar de situatie te kijken. De rechtbank heeft dan ook behoefte aan een neutrale visie en advies. Door een onderzoek van de Raad kan er zicht komen op de (on)mogelijkheden van omgang, de wijze van begeleiding en welke hulp nodig is. Hierbij benadrukt de rechtbank, zoals ook de Raad heeft gedaan, dat de rol van de zus van de man als serieuze optie onderzocht moet worden, ook om de omgang zoveel mogelijk te normaliseren.
3.11.
De rechtbank verzoekt de Raad te adviseren en rapporteren over de volgende vragen:
  • Welke mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling van [kind] met de vader?
  • Zijn er omstandigheden die een zorgregeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit het kind en welke vanuit de ouder(s)? Hoe en op welke termijn zijn deze omstandigheden op te heffen?
  • Hoe zou een zorgregeling (vorm en frequentie) er in het belang van [kind] uit moeten zien?
  • Welke rol speelt professionele begeleiding op dit moment en is professionele begeleiding van de omgang noodzakelijk en welke rol kunnen familieleden zoals de zus van de man spelen?
  • In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in voornoemde vragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissing?
  • Is een onderzoek gericht op een kinderbeschermingsmaatregel geïndiceerd?
3.12.
De rechtbank zal in afwachting van de uitkomsten van het Raadsonderzoek, iedere verdere beslissing over de definitieve zorgregeling aanhouden tot een mondelinge behandeling in
februari/maart 2025van mr. B. Krijnen. De Raad wordt verzocht om de raadsrapportage uiterlijk twee weken voor de mondelinge behandeling aan de rechtbank en partijen beschikbaar te stellen, zodat partijen hierop nog kunnen reageren voor de mondelinge behandeling.
3.13.
Voor de tussenliggende periode stelt de rechtbank een voorlopige zorgregeling vast, waarbij [kind] en de man omgang hebben elke woensdagmiddag na schooltijd onder begeleiding van professionele derden (te weten tot op heden op de praktijk van de kindercoach van [kind] ). Dit is hoe de omgang op dit moment loopt. De eerder vastgestelde omgang op zaterdag, is niet goed van de grond gekomen en zou teveel zijn voor [kind] . Het advies van CJG is geweest om dit omgangsmoment te laten vervallen.
3.14.
De rechtbank volgt het advies van de Raad om de omgang nu niet uit te breiden, omdat het nu vooral belangrijk is om te zorgen dat de weerstand bij [kind] niet toeneemt. De ouders liggen ook niet op één lijn en de rechtbank maakt zich zorgen over het (onbewuste) effect daarvan op [kind] . Daarom zal de rechtbank nu geen verandering aanbrengen in de huidige situatie. Dit betekent overigens niet dat de omgang uitgebreid kan worden of op een andere plek kan plaatsvinden, op het moment dat dit volgens de betrokken hulpverlening mogelijk is. Zoals gezegd, acht de rechtbank de huidige omgang op dit moment weinig.
3.15.
Tot slot heeft de man aangegeven dat de begeleiding van de kindercoach ook op dinsdag kan, wat voor hem en mogelijk ook voor [kind] beter uitkomt. Volgens de vrouw moet [kind] door haar gebracht worden en krijgt zij dit niet geregeld met haar werk op dinsdag. De rechtbank geeft partijen in overweging om samen met de kindercoach het juiste moment af te stemmen. Indien de dinsdag beter zou zijn voor [kind] en dit ook mogelijk is voor de kindercoach, is het aan de vrouw om dit mogelijk te maken zoals de man dit nu ook doet met zijn plannen op de woensdag.
De kinderalimentatie
3.16.
De man verzoekt om een door de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 100 per maand.
3.17.
Dit verzoek is niet inhoudelijk besproken op de mondelinge behandeling. De man heeft voorgesteld de zaak op dit onderwerp aan te houden, in afwachting van de definitieve zorgregeling. De vrouw is hiermee akkoord. De rechtbank zal daarom iedere beslissing over de kinderalimentatie aanhouden.
De partneralimentatie
3.18.
De man verzoekt om een door de vrouw te betalen partneralimentatie van € 550 bruto per maand. De vrouw voert hiertegen verweer.
3.19.
De rechtbank wijst het verzoek om partneralimentatie af en overweegt hiertoe als volgt.
De huwelijksgerelateerde behoefte3.20. Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de man nodig heeft om zijn kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de man moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de man daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.21.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bij de bepaling van de hoogte van de behoefte rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden. De behoefte moet daarbij zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens over de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud worden bepaald. De zogenaamde hofnorm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen. Deze norm sluit aan bij het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gedurende de laatste tijd van hun samenwoning en gaat uit van een daaraan gerelateerd uitgavenpatroon. Indien de behoefte in geschil is, kan het hanteren van de hofnorm als (enige) maatstaf voor die behoefte echter op gespannen voet komen te staan met het door de Hoge Raad verlangde maatwerk.
3.22.
De man stelt zijn behoefte vast op € 2.581 netto per maand op basis van de hofnorm. Dit is het bedrag dat hij nodig heeft als hij op zichzelf gaat wonen. Daarnaast heeft hij een overzicht overgelegd van zijn vaste lasten op dit moment bij begeleid wonen, waaruit vaste lasten blijken van € 1.655,33 netto per maand waar nog aanvullingen op komen voor incidentele uitgaven en onverwachte kosten. De vrouw betwist dat de hofnorm van toepassing is, omdat de man al bijna vier jaar rond komt zonder enige bijdrage van de vrouw en omdat sprake is van bijzondere woonomstandigheden. De man betaalt voor zijn woonvoorziening in een GGZ-instelling een all-in bedrag (de eigen bijdrage) voor kost en inwoning en de begeleiding. Voor het overige heeft hij geen vaste kosten.
3.23.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voor de beoordeling van de behoefte van de man in dit geval niet passend om aan te sluiten bij de hofnorm. De man verblijft sinds oktober 2020 in een GGZ-instelling en hoewel het volgens de man de bedoeling is dat hij weer zelfstandig gaat wonen, is dat nu nog een onzekere toekomstige omstandigheid. De rechtbank sluit daarom aan bij de situatie hoe deze op dit moment is. Door het verblijf in de instelling heeft de man minder kosten dan tijdens het huwelijk. Hij betaalt voor kost en inwoning een bijdrage aan het CAK van momenteel € 555,03 per maand. Daarnaast blijkt ook uit zijn eigen overzicht dat zijn vaste lasten minder zijn dan volgens de hofnorm. De rechtbank zal de behoefte daarom vaststellen op basis van de werkelijke kosten van de man in plaats van op basis van de hofnorm.
3.24.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de volgende opgevoerde kosten door de man in zijn overzicht: de kosten van paspoort van € 6,98 per maand, een volledig eigen risico, de inboedelverzekering van € 87,22 per maand, gemeentelijke belastingen van € 5,98 per maand, was en schoonmaak van € 20 per maand, afschrijving auto van € 200 per maand, onderhoud auto van € 25 per maand en wegenbelasting en autoverzekering als hij geen auto heeft, brandstofkosten ter hoogte van € 150 per maand, vakanties/uitjes/dagjes weg van
€ 62,50 per maand, kapperskosten van € 10 per maand, kleding ter hoogte van € 75 per maand, extra verzorging/eten van € 33,50 per maand en € 80 per maand en cadeautjes voor de kinderen van € 12,50 per maand.
3.25.
De rechtbank schat de behoefte van de man in op afgerond € 1.300 netto per maand. Gelet op het overzicht van de man en het daarop gevoerde verweer houdt de rechtbank rekening met de volgende (globaal) geschatte en afgeronde kosten per maand:
  • ziektekosten € 200 (incl. eigen risico)
  • bankkosten € 5
  • eigen bijdrage CAK € 560
  • kosten auto € 210 (inclusief ANWB)
  • mobiele telefoon € 10
  • vakanties/uitjes/dagjes weg/sporten € 100
  • kleding/schoenen/sportkleding € 75
  • persoonlijke verzorging € 50
  • extra voeding € 50
  • onvoorzien € 40
3.26.
De rechtbank houdt dus geen rekening met kosten voor paspoort, was en schoonmaak en gemeentelijke belastingen, omdat hiertegen verweer is gevoerd en niet gebleken is dat de man deze kosten daadwerkelijk heeft. Een aantal andere kosten worden door de rechtbank iets lager ingeschat. Volgens de vrouw hoort de inboedelverzekering bij de woning en komen deze kosten voor haar rekening als zij de woning overneemt. Gelet op dit verweer van de vrouw houdt de rechtbank geen rekening met deze kosten. Dit betekent dan wel dat de kosten voortaan voor rekening van de vrouw komen. Een afschrijving van de auto met € 200 per maand acht de rechtbank geen kostenpost waarmee rekening moet worden gehouden in kader van de behoefte. Hetzelfde geldt voor een reservering van € 20 per maand voor de vervanging van de mobiele telefoon. Voor de overige kosten heeft de rechtbank een redelijke schatting gemaakt, waarbij gebruik gemaakt is van de kosten zoals de man die heeft aangegeven. Een aantal samenhangende posten zijn samengenomen. Naar het oordeel van de rechtbank zit hierin ook meteen een mate van welstand verdisconteerd
Behoeftigheid3.27. Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de man redelijkerwijs in staat is om zelf dat in deze behoefte te voorzien. Als hij daar niet toe in staat is, dan is hij ‘behoeftig’.
3.28.
De man ontvangt een WIA-uitkering van € 1.544,90 bruto per maand te vermeerderen met vakantietoeslag. Hiervan houdt de man € 1.332 netto per maand over. Dat inkomen is meer dan de behoefte, dus is er geen behoefte aan een bijdrage van de vrouw. De rechtbank wijst daarom het verzoek om partneralimentatie af.
De vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk
Echtscheidingsconvenant
3.29.
Het primaire verzoek om het echtscheidingsconvenant aan te hechten aan de beschikking wordt afgewezen, omdat er geen echtscheidingsconvenant is.
3.30.
Beide partijen hebben daarnaast verzoeken ingediend over de verdeling. Daarbij heeft de man ook om een vergoedingsrecht verzocht.
3.31.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Huwelijksregime
3.32.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een wettelijke gemeenschap van goederen is ontstaan.
3.33.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 18 december 2023 ontbonden. [2] Dat betekent in beginsel dat de goederen die partijen op die datum (de zogenoemde ‘peildatum’) hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd). Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
3.34.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
  • de voormalige echtelijke woning staande en gelegen te [adres] (de woning) en de daarop rustende hypothecaire geldleningen;
  • de inboedel;
  • een auto van het merk Mini Cooper;
  • een auto van het merk Toyota;
  • de bankrekeningen;
  • een kapitaalverzekering;
  • een niet opeisbare vordering;
  • belastingteruggaven 2023.
De woning
3.35.
De vrouw verzoekt de woning aan haar toe te delen, onder de verplichting om de hypothecaire geldlening bij Obvion als haar eigen schuld te voldoen en de man terzake van deze schuld te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en onder de verplichting om aan de man te voldoen een bedrag van € 41.455, te verminderen met de helft van de notariskosten ten gevolge van de overdracht van de woning aan de vrouw.
3.36.
De man is akkoord met de toedeling van de woning aan de vrouw en heeft een uitgebreid verzoek ingediend over de toedeling van de woning aan de vrouw, dan wel de verkoop van de woning aan een derde als de vrouw de woning niet wil of kan overnemen.
3.37.
De rechtbank zal onder de beslissing de wijze van verdeling van de woning gelasten volgens een zogenaamd spoorboekje. Hierbij wordt onder andere het volgende in aanmerking genomen.
3.38.
De man wil de waarde van de woning laten taxeren. De vrouw is hiermee akkoord. Gelet op de discussie over de aanwezigheid bij de taxatie, bepaalt de rechtbank dat geen van partijen bij de taxatie aanwezig is, tenzij de makelaar dit wel noodzakelijk acht. In dat geval geldt dat de taxatie plaatsvindt in aanwezigheid van beide partijen. De rechtbank neemt het voorstel van de man over hoe de makelaar voor de taxatie gekozen moet worden. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de makelaar die de taxatie uitvoert, ook de makelaar is bij een eventuele verkoop van de woning. De rechtbank ziet geen aanleiding om de taxatiekosten volledig voor rekening van de vrouw te laten komen. De taxatie is voor beide partijen van belang om de waarde van de woning te bepalen. De kosten zijn daarom voor rekening van beide partijen voor de helft.
3.39.
De vrouw krijgt een termijn van drie maanden na datum inschrijving echtscheiding om te onderzoeken of zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen. Dit is een gebruikelijke termijn en de rechtbank ziet geen aanleiding om een langere termijn toe te wijzen. Als de vrouw de woning kan overnemen, moet de woning vervolgens binnen een maand geleverd worden aan de vrouw. De notariskosten die daarmee gemoeid zijn, zijn voor rekening van de vrouw als overnemende partij. Deze kosten zouden bij verkoop aan een derde ook voor rekening van de derde komen.
3.40.
Als de vrouw de woning niet kan overnemen, moet de woning te koop worden gezet. De kosten van de makelaar en notaris en overige kosten in verband met de verkoop komen voor rekening van beide partijen voor de helft. De rechtbank neemt bij verkoop van de woning de voorgestelde maximale oplevertermijn van vier maanden van de man over. De vrouw wil bij verkoop van de woning dat de opleverdatum niet eerder is dan de zomer 2025, zodat [kind] school kan afmaken. Partijen hebben hier geen overeenstemming over en voor de rechtbank is dit onvoldoende grond om af te wijken van een gangbare opleverdatum.
3.41.
De vrouw moet de helft van de overwaarde aan de man vergoeden of de overwaarde moet bij helfte gedeeld worden bij verkoop van de woning. De rechtbank acht het redelijk dat bij de berekening van de overwaarde rekening wordt gehouden met de hypotheekstand per peildatum (van € 192.089,12), omdat de vrouw vanaf die datum alle hypotheekaflossingen alleen heeft betaald.
De inboedel
3.42.
De vrouw verzoekt aan ieder van partijen toe te delen de thans feitelijk in zijn of haar bezit zijnde inboedelgoederen, zonder verdere verrekening. De man stelt dat hij nauwelijks inboedelgoederen heeft gekregen en ook niet zijn eigen persoonlijke spullen. De man wil een lijst van de inboedelgoederen. Hij schat de inboedel op € 7.000, zodat de vrouw hem € 3.000 moet voldoen.
3.43.
Gelet op de toelichting op de mondelinge behandeling heeft er naar het oordeel van de rechtbank nog geen evenredige verdeling van de inboedelgoederen plaatsgevonden. Dit moet dus nog gebeuren. De rechtbank weet niet wat er aan inboedelgoederen is en ook de man heeft gevraagd om een lijst. De rechtbank bepaalt daarom dat de vrouw een lijst van de inboedelgoederen moet maken zodat de man concreet kan aanwijzen welke (persoonlijke) inboedelgoederen hij nog wenst te ontvangen. Partijen moeten vervolgens in onderling overleg tot een evenredige verdeling komen en de vrouw moet tot afgifte van de inboedelgoederen overgaan. Een optie is ook dat partijen een afspraak maken in de woning en dan meteen tot verdeling overgaan. De verdeling gaat met gesloten beurzen, omdat tweedehands inboedel in het algemeen maar een beperkte waarde vertegenwoordigt en niet gesteld of gebleken is van waardevolle inboedelgoederen. Om deze reden stelt de rechtbank dan ook geen vergoeding door de vrouw aan de man vast.
Vergoedingsrecht erfenis oma van de man
3.44.
De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek eerst te behandelen, gezien de samenhang met de verdelingsverzoeken (spaargeld man en Mini Cooper).
3.45.
De man verzoekt te bepalen dat hij een vergoedingsvordering heeft op de gemeenschap op grond van de met uitsluitingsclausule verkregen nalatenschap van zijn grootmoeder tot een bedrag van € 25.822,68, en een vordering (reprise) heeft op de gemeenschap voor de Mini Cooper, die is voldaan vanuit het privé vermogen van de man en daarmee privé vermogen is van de man, althans van € 32.222,68, te voldoen binnen vijf werkdagen na afgifte van de beschikking tot echtscheiding, althans een zodanige beslissing en zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. De man heeft op de erfenis moeten interen, omdat de vrouw hem geen aanvullende middelen ter beschikking wilde stellen voor zijn kosten van levensonderhoud. Toen de man naar [naam instelling] (instelling) ging, kon hij de Toyota niet meenemen en moest hij eigen vervoer aanschaffen. Hij heeft toen de Mini Cooper aangeschaft. De man had op de peildatum nog een saldo over van de nalatenschap van € 3.100 en € 0,11. De man stelt voor zover nodig dat het geërfde geld is gebruikt om schulden van de gemeenschap te voldoen.
3.46.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing. Zij voert aan dat de omvang en daadwerkelijk uitbetaling van de erfenis niet is bewezen, dat de gezamenlijk rekening feitelijk alleen door de man werd gebruikt, het geld door de man is uitgegeven aan luxe/onnodige uitgaven, de man de verplichting had dit geld uit te geven aan de kosten van de huishouding met een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 27 januari 2023 ECLI:NL:HR:2023:96 en meer subsidiair dat niet bewezen is dat het geld op is. Het kan ook contant opgenomen zijn. Het is niet duidelijk wat er met het geld is gebeurd en de vrouw heeft hier nooit enige beschikking over gehad. De bewijslast ligt bij de man om aan te tonen dat ten laste van zijn privévermogen gemeenschapsschulden zijn voldaan.
3.47.
De rechtbank oordeelt als volgt. De man heeft een verklaring van erfrecht overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een erfenis onder uitsluitingsclausule. Partijen zijn het er over eens dat deze erfenis niet in de gemeenschap valt en privévermogen van de man vormt. Daarnaast heeft de man bankafschriften overgelegd van de gezamenlijke rekening van partijen waaruit blijkt dat op 31 augustus 2020 een bedrag van € 25.000 is overgemaakt als voorschot, op 20 november 2020 een bedrag van € 5.410 als voorschot, op 18 december 2020 een bedrag van € 1.750 als voorschot en op 27 december 2021 een bedrag van € 62,68 als slotbetaling erfenis. Deze bedragen zijn overgemaakt op de gezamenlijke rekening van partijen. Gelet op deze bankafschriften gaat de rechtbank uit van een ontvangen erfenis van in totaal € 32.222,68. Hoewel de eerste bedragen zijn overgeschreven met de omschrijving “voorschot”, is de laatste betaling met de omschrijving “slotbetaling”. Mede gelet hierop acht de rechtbank de stelling van de vrouw dat de omvang en daadwerkelijke uitbetaling van de erfenis niet is bewezen, onvoldoende onderbouwd.
3.48.
De erfenis is dus in delen gestort op de gezamenlijke rekening van partijen
( [nummer 1] ) en na de stortingen grotendeels direct doorgeboekt naar de spaarrekening ( [nummer 2] ) gekoppeld aan de gezamenlijke rekening. De gezamenlijke rekening en de daaraan gekoppelde spaarrekening behoren toe tot de gemeenschap. Dat alleen de man feitelijk gebruik maakte van de gezamenlijke rekening en alleen zijn uitkering op deze bankrekening werd gestort, maakt dit niet anders. Met de storting van de erfenis onder uitsluitingsclausule op de gezamenlijke rekening is het privévermogen van de man verschoven naar het vermogen de gemeenschap en heeft de man in beginsel een vergoedingsrecht op de gemeenschap.
3.49.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:504, volgt dat
wanneer onder uitsluiting verkregen geld op een gemeenschappelijke rekening is terechtgekomen en vervolgens is besteed aan gemeenschapsschulden, de vordering van de verkrijger in beginsel in stand blijft. Hieruit volgt dat het in dit geval aan de vrouw is om te stellen en onderbouwen dat het geld is besteed aan zaken die niet als gemeenschapsschulden kunnen worden beschouwd. Dit is voor rechtbank niet komen vast te staan.
3.50.
De vrouw stelt dat de man het geld aan zichzelf heeft uitgegeven aan luxe en onnodige uitgaven, dan wel de kosten van zijn huishouding. Het begrip “gemeenschapsschulden” is echter ruim: hieronder vallen onder meer consumptieve uitgaven, vakanties en de kosten van huishouding. En blijkens de parlementaire geschiedenis heeft het begrip huishouding betrekking op ‘het gemeenschappelijk belang’ (TM, Parl. Gesch. BW Boek 1, p. 242). Aangenomen wordt dat alle uitgaven die dienen tot het lichamelijke en geestelijke welzijn van de echtgenoten als kosten van de huishouding kunnen worden aangemerkt. Ook de kosten voor scholing, medische verzorging, vakanties, hobby’s en ontspanning zullen (in beginsel) tot de kosten van de huishouding behoren. De kosten van de huishouding zijn dus niet beperkt tot dat wat puur binnenshuis wordt besteed, maar ook de gelden die buitenshuis aan ontspanning en vrijetijdsbesteding [3] . De consumptieve uitgaven zoals kleding, vis van de markt of eten van de Macdonalds waarnaar de vrouw verwijst, vallen dan ook aan te merken als gemeenschapsschulden.
3.51.
Bovendien is de rechtbank onvoldoende gebleken dat de man zijn privévermogen op grond van artikel 1:84 BW had moeten aanwenden voor de kosten van de huishouding en daarmee gehouden was de schulden van de gemeenschap te betalen en hij om die reden geen vergoedingsrecht heeft. De zogenoemde fourneerplicht van artikel 1:84 BW komt erop neer dat wanneer het gezamenlijke inkomen en het gezamenlijke vermogen van partijen onvoldoende is om in de kosten van de huishouding te voorzien, partijen uit hun privévermogen daaraan moeten bijdragen. Het is dan ook de vraag of het vergoedingsrecht van de man teniet is gegaan door het betalen van gemeenschapsschulden omdat er op het moment van betaling niet voldoende gezamenlijk inkomen en gezamenlijk vermogen van partijen was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw, op wie de stelplicht rust omdat zij een beroep doet op artikel 1:84 lid 1 BW, onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat er destijds een tekort was aan gezamenlijke inkomen of vermogen van partijen. Sterker nog, onderdeel van het partijdebat is dat de vrouw tijdens het huwelijk een wezenlijk bedrag heeft kunnen sparen (op de gezamenlijke rekening en haar eigen rekening), zoals ook onder meer blijkt uit de banksaldi op de peildatum. Dit spaargeld had dan ook eerst aangesproken moeten worden, voordat toegekomen wordt aan het aanspreken van privévermogen van – in dit geval – de man. In zoverre wijkt deze zaak ook af van de Hoge Raad van 27 januari 2023 ECLI:NL:HR:2023:96, waarin er geen gemeenschappelijk vermogen was.
3.52.
De rechtbank is ook niet gebleken dat uitdrukkelijk of stilzwijgende is afgesproken dat de man met betrekking tot bepaalde uitgaven ter zake van gemeenschapsschulden geen aanspraak op vergoeding heeft, ook al zijn die uitgaven geheel of ten dele gefinancierd uit aan hem toekomend vermogen.
3.53.
De man heeft kortom een vergoedingsrecht tegenover de gemeenschap ter hoogte van de door hem met zijn privévermogen betaalde gemeenschapsschulden. Dat betekent dat het resterende bedrag van de erfenis op zijn spaarrekening (€ 3.100,11) aan hem toekomt zonder nadere vergoeding. Ook de (betaling van de) Mini Cooper wordt geacht uit de erfenis te zijn voldaan (zie ook hierna). De rechtbank stelt het vergoedingsrecht vast op € 25.822,57, te weten de erfenis van € 32.222,68 minus de banksaldi op de peildatum op de bankrekeningen van de man (€ 3.100,11) en minus het bedrag dat gebruikt is voor de Mini Cooper (€ 3.300).
3.54.
De man heeft verzocht dat het verschuldigde bedrag binnen vijf dagen na afgifte van de beschikking aan hem wordt betaald. De vrouw heeft daartegen geen specifiek verweer gevoerd, maar de rechtbank acht het billijk dat de betaling uiterlijk plaatsvindt op het moment van de levering van de woning.
De auto’s
3.55.
De vrouw verzoekt de auto van het merk Mini Cooper aan de man toe te delen en de auto van het merk Toyota aan haar, in beide gevallen zonder verdere verrekening.
3.56.
De man verzoekt de Toyota aan de vrouw toe te delen onder de verplichting de helft van de waarde van de auto per peildatum aan hem te voldoen. Hij gaat uit van een waarde van € 2.500 of dat de auto getaxeerd moet worden. Over de Mini Cooper stelt de man dat hij dit met zijn privévermogen (uit erfenis onder uitsluitingsclausule) heeft betaald. Hij heeft hierover een vordering van reprise ingesteld.
3.57.
De rechtbank zal de Toyota aan de vrouw toe delen. De vrouw gaat akkoord met de waarde van € 2.500, maar stelt ook dat er nog schade hersteld moet worden van € 1.854,64 zodat het verschil van € 645,36 voor verrekening in aanmerking komt. De rechtbank zal uitgaan van een waarde van € 1.500, omdat het gaat om de waarde op de peildatum en de rechtbank het redelijk acht dat de schade die hersteld moet worden deels voor rekening van alleen de vrouw komt als gebruiker van de auto sinds de peildatum.
3.58.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende onderbouwd dat hij de Mini Cooper met zijn privévermogen uit de erfenis heeft betaald. Uit de factuur blijkt dat op zijn naam een Mini Cooper voor € 3.300 is gekocht op 26 januari 2021. Deze datum zit vlak na ontvangst van de eerste delen van de erfenis (20 november en 18 december 2020) en het is dus erg aannemelijk dat de erfenis hieraan besteed is. Dit betekent dat de Mini Cooper buiten de gemeenschap valt. De waarde van de auto hoeft niet te worden verrekend. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de aanname dat de erfenis is besteed aan de Mini Cooper in het voordeel is van de vrouw, omdat anders het aanschafbedrag van de Mini Cooper vanuit de gemeenschap zou moeten worden vergoed (zie ook hiervoor) en dat is allicht meer dan de huidige waarde van de auto.
3.59.
Gelet hierop moet in het kader van de auto’s een bedrag van € 1.500 verrekend worden wegens overbedeling van de vrouw, zij moet hiervan € 750 aan de man vergoeden.
De kapitaalverzekering
3.60.
De vrouw heeft haar verzoek om de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [nummer 3] aan de man toe te delen onder vergoeding ingetrokken, omdat het een overlijdensrisicoverzekering blijkt te zijn.
3.61.
De man verzoekt te bepalen dat de kapitaalverzekering zal worden verdeeld, nadat de polis is ingebracht door de vrouw, ofwel door splitsing van de polis, dan wel door toescheiding aan één der partijen met verrekening van de waarde per peildatum in redelijkheid vast te stellen. In de aangifte inkomstenbelasting 2023 staat de kapitaalverzekering namelijk genoemd met een waarde van € 8.750.
3.62.
De vrouw heeft het polisblad ingebracht en kan niet verklaren hoe het zit in haar aangifte inkomstenbelasting. De boekhouder heeft ervoor gekozen dit op deze manier te doen.
3.63.
Op de mondelinge behandeling is afgesproken dat de vrouw navraag doet bij de boekhouder hoe het zit en dat als de kapitaalverzekering een waarde vertegenwoordigt, dit bij helfte wordt gedeeld. De rechtbank zal conform deze afspraak beslissen.
Niet opeisbare vordering
3.64.
De vrouw verzoekt aan de man toe te delen de niet opeisbare vordering op zijn moeder, ontstaan als gevolg van het overlijden van zijn vader, onder de verplichting
om aan de vrouw te voldoen de helft van deze vordering. In verband met het vooroverlijden van zijn vader heeft de man een niet-opeisbare vordering op zijn moeder.
3.65.
De man is akkoord om de niet opeisbare vordering op zijn moeder aan hem toe te delen onder de verplichting de helft van vordering aan de vrouw te vergoeden.
3.66.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de vordering van de man op zijn moeder in de gemeenschap valt. De vordering kan echter pas worden opgeëist bij het overlijden van de moeder van de man. De rechtbank acht het niet redelijk en billijk dat de man nu al de helft van de vordering aan de vrouw zou moeten betalen, terwijl hij deze vordering pas over een onzeker aantal jaren zal ontvangen. Nog los van het feit dat de hoogte van de vordering nu ook onbekend is. Artikel 3:185 lid 3 BW voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid dat een verrekening of afrekening wegens overbedeling tot een later tijdstip wordt uitgesteld. De rechtbank deelt de vordering op de moeder van de man daarom toe aan de man, onder de verplichting om de helft van die vordering aan de vrouw te vergoeden op het moment dat de vordering opeisbaar wordt door het overlijden van de moeder. De man heeft verklaard de vrouw bij het overlijden van de moeder hierover te informeren.
Belastingteruggaven 20233.67. De man verzoekt te bepalen dat de belastingteruggaven 2023 tot de peildatum worden verdeeld bij helften. De vrouw zou een bedrag van € 606 aan teruggave hebben ontvangen, waarvan de man aanvullend verzoekt de helft daarvan aan de man te voldoen.
3.68.
De vrouw wil dat de teruggave van de man ook wordt verrekend.
3.69.
Gebleken is dat de man nog geen aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. Hij stelt dat hij hiervoor eerst nog stukken nodig heeft van de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat de man zo snel mogelijk zijn aangifte inkomstenbelasting moet indienen, en voor zover nodig, de vrouw haar medewerking hieraan verleent. De rechtbank zal beslissen dat partijen eventuele teruggaven voor zover die zien op de periode van het fiscaal partnerschap van partijen bij helfte dienen te delen en eventuele aanslagen inkomstenbelasting voor zover die zien op de periode van het fiscaal partnerschap van partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft voor haar of zijn rekening komen.
De bankrekeningen
3.70.
Op de peildatum waren er de volgende bankrekeningen:
[nummer 1] op naam van beide partijen met een saldo van € 1.733,61;
spaarrekening [nummer 2] op naam van beide partijen met een saldo van € 0;
[nummer 4] op naam van de man met een saldo van € 3.100;
[nummer 5] op naam van de man met een saldo van € 0,11;
[nummer 6] op naam van de vrouw met een saldo van € 2.064,77;
spaarrekening [nummer 7] op naam van de vrouw met een saldo van € 20.227,53;
een bankrekening [nummer 8] op naam van [kind] gekoppeld aan de bankrekening van de vrouw onder e)
3.71.
De vrouw verzoekt aan de man toe te delen de bankrekeningen onder a), c) en d) inclusief aan deze rekeningen gekoppelde spaarrekeningen (b), onder de verplichting om aan haar te voldoen de helft van de saldi per peildatum. De vrouw verzoekt aan haar toe te delen
de bankrekening onder e), inclusief daaraan gekoppelde spaarrekening (f), onder de verplichting om aan de man te voldoen de helft van de saldi per peildatum.
3.72.
De man verzoekt te bepalen dat de gezamenlijke bankrekeningen worden opgeheven en de saldi per peildatum worden verdeeld. Daarnaast verzoekt hij toedeling van de op de vrouw naam staande bankrekening met de twee daaraan gekoppelde spaarrekeningen aan de vrouw inclusief het door de vrouw op de bankrekening van [kind] gestorte bedrag van
€ 25.000 en te bepalen dat de vrouw de helft van dit saldo per peildatum 18 december 2023 zal voldoen aan de man binnen vijf dagen na afgifte van de beschikking, althans een zodanige beslissing als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, en voor zover nodig te verklaren voor recht dat de man een juridisch rechtsgeldige buitengerechtelijke vernietiging heeft gedaan van de schenkingen aan [kind] van in totaal € 25.000, mochten deze overboekingen op 20 en 22 januari 2023 als schenking worden aangemerkt, nu de vrouw ex artikel 1:88 BW de toestemming van de man nodig had voor deze niet gebruikelijke bovenmatige schenkingen, althans de man verzoekt de rechtbank op basis van de redelijkheid en billijkheid een verdeling bij helften te bepalen. Ten aanzien van zijn eigen bankrekeningen verzoekt de man te bepalen dat de bankrekeningen aan hem toegescheiden worden en te bepalen dat de man de helft van dit saldo per peildatum 18 december 2023 zal voldoen aan de vrouw, rekening houdende met het feit dat het saldo op de bankspaarrekening privévermogen is van de man, welk saldo buiten de verdeling blijft, binnen vijf dagen na afgifte van de beschikking, althans een zodanige beslissing als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.73.
Ook verzoekt de man te bepalen dat de vrouw de bankrekeningafschriften van de op haar naam gestelde bankrekeningen en die van [kind] tot zes maanden voor de aanvang van de echtscheidingsprocedure zal moeten overleggen. De man had geen inzicht in de financiën en hij vermoedt dat de vrouw geld heeft weggesluisd.
3.74.
Uit de vermeerdering van verzoek begrijpt de rechtbank dat de man aanvullend verzoekt te bepalen dat:
  • partijen de uitgaven aan advocaatkosten tot de peildatum dienen te vergoeden aan de gemeenschap, en te bepalen welk bedrag partijen ter zake alsdan over en weer verschuldigd zijn;
  • dat binnen de gemeenschap valt het salaris van de vrouw over december 2023, de eindejaarsuitkering van de vrouw over 2023 en het tot 18 december 2023 opgebouwde vakantiegeld, en dat de vrouw deze bedragen zal moeten delen binnen de gemeenschap van goederen met de man,
  • althans geheel subsidiair dat de vrouw het tot 18 december 2023 opgebouwde salaris, de eindejaarsuitkering en vakantiegeld zal moeten delen met de man, hetgeen dan ook geldt voor de man;
  • dat de vrouw vanaf de peildatum alle betalingen voor haar, voor [kind] en voor de woning van partijen, in ieder geval de premie van € 87,22 per maand voor de levensverzekering, betaalt van de en/of bankrekening [nummer 1] , zal vergoeden aan de man.
3.75.
De rechtbank oordeelt allereerst dat partijen het er over eens dat zij hun eigen bankrekeningen toegedeeld krijgen. De rechtbank zal zo beslissen. De gezamenlijke bank- en spaarrekening wil de man niet toegedeeld krijgen. Het is aan partijen om een afspraak te maken over deze rekeningen. Het ligt voor de hand dat de gezamenlijke rekeningen worden opgeheven. Over de kosten die na de peildatum zijn betaald van de gezamenlijke rekening die voor rekening zijn van één van de partijen, dient er in beginsel een verrekening plaatsvinden. Gezamenlijke kosten dienen in beginsel bij helfte te worden gedragen na de peildatum. De rechtbank acht het verzoek van de man hierover echter onvoldoende bepaald en onderbouwd, zodat de rechtbank niet overgaat tot een beslissing hierover.
3.76.
Uitgangspunt is dat de saldi die aanwezig zijn op de peildatum, in dit geval 18 december 2023, verdeeld worden. De rechtbank ziet geen reden om de saldi te corrigeren, omdat er vlak voor of vlak na de peildatum nog bijschrijvingen aan inkomen zijn geweest. Er is nu eenmaal een peildatum. Daar komt bij dat de bovengenoemde verzoeken (uitbreiding van eis) van de man pas in de pleitnota in strijd zijn met de goede procesorde. De vrouw heeft onvoldoende kans gehad om zich tegen deze verzoeken te verweren. Ook daarom zullen deze verzoeken worden afgewezen. Overigens komt de rechtbank het verzoek van de man om de kosten van de advocaat voor eigen rekening te laten komen niet onredelijk over. Omdat de rechtbank geen inzicht heeft hoe de advocaatkosten over en weer zijn betaald en de vrouw daarom niet de kans heeft gehad hier ook iets over te stellen, zal de rechtbank hier niet iets over beslissen. De rechtbank geeft partijen mee om op grond van het voorgaande hierin een redelijke regeling te treffen.
3.77.
Ter discussie staat een bedrag van € 25.000. De vrouw heeft dit bedrag van de spaargelden van partijen overgemaakt naar een bankrekening van [kind] , gekoppeld aan haar eigen bankrekening. De man heeft geen toestemming gegeven voor een overboeking of schenking van € 25.000 op een bankrekening van [kind] en wil dit geld bij helfte verdeeld zien. Voor zover de overboeking als schenking wordt gezien, heeft de man deze buitengerechtelijk vernietigd per 11 juli 2024. De vrouw stelt dat zij tot 2017 een bedrag van € 5.000 heeft gespaard voor [kind] . Dit bedrag bevond zich op de Groei Groter rekening van [kind] , die gekoppeld was aan de ING-rekening van de man. Toen zij daartoe geen toegang meer had, heeft zij besloten om zelf € 100 per maand te blijven sparen voor [kind] , eerst op haar eigen rekening en vervolgens heeft zij een andere Groei Groter rekening geopend voor [kind] . De vrouw heeft het in totaal door haar gespaarde bedrag, vermeerderd met extra spaargeld tot een totaalbedrag van € 25.000, overgemaakt op de nieuwe Groei Groter rekening op naam van [kind] .
3.78.
Op de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de man akkoord gaat met een bedrag van € 5.200 dat buiten de verdeling blijft, omdat dit is gespaard door partijen voor [kind] en voor [kind] bedoeld is en blijft. Er resteert dan nog een bedrag van € 19.800 dat ter discussie staat. De vrouw heeft erkend dat een bedrag van € 25.000 als niet gebruikelijke en bovenmatige schenking in de zin van artikel 1:88 lid 1 onder sub b BW gezien kan worden, maar een bedrag van € 10.000 - wat zij zelf is blijven doorsparen - niet. De vrouw heeft voorgesteld € 10.000 of het gehele bedrag op een rekening van [kind] te zetten.
3.79.
Naar het oordeel van de rechtbank komt een bedrag van € 10.000 wat is bestemd voor [kind] niet onredelijk voor. Een gespaard bedrag van € 5.000 is in lijn met het eerder gespaarde bedrag van € 5.200 en daarop een extra schenking van € 5.000 acht de rechtbank niet bovenmatig. Dit betekent dat een bedrag van € 9.800 voor verdeling in aanmerking komt, namelijk € 25.000 - € 5.200 - € 10.000. Een bedrag van € 15.200 was en is dan voor [kind] bestemd. Daarbij ligt het voor de hand dat beide ouders hierover het beheer kunnen voeren dus dat er een bankrekening voor [kind] wordt gebruikt waartoe beide partijen toegang hebben. Gelet op het verzoek van de man zal de rechtbank bepalen dat de door te vrouw te verdelen saldi met een bedrag van € 9.800 worden verhoogd.
3.80.
Verder staat ter discussie het bedrag van € 3.100 en € 0,11 dat op peildatum op de rekening van de man staat. Zoals hiervoor al is aangegeven gaat de rechtbank ervan uit dat dit bedrag resteert uit de erfenis van de oma van de man. Om die reden komt dit bedrag toe aan de man en hoeft hij dit niet te vergoeden.
3.81.
Het voorgaande komt op het volgende neer:
  • de vrouw moet een saldo van in totaal € 32.092,30 delen met de man (€ 2.064,77,
  • het saldo op de peildatum op de gezamenlijke rekeningen op de peildatum moet bij helfte gedeeld worden;
  • een bedrag van € 15.200,- komt toe aan [kind] en moet voor hem worden beheerd.
3.82.
De man heeft verzocht dat het verschuldigde bedrag binnen vijf dagen na afgifte van de beschikking aan hem wordt betaald. De vrouw heeft daartegen geen specifiek verweer gevoerd, maar de rechtbank acht het billijk dat de betaling uiterlijk plaatsvindt op het moment van de levering van de woning.
3.83.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om te bepalen dat de vrouw nog bankafschriften moet overleggen. De man heeft de rechtsgrond van zijn verzoek onvoldoende onderbouwd. Voor zover de man een beroep doet op artikel 1:161 lid 1 BW [4] , heeft de rechtbank onvoldoende aanleiding om te concluderen dat de vrouw in het zicht van de echtscheiding de gemeenschap heeft benadeeld. Niet is gesteld of gebleken dat zij lichtvaardig schulden heeft gemaakt, geld heeft verspild of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, anders dan hiervoor geoordeeld over het geld dat is overgemaakt naar de rekening van [kind] . Dat het spaargeld van de vrouw tussen 2 december 2023 en 18 december 2023 met
€ 4.900 is afgenomen, acht de rechtbank ook niet meteen een reden om aan te nemen dat de vrouw geld heeft weggesluisd. De rechtbank heeft ook onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de vrouw geld verborgen houdt. Het is niet bedoeling dat er een zogenaamde ‘phising expedetion’ plaatsvindt.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.84.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum]
in de gemeente [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat het minderjarige kind:
- [kind] , geboren op [geboortedatum] in [woonplaats] ,
zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
4.3.
stelt vast als voorlopige regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat [kind] bij de man verblijft minimaal elke woensdagmiddag na schooltijd zoals deze thans functioneert, onder begeleiding van professionele derden (te weten tot op heden op de praktijk van de kindercoach van [kind] );
4.4.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming te adviseren en rapporteren, zoals hiervoor onder 3.11 is overwogen;
4.5.
bepaalt dat een mondelinge behandeling gepland wordt in
februari/maart 2025bij mr. B. Krijnen en verzoekt de advocaten binnen een week hun verhinderdata voor die maanden over te leggen;
4.6.
verzoekt de Raad om het raadsrapport uiterlijk twee weken voorafgaand aan de te plannen mondelinge behandeling aan de rechtbank en partijen beschikbaar te stellen, waarop partijen alvast schriftelijk mogen reageren voor de mondelinge behandeling;
4.7.
bepaalt dat de vrouw tegenover de man gedurende zes maanden na de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand het recht heeft in de woning te [adres] te blijven wonen en de zaken die bij die woning, op voorwaarde dat vrouw op het ogenblik van de inschrijving in deze woning woont;
4.8.
gelast de wijze van verdeling van de woning staande en gelegen te [adres] ;
  • de vrouw noemt binnen één week na de datum van deze beschikking drie erkende NVM-makelaars aan de man, van wie de man er binnen één week daarna één uitkiest die belast wordt met de taxatie van de woning. Indien de vrouw niet binnen de termijn van één week drie makelaars voorstelt, is de man gerechtigd zelf een makelaar te kiezen. Indien omgekeerd de man niet binnen één week uit de drie voorgestelde makelaars een keuze maakt, is de vrouw gerechtigd om zelf een van de makelaar uit te kiezen;
  • partijen zullen binnen een week nadat de man zijn keuze aan de vrouw kenbaar heeft gemaakt opdracht geven aan de makelaar de woning bindend te taxeren tegen de actuele waarde. Indien slechts een van de partijen binnen deze termijn een opdracht aan de makelaar heeft verstrekt, dan is deze na het verstrijken van de termijn bevoegd om als vertegenwoordiger van de andere partij de opdracht aan de makelaar te verstrekken;
  • geen van partijen is aanwezig bij de taxatie, tenzij de makelaar dit wel noodzakelijk acht. In dat geval geldt dat de taxatie plaatsvindt in aanwezigheid van beide partijen;
  • ieder van partijen draagt de helft van de kosten van de taxatie;
a. de vrouw krijgt gedurende drie maanden na datum inschrijving echtscheiding de gelegenheid om de man schriftelijk en met bewijsstukken onderbouwd te berichten of zij de woning kan overnemen tegen de taxatiewaarde ervan, waarbij:
o de vrouw de op de woning rustende hypothecaire geldleningen bij de hypotheekverstrekker geheel voor haar rekening zal nemen en als eigen schuld zal voldoen en de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
o de vrouw op het moment van de notariële overdracht de helft van de overwaarde van de woning, bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van de hypothecaire schulden op de peildatum, aan de man zal vergoeden;
o indien de vrouw de woning kan overnemen onder voornoemde voorwaarden dient de levering van de woning aan de vrouw plaats te vinden binnen één maand, nadat zij de man binnen de termijn van drie maanden na datum inschrijving echtscheiding schriftelijk heeft bericht dat zij de woning kan overnemen;
o de kosten van het notariële transport van de woning komen in dit geval voor rekening van de vrouw;
indien de vrouw niet binnen de genoemde termijn van drie maanden aan het hierboven onder a. genoemde heeft voldaan, dient de woning door partijen te koop worden aangeboden door de makelaar die de taxatie heeft verricht, waarbij geldt dat;
o partijen dienen binnen een week nadat de hiervoor bedoelde omstandigheid zich voordoet een opdracht tot verkoop aan de makelaar te geven;
o indien partijen niet uiterlijk binnen deze termijn gezamenlijk een verkoopopdracht hebben gegeven aan de makelaar, is ieder van partijen afzonderlijk bevoegd deze makelaar - mede als vertegenwoordiger van de ander - opdracht tot verkoop te geven;
o partijen zullen in onderling overleg met de makelaar de vraagprijs, die dient te zijn gebaseerd op de woningmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen;
o indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening aan de makelaar in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de makelaar de woning te koop mogen aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
o partijen zijn gehouden de aanwijzingen van de makelaar op te volgen;
o partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar dit bindend kunnen bepalen;
o als de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn beide partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning, met een zodanige oplevertermijn als de kopers willen accepteren, maar niet langer dan vier maanden na de ondertekening van de verkoopopbrengst;
o na verkoop moet met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening(en) per peildatum worden afgelost en de aan de verkoop verbonden kosten worden betaald; het eventuele restant moeten partijen bij helfte delen, dan wel voor zover er een restschuld ontstaat, moeten zij ieder de helft daarvan dragen;
o de verkoopkosten (kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering) zullen door partijen gezamenlijk gedragen worden, ieder voor de helft;
4.9.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen verder als volgt:
  • de vrouw moet een lijst van de inboedelgoederen maken of partijen spreken samen in de woning af, om vervolgens tot een evenredige verdeling van de inboedelgoederen te komen en de vrouw tot afgifte overgaat van de inboedelgoederen bestemd voor de man;
  • de vrouw krijgt toegedeeld de auto van het merk Toyota, met verrekening van de waarde van € 1.500 met de man waarbij ze € 750 aan de man moet betalen;
  • de vrouw raadpleegt haar boekhouder over de kapitaalverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer [nummer 3] en een eventuele waarde wordt bij helfte gedeeld;
  • de niet opeisbare vordering van de man op zijn moeder wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting om de helft van die vordering aan de vrouw te vergoeden op het moment dat de vordering opeisbaar wordt door het overlijden van de moeder, waarover de man de vrouw zal informeren;
  • eventuele teruggaven inkomstenbelasting voor zover die zien op de periode van het fiscaal partnerschap van partijen worden bij helfte verdeeld en eventuele aanslagen inkomstenbelasting voor zover die zien op de periode van het fiscaal partnerschap van partijen komen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft voor haar of zijn rekening.
  • het saldo op de peildatum op de gezamenlijke bank- en spaarrekening ( [nummer 1] en [nummer 2] ) wordt bij helfte verdeeld;
  • bankrekening [nummer 4] wordt toegedeeld aan de man, zonder nadere verrekening van het saldo op de peildatum;
  • bankrekening [nummer 5] wordt toegedeeld aan de man, zonder nadere verrekening;
  • bankrekening [nummer 6] wordt toegedeeld aan de vrouw, onder verrekening van het saldo op de peildatum;
  • spaarrekening [nummer 7] wordt toegedeeld aan de vrouw, onder verrekening van het saldo op de peildatum;
o waarbij de vrouw dient te verrekenen een bedrag van € 9.800 aan onterecht opgenomen spaargelden van partijen;
o waarbij in dit geval de vrouw het verschuldigde bedrag uiterlijk betaalt op het moment van levering van de woning;
- een bedrag van € 15.200 komt toe aan [kind] en moet door partijen samen voor hem worden beheerd;
4.10.
bepaalt dat de man een vergoedingsrecht heeft op de gemeenschap van € 25.811,68 te voldoen door de gemeenschap uiterlijk op het moment van levering van de woning;
4.11.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de
beslissing onder 4.1;
4.12.
houdt iedere verdere beslissing over de definitieve zorgregeling, de kinderalimentatie en proceskosten aan in afwachting van het raadsrapport en de nog te plannen mondelinge behandeling;
4.13.
wijst af wat meer of anders is verzocht, voor zover de beslissing hierover niet is aangehouden.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heezemans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.

Voetnoten

1.Artikelen 87 lid 6 en 279 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.Artikel 1:99 lid 1 sub b BW.
3.Gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden van 28 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2184.
4.Indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 van dit boek zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, is hij gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.