ECLI:NL:HR:2000:AA4782

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C98/207HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Mijnssen
  • M. Heemskerk
  • F. Fleers
  • H. Hammerstein
  • K. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepasselijkheid van verjaringstermijnen in het kader van de CMR

In deze zaak heeft AXA Assurances S.A. (hierna: AXA) cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat de vordering van AXA tot schadevergoeding had afgewezen. De vordering was gebaseerd op schade die was ontstaan tijdens het vervoer van ijzeroxide door een chauffeur van Transport Seroul SA. AXA had de schade vergoed aan Seroul en vorderde nu betaling van [verweerster] B.V. en [verweerster](TRANSPORT) B.V. (tezamen: [verweerster]) op grond van subrogatie. De Rechtbank had de vordering afgewezen op grond van verjaring, zoals bedoeld in artikel 32 lid 1 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR). Het Hof bevestigde dit oordeel, waarbij het oordeelde dat de verjaringstermijn ook van toepassing was op vorderingen van derden die betrokken zijn bij het vervoer.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de verjaringstermijn van artikel 32 CMR niet beperkt is tot rechtsvorderingen tussen partijen bij de vervoerovereenkomst, maar ook geldt voor vorderingen van derden. De Hoge Raad oordeelde dat de belading van de vracht een wezenlijk onderdeel van het vervoer vormde en dat [verweerster] zich niet kon beroepen op verjaring. De Hoge Raad verwierp het beroep van AXA, bevestigde de uitspraak van het Hof en veroordeelde AXA in de kosten van het geding in cassatie.

Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de verjaringstermijnen in het kader van het CMR-verdrag, vooral voor derden die betrokken zijn bij het vervoer. De Hoge Raad benadrukt dat de verjaringstermijnen niet alleen van toepassing zijn op de vervoerder, maar ook op andere partijen die bij het vervoer betrokken zijn, wat de rechtspositie van deze partijen versterkt.

Uitspraak

11 februari 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/207HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht AXA ASSURANCES S.A.,
gevestigd te Nanterre, Frankrijk,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr M.S. de Kort-de Wolde,
t e g e n
1. [verweerster] B.V., handelende onder de naam [verweerster] Industrial Minerals, gevestigd te Geertruidenberg,
2. [verweerster](TRANSPORT)B.V., gevestigd te Geertruidenberg,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: AXA - heeft bij exploit van 8 mei 1995 verweersters in cassatie - tezamen verder te noemen: [verweerster] - gedagvaard voor de Rechtbank te Breda en gevorderd [verweerster] te veroordelen om aan AXA te betalen FF 276.230,54 (althans de tegenwaarde daarvan in Nederlandse courant) alsmede een bedrag van ƒ 7.070,--, en voorts een p.m.-bedrag terzake van redelijke kosten ter vaststelling van de aansprakelijkheid, alle bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 1992, subsidiair vanaf 1 augustus 1993, meer subsidiair vanaf de dag van de dagvaarding.
Bij conclusie van repliek heeft AXA haar vordering verminderd tot een bedrag van FF 214.753,54 in hoofdsom, resp. de tegenwaarde daarvan in Nederlandse courant.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 5 maart 1996 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft AXA hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 24 maart 1998 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft AXA beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerster] mede door mr S.H.M.A. Dumoulin, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Als door de Rechtbank vastgesteld en in hoger be-roep niet bestreden kan in cassatie worden uitgegaan van het volgende.
Op 16 december 1992 heeft een chauffeur van Transport Se-roul SA (verder: Seroul) zich met een tank- auto van Seroul bij [verweerster] gemeld om in opdracht van Minerais de la Mé-di-ter-ranée Unimag ongeveer 25 ton fijnpoederig ijzeroxide met een hoog soortelijk gewicht te laden en naar Unimag in Saint Pierre d'Allevard in Frankrijk te vervoeren.
De tankauto werd onder de silo van [verweerster] ge-plaatst en via een mangat geladen. Op verzoek van de chauf-feur werd het la-den op zeker ogenblik gestopt. De chauffeur heeft de tankauto vervolgens op de weegbrug geplaatst. Deze gaf toen een ge-wicht aan van meer dan 60 ton terwijl de tankauto zelf 14,5 ton weegt en de lading maximaal 34 ton mag bedra-gen. Vervolgens is de tankauto weer onder de silo geplaatst en is een deel van de lading teruggeblazen in de silo. Daar-na heeft de chauffeur de tankauto opnieuw op de weegbrug ge-plaatst en wederom geconstateerd dat het gewicht van de com-binatie meer dan 60 ton bedroeg. Hij is daarop weer terugge-keerd naar de laadplaats.
Bij de laadplaats aangekomen zakte de linkersteun van de tankauto door het plaveisel. De trailer van de tank-auto raakte daardoor uit balans en sloeg naar links om. Hierdoor is schade aan de tankauto ont-staan.
3.2 AXA heeft ter vergoeding van de onder 3.1 bedoelde schade FF 213.0-00,-- uitgekeerd. De vorde-ring tot vergoe-ding van schade die Seroul te dezer zake mogelijk op [verweerster] heeft is aldus, in ieder geval voor een deel, bij wijze van subro-gatie op AXA overgegaan. AXA vordert in dit geding in hoofd-zaak betaling van het zo-even genoemde bedrag. AXA stelt daartoe, kort samengevat, dat [verweerster] is tekort-geschoten in haar verplichting goed te laden. De inleidende dagvaarding is uitge-bracht op 8 mei 1995.
[Verweerster] heeft zich tot haar verweer beroe-pen op de verjaring bedoeld in art. 32 lid 1 CMR. De Rechtbank heeft dit verweer aanvaard en de vorde-ring van AXA afgewe-zen. De tegen het vonnis van de Rechtbank aange-voerde grief is door het Hof verworpen. Hetgeen het Hof daartoe heeft overwogen laat zich als volgt weergeven. De schade is ont-staan bij en naar aanleiding van het vervoer. De in art. 32 CMR voorziene verjaring is niet beperkt tot rechtsvorderin-gen tussen partijen bij de vervoerovereenkomst doch strekt zich ook uit tot vorderingen van of tegen derden wier pres-taties of belangen bij de overeenkomst of de uitvoering daarvan zozeer betrokken zijn dat de vorderingen die door of tegen hen worden ingesteld, geacht moeten worden hun aanlei-ding te vinden in het vervoer in de zin van deze verdragsbe-paling. [Verweerster] moet als in voor-melde zin bij het vervoer betrokken worden aangemerkt. Daar-uit volgt dat ook haar een beroep op verjaring als bedoeld in art. 32 CMR toekomt.
Daartegen keert zich het middel.
3.3 Onderdeel I van het middel strekt ten betoge dat, zoals AXA ook in de feitelijke instanties heeft aangevoerd, art. 32 lid 1 CMR slechts van toepassing is op tegen de ver-voerder gerichte rechtsvorderingen en dat de bepaling niet van toepassing is op een rechtsvordering van de ver-voerder.
Het onderdeel faalt. Volgens de authentieke Engel-se tekst van het verdrag verjaart een rechtsvordering "ari-sing out of carriage under this convention" door verloop van één jaar. Volgens de, evenzeer authentieke, Franse tekst ver-jaren door verloop van één jaar: "Les actions auxquelles peu-vent donner lieu les transports soumis à la présente Con-ven-tion". Noch de bewoor-dingen van art. 32 lid 1 noch het systeem van het verdrag of de plaatsing van deze bepaling in het verdrag geven grond voor een uitlegging van de bepaling als door het onderdeel wordt verde-digd. Ook hetgeen in de literatuur met betrekking tot deze bepaling is betoogd, geeft geen aanknopingspunten voor een dergelijke uitlegging van de bepaling. Er is dan ook geen grond om aan art. 32 lid 1 een beperkte uitleg te geven als door het onderdeel verdedigd.
3.4 De onderdelen II en III lenen zich voor gezamen-lijke behandeling. Onderdeel II strekt ten betoge dat voor toepas-sing van art. 32 lid 1 moet zijn voldaan aan de vol-gende, samengevat weergegeven, -voorwaar-den. Er moet sprake zijn van een in het CMR met name genoemde rechtsvordering van de ver-voerder tegen iemand die partij is bij de vervoer-overeen-komst. De verja-ringsregeling van het CMR strekt zich althans niet verder uit dan tot de vor-dering van de ver-voerder tot betaling van de vracht met bij-komende kosten. De verjaringsregeling is althans slechts van toepassing op een vordering van de vervoerder die rechtstreeks uit de over-een-komst van vervoer moet voortvloeien. Volgens onderdeel III is aan geen van deze voorwaarden voldaan.
De onderdelen gaan uit van een opvatting die geen steun vindt in het recht. Geen van de in de onderdeel II vermelde beper-kingen van de verjaringsregeling valt in art. 32 lid 1 te ontwaren. Zij liggen ook niet in die bepa-ling besloten. De onderdelen missen derhalve doel.
3.5 Onderdeel IV richt zich met een rechtsklacht tegen 's Hofs rov. 4.3. Het strekt ten betoge dat de omstan-digheid dat de belading en de daar-door bewerkstel-ligde over-dracht ten vervoer van het ijzer-oxide een wezen-lijk bestand-deel van het vervoer vormden en daarmee niet in een toeval-lig of in-ci-den-teel verband ston-den, niet voldoende is voor toepas-se-lijk-heid van art. 32 lid 1.
Waar het Hof in zijn rov. 4.3 oordeelt dat de be-la-ding en de daardoor bewerkstelligde overdracht ten vervoer een wezenlijk bestanddeel vormt van het vervoer, heeft het daarmee tot uitdrukking gebracht - zoals ook naar vo-ren komt uit het vervolg van deze rechtsoverweging waar het Hof over-weegt dat de belading een voor het vervoer functio-nele en zelfs wezenlijke werkzaamheid is - dat de belading een hande-ling was zonder welke het vervoer niet kon plaats-vin-den. Door, daarvan uitgaande, te oordelen dat de rechts-vordering tot vergoe-ding van de schade die bij de belading door [verweerster] aan de tank- auto is ontstaan er een is waartoe het vervoer aanlei-ding heeft gegeven, zodat aan [verweerster] een beroep op de verjaring ingevolge art. 32 lid 1 toekomt, heeft het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven. Het onderdeel faalt derhalve.
3.6 Voor zover onderdeel V klaagt dat het Hof onvol-doende onder-scheid heeft gemaakt tussen de vervoerovereen-komst en de daarnaast staande rechtsverhouding tussen Seroul en [verweerster], welke laatste rechtsverhouding op iets geheel an-ders betrekking heeft dan op het vervoer van de ijzerox-ide, faalt het. Het Hof heeft de- laatstbedoelde rechtsver-houding tussen Seroul en [verweerster] niet in zijn beoordeling betrokken en ook niet hoeven te betrekken.
Voor zover het onderdeel zich met een rechtsklacht richt tegen 's Hofs oordeel dat de prestaties van [verweerster] een wezenlijk bestanddeel vormden van het vervoer, faalt het op de hiervoor onder 3.5 vermelde gronden.
Voor zover het dit oordeel met een motiveringsklacht be-strijdt, faalt het omdat 's Hofs oordeel geenszins onbe-grijpelijk is.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt AXA in de kosten van het geding in cassa-tie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] c.s. begroot op ƒ 1.887,20 aan verschot-ten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Heemskerk, Fleers, Hammerstein en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 11 februari 2000.