Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
in het verkeeraanleiding heeft gegeven tot aansprakelijkheid, in de zin van art. 3 van de WAM. Deze bepaling vormt de implementatie van (thans) art. 3, eerste alinea, van Richtlijn 2009/103 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (Pb EU 2009, L 263, blz. 11). Daarin wordt de lidstaten opgedragen de nodige maatregelen te treffen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De richtlijn beoogt slachtoffers van door die voertuigen veroorzaakte ongevallen te beschermen.
in het verkeeraanleiding heeft gegeven tot aansprakelijkheid, dient tegen deze achtergrond te worden beoordeeld.
in het verkeeraanleiding heeft gegeven tot aansprakelijkheid. Dat, zoals [eiser] stelt, de schade gevolg is van een menselijke fout en dus niet van een gebrek of defect aan de oplegger, is in dit verband niet van belang. Dekking onder art. 3 van de WAM is niet beperkt tot aansprakelijkheid voor schade van de laatstbedoelde categorie. Het beroep van [gedaagde sub 2] op het arrest van de Hoge Raad van 31 maart 2000, NJ 2000/357 kan haar dan ook niet baten. Die uitspraak betrof met de lading tijdens het laden en lossen veroorzaakte schade. Dat is zoals gezegd hier niet aan de orde. Bovendien was in die zaak, anders dan in de onderhavige zaak, daadwerkelijk sprake van een defect. Het arrest heeft evident niet de strekking de dekking onder art. 3 van de WAM te beperken tot schade als gevolg van een gebrek of defect aan het motorvoertuig. Het gros van de onder art. 3 van de WAM gedekte schade betreft immers ongevallen als gevolg van menselijke verkeersfouten. Het verweer wordt verworpen.
rb) en dat [eiser] een wond aan zijn hoofd had. [naam 7] heeft het ongeval niet zien gebeuren. Hij speculeert desgevraagd over de toedracht en de schuldvraag, maar daaraan kan geen waarde worden gehecht, zoals [gedaagde sub 2] terecht opwerpt. Verder wijst [gedaagde sub 2] erop dat [naam 7] een huurder is van [eiser] en dat ook zijn verklaring dateert van 2½ jaar na het ongeval. Voor zover [naam 7] uit eigen waarneming heeft verklaard is dat echter op zichzelf onvoldoende reden om de juistheid van deze verklaring te betwijfelen, in aanmerking genomen dat ook zijn verklaring op de hiervoor geschetste wijze tot stand is gekomen.
rb) zijn uitgerust met horizontale zijplanken en gezien het geen is gebeurd zullen dit aluminium planken zijn geweest, mede ook gezien de lading type die vervoert werd (houten kozijnen). Het kunnen ook houten (zijplanken zijn,
toevoeging rb).
.
in de zin van art. 6:171 BW. In dat verband is het volgende van belang.
Subunternehmer, Sped. [gedaagde sub 1] betrifft“, dus een door [gedaagde sub 3] ingeschakelde subondernemer aangaat. Verder is de inhoud van de vervoersopdracht aan [naam 4] van belang (productie 4 bij conclusie van antwoord van [gedaagde sub 3] ). Die vermeldt: „Sie übernehmen nachstehende Partien
in unserem Namengemäꞵ Frachtvereinbahrungen“ en „Der Einsatz
weiterer Unterfrachtführermuss in jedem Fall mit uns abgesprochen werden!“ (cursivering rechtbank). [naam 4] moest dus optreden in naam van [gedaagde sub 3] en moest het inzetten van verdere ondervervoerders met [gedaagde sub 3] opnemen.