ECLI:NL:RBGEL:2024:6112

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
ARN 23-792
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van studiefinanciering op basis van woonadres en huisbezoek

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitwonendenbeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 21 juli 2022 drie primaire besluiten genomen, waarbij de studiefinanciering van eiser is herzien en een bedrag van € 1.118,25 aan studiefinanciering is teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de minister heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 19 augustus 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn vader en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 25 januari 2022 ingeschreven staat op een adres in Beuningen, maar dat er twijfels zijn over zijn feitelijke woonplaats. Tijdens een huisbezoek op 17 juni 2022 hebben controleurs vastgesteld dat eiser niet aanwezig was en dat er weinig persoonlijke spullen van hem in de woning waren. De hoofdbewoonster heeft verklaard dat eiser bij hen wilde wonen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister aannemelijk heeft gemaakt dat eiser ten tijde van het huisbezoek niet op het brp-adres woonde. De rechtbank concludeert dat de herziening van de studiefinanciering en de terugvordering rechtmatig zijn, en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/792

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO), de minister

(gemachtigde: mr. N. Fazli).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en de terugvordering van zijn uitwonendenbeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
1.1.
De minister heeft met drie primaire besluiten van 21 juli 2022 de studiefinanciering (uitwonendenbeurs) herzien en aan eiser een thuiswonendenbeurs toegekend over de periodes
  • 1 februari 2022 tot en met 31 juli 2022 en
  • 1 augustus 2022 tot en met 31 december 2022
en over de periode 1 februari 2022 tot en met 30 juni 2022 een bedrag van € 1.118,25 aan studiefinanciering teruggevorderd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 30 januari 2023 op het bezwaar van eiser is de minister bij deze besluiten gebleven.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, eisers vader en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser staat vanaf 25 januari 2022 in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven onder het adres [locatie] te [plaats 1], gemeente Beuningen. Naast eiser staan onder dit adres ingeschreven: [persoon A] (broer van eiser, hierna: hoofdbewoner) en [persoon B] (vriendin van [persoon A], hierna: hoofdbewoonster).
2.1.
Eiser heeft vanaf 1 februari 2022 studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 ontvangen, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende.
2.2.
Op 17 juni 2022 hebben twee controleurs onderzoek gedaan naar de woonsituatie van eiser. Om te controleren of hij op het adres woont waaronder hij op dat moment in de brp stond ingeschreven, is een huisbezoek afgelegd. In de desbetreffende woning is onderzoek gedaan en is een verklaring van de hoofdbewoonster opgenomen. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapportage van 18 juni 2022 opgemaakt.
2.3.
Uit de rapportage blijkt dat, nadat de controleurs hadden aangebeld, er is opengedaan door de hoofdbewoonster. Eiser was op dat moment niet in de woning aanwezig. Volgens de rapportage heeft de hoofdbewoonster, na uitleg over de reden van het huisbezoek, ermee ingestemd mee te werken aan de controle en de controleurs tot de woning toegelaten. Desgevraagd heeft de hoofdbewoonster vervolgens de kamer getoond die bij eiser in gebruik zou zijn, gelegen op de zolderverdieping van de woning. In getoonde zolderkamer stond een tweepersoonsbed waarin eiser zou slapen. In de kamer heeft de hoofdbewoonster de controleurs op het wasrek een geel sportshirt van de ‘Viking Run’, maat XL, getoond dat van eiser zou zijn. Op de overloop van de zolder heeft zij uit een gevulde wasmand een grote zwembroek en een groot vest gepakt die van eiser zouden zijn. Verder heeft de hoofdbewoonster verklaard dat achter het linkerschot Pokemon-spullen van eiser en zijn broer (de hoofdbewoner) lagen opgeslagen. Achter het rechterschot lagen volgens haar geen spullen. De hoofdbewoonster heeft daarnaast verklaard dat zij geen studiespullen van eiser kon tonen omdat hij alles online zou doen. Op de vraag of de hoofdbewoonster de PC van eiser aan wilde zetten zodat de controleurs de inlognaam van eiser op het scherm konden zien, heeft zij geantwoord dat zij dat niet wilde vanwege de privacy. De hoofdbewoonster heeft verder aangegeven dat zij in de woonkamer post en administratie van eiser zou kunnen tonen. In de woonkamer heeft de hoofdbewoonster gezocht in de open vakkenkast en uiteindelijk is zij tot de conclusie gekomen dat zij geen post en administratie van eiser kon tonen omdat er geen post en administratie was. De hoofdbewoonster heeft de controleurs in de woning verder geen spullen kunnen tonen die herleidbaar waren naar eiser. Hiernaast heeft de hoofdbewoonster verklaard dat eiser bij hen wilde wonen vanwege de rust en zijn nieuwe werk in [plaats 2]. Zij heeft ook verklaard dat eiser bijna elke nacht in de woning zou slapen. Volgens de hoofdbewoonster woonden zij er pas net, waarmee zij een maand bedoelde, waardoor er nog niet veel in huis was. De hoofdbewoonster heeft verklaard dat zij al langer ingeschreven stonden, maar zij het nodige moesten opknappen en schilderen. Eiser heeft volgens haar een sleutel van de woning, maar er is geen huurcontract opgemaakt. De hoofdbewoonster weet niet of eiser huur betaalt of hoe dat is geregeld als broers onder elkaar.
2.4.
Op basis van de bevindingen van het hiervoor vermelde onderzoek is de minister overgegaan tot de besluitvorming zoals vermeld onder het kopje ‘Inleiding’.
2.5.
Met het besluit van 1 februari 2023 heeft de minister aan eiser een boete opgelegd van € 559,12 omdat hij niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waaronder hij in de brp staat ingeschreven. In deze beroepsprocedure vormt dit geen onderdeel van het geschil.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de herziening en de terugvordering van de studiefinanciering (uitwonendenbeurs). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de studiefinanciering van eiser naar de norm voor een thuiswonende studerende en de terugvordering voor hem belastende besluiten zijn, zodat het aan de minister is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat de minister aannemelijk moet maken dat eiser niet woont op het adres waaronder hij in de brp staat ingeschreven en daardoor niet heeft voldaan aan de verplichtingen van de uitwonende student als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000. [1]
Toestemming huisbezoek
6. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de hoofdbewoonster geen toestemming heeft gegeven voor het huisbezoek zodat niet uitgegaan kan worden van de inhoud van de rapportage. Hiernaast stelt hij dat de hoofdbewoonster tijdens het gehele huisbezoek overstuur is geweest zodat zij niet heeft geweten waarvoor zij heeft getekend.
6.1.
De minister heeft, in reactie hierop, aangegeven dat de hoofdbewoonster zelf de verklaring heeft afgelegd en toestemming heeft verleend voor het huisbezoek. Zij heeft het formulier “Toestemming en verklaring Huisbezoek” van 17 juni 2022 getekend. Volgens de minister is niet gebleken dat de hoofdbewoonster niet met het huisbezoek heeft ingestemd.
6.2.
Eiser voert aan dat er sprake is geweest van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Voorop wordt gesteld dat hiervan geen sprake is als de rechthebbende toestemming tot binnentreden in de woning heeft gegeven. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Van ‘informed consent’ is sprake indien de controleurs zich voorafgaand hebben gelegitimeerd en de toestemming berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen van het weigeren van toestemming voor het recht op studiefinanciering. Indien één bewoner van een woning toestemming tot binnentreden verleent, wordt in beginsel geen inbreuk gemaakt op het huisrecht van de overige bewoners. Uit die toestemming kan het gerechtvaardigde vermoeden worden afgeleid dat de overige bewoners instemmen met dit binnentreden. Dit betreft echter niet de in die woning afzonderlijke en afsluitbare gedeelten, bestemd tot exclusief woongebruik van die andere bewoners. Indien een andere bewoner dan degene wiens studiefinanciering in het geding is toestemming tot binnentreden verleent hoeft ten opzichte van die bewoner niet te zijn voldaan aan het vereiste van ‘informed consent’ in de hiervoor bedoelde zin. Wel is in die situatie voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist. [2]
6.3.
De rechtbank stelt vast dat de hoofbewoonster het formulier “Toestemming en verklaring Huisbezoek” van 17 juni 2022 heeft ondertekend. Uit dit formulier valt af te leiden dat zij haar verklaring heeft gelezen of dat deze verklaring aan haar is voorgelezen. Door ondertekening van dit formulier heeft de hoofdbewoonster bevestigd dat zij de inhoud van de verklaring heeft begrepen en dat deze verklaring inhoudelijk overeenkomt met datgene dat zij mondeling heeft verklaard. In het algemeen mag van de juistheid van een afgelegde én ondertekende verklaring worden uitgegaan. [3] Er bestaat geen reden om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Allereerst is van belang dat het voor rekening en risico van de ondertekenaar van een formulier komt als dit ongezien wordt ondertekend. Als dat gebeurt, bestaat er daarom niet (zonder meer) aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de inhoud van het formulier. In dit geval is er ook overigens geen reden om aan te nemen dat de hoofdbewoonster, anders dan in het formulier en in de rapportage vermeld, geen toestemming heeft gegeven. Eiser heeft zijn stelling op geen enkele wijze onderbouwd met – bijvoorbeeld – een verklaring van de hoofdbewoonster. Bovendien heeft hij dit voor het eerst ter zitting naar voren gebracht. Verder vormt de omstandigheid dat de hoofdbewoonster op enig moment overstuur is geweest – ook geen aanleiding om aan te nemen dat zij niet wist waarvoor zij tekende. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat aan de controleurs geen toestemming is verleend voor het huisbezoek.
6.4.
Uit de rapportage blijkt dat de hoofdbewoonster toestemming heeft verleend tot het betreden van de woning nadat de controleurs zich hadden gelegitimeerd, het doel van het huisbezoek aan haar hadden uitgelegd en haar hadden gewezen op haar recht om toegang tot de woning te weigeren. De aldus verleende toestemming door de hoofdbewoonster was voldoende voor het ten aanzien van eiser rechtmatig binnentreden in de woning, ook voor wat betreft de door de hoofdbewoonster als kamer van eiser getoonde kamer.
6.5.
Het voorgaande betekent volgens de rechtbank dat de controleurs geen inbreuk hebben gemaakt op het huisrecht van eiser en dat wat de controleurs tijdens het huisbezoek in de als kamer van eiser getoonde kamer hebben waargenomen als rechtmatig verkregen bewijs bij de beoordeling van het recht op studiefinanciering van eiser betrokken kan worden.
Woont eiser tijdens de controle op het adres waaronder hij in de brp staat ingeschreven?
7. Eiser betwist dat hij tijdens de controle niet op het brp-adres woonde. Volgens eiser spreekt de minister over vrijwel geen aanwezige spullen. Dit is echter niet het geval omdat er nog meer spullen waren. Het geregelde bezoek aan zijn moeder laat juist zien dat hij uitwonend is. Zijn ouders wonen namelijk vijf minuten van zijn broer vandaan zodat hij
- omdat iedereen een druk rooster heeft - af en toe de hond uitlaat en zij gezamenlijk eten als familie. Hoewel in de verklaring wordt aangegeven dat hij pas medio mei 2022 zou zijn verhuisd, is dat volgens eiser niet het geval. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de hoofdbewoonster tijdens het gehele huisbezoek overstuur is geweest zodat zij dingen heeft gezegd die niet juist zijn.
7.1.
De minister heeft - kort samengevat - aangevoerd dat uit de rapportage van het huisbezoek blijkt dat het niet aannemelijk is dat eiser ten tijde van het huisbezoek op het brp-adres heeft gewoond. Eisers stelling dat er meer spullen van hem aanwezig waren wordt verder niet onderbouwd, aldus de minister.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van het huisbezoek voldoende feitelijke grondslag bieden voor herziening en terugvordering van de aan eiser toegekende studiefinanciering. De minister heeft met deze onderzoeksbevindingen voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het brp-adres.
7.3.
Uit de onderzoeksbevindingen blijkt dat behalve een sportshirt van de ‘Viking Run’, een zwembroek en een vest, die volgens de hoofdbewoonster van eiser zouden zijn, en Pokemon-spullen, die volgens de hoofdbewoonster van eiser en zijn broer (hoofdbewoner) zouden zijn, er op het moment van het huisbezoek geen spullen van eiser op het brp-adres aanwezig waren. Aangezien eiser stelt dat hij ten tijde van de controle al 4,5 maand zijn hoofdverblijf had op het brp-adres valt redelijkerwijs te verwachten dat zich daar (meer) specifiek tot hem herleidbare spullen moeten bevinden, waaruit kan worden afgeleid dat hij daar daadwerkelijk woont. Dat is ook het geval als eiser, zoals hij ter zitting heeft verklaard, weinig spullen heeft.
7.4.
Het betoog van eiser dat in de woning (nog) meer persoonlijke spullen liggen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit betoog is namelijk in strijd met de verklaring die de hoofdbewoonster tegenover de controleurs heeft afgelegd. De hoofdbewoonster heeft op de vraag van de controleurs of er nog andere eigendommen van eiser in de woning aanwezig zijn, bijvoorbeeld in andere ruimten, die zij nog niet getoond had, geantwoord dat zij niets anders van eiser kon tonen. Niet valt in te zien waarom zij dat zou hebben verklaard, als er wel meer spullen van eiser in de woning hadden gelegen. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat zijn studieboeken in de woning zouden liggen en dat nog spullen van hem in het grijze ladekastje naast het bed zouden hebben gelegen. Dit is echter niet aannemelijk. Deze verklaring is in strijd met de verklaring van de hoofdbewoonster. Zij heeft verklaard dat eisers studie volledig online is en dat zij daarom geen studiespullen van hem kon tonen en dat in dit grijze ladekastje een paar spulletjes van haar en haar vriend (de hoofdbewoner) zouden liggen. Volgens vaste rechtspraak, zoals reeds vermeld onder 6.3, mag in beginsel van de juiste weergave van een tegenover een controleur afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. [4] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering zou moeten worden gemaakt. Zo heeft hij – ook op dit punt –geen verklaring van de hoofdbewoonster overlegd ter weerlegging van de juistheid van de door haar tegenover de controleurs afgelegde verklaring.
7.5.
Bij haar oordeel betrekt de rechtbank ook dat de hoofdbewoonster heeft verklaard dat zij ten tijde van de controle er pas een maand woonden omdat zij en de broer van eiser (hoofdbewoner) het nodige moesten opknappen en schilderen. Alleen al om die reden is het niet aannemelijk dat eiser vanaf 25 januari 2022, dus eerder dan hen, in de woning is gaan wonen. Ter zitting kon eiser niet vertellen wanneer hij wel zou zijn verhuisd.
Het wettelijk vermoeden voor de periode vóór de controledatum
8. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, heeft de minister aannemelijk gemaakt dat eiser op de controledatum niet voldeed aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, omdat hij ten tijde van de controledatum niet woonde op het brp-adres. Ingevolge het bewijsvermoeden van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, heeft de minister tevens aannemelijk gemaakt dat eiser in de periode 1 februari 2022 tot 17 juni 2022 niet woonde op zijn brp-adres en dus ook in die periode niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000. Eiser heeft namelijk niet met onomstotelijk tegenbewijs aannemelijk gemaakt dat hij vóór 17 juni 2022 wel op het brp-adres heeft gewoond. [5]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de herziening en de terugvordering van zijn uitwonendenbeurs in stand blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P. Hoenderboom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2443.
2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 19 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:633.
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512 en 12 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4108.
4.Zie opnieuw de uitspraken van de CRvB van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512 en 12 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4108.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 16 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2443.