Beoordeling door de rechtbank
13. De rechtbank beoordeelt of navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
14. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
15. Artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) - voor zover in deze zaak van belang - luidt als volgt:
“1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
2. Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat:
een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend;
zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 2.17, derde of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is, waarvan in elk geval sprake is indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.
16. Belanghebbende heeft aangevoerd dat bij de navordering geen sprake is van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR. Alle gegevens waren ten tijde van het opleggen van de aanslag bekend. Ook bij het doorvoeren van de vermindering gedateerd 27 juli 2022 waren alle gegevens bekend, aldus belanghebbende. De vermindering van de partner heeft dezelfde dagtekening, beide verminderingen zijn dus gelijktijdig behandeld. Door de gelijktijdige behandeling van de verminderingen van hem en van zijn partner wist de inspecteur dat de heffingskorting bij de partner zou veranderen. De rechtbank begrijpt de stellingen van belanghebbende zo dat er volgens belanghebbende geen sprake is van een kennelijke fout, maar van een beoordelingsfout bij het doorvoeren van de vermindering.
17. Volgens de inspecteur kan worden nagevorderd op basis van artikel 16 van de AWR omdat de vermindering van de aanslag van de partner is aan te merken als een nieuw feit in de zin van dit wetsartikel. Voor zover geen sprake zou zijn van een nieuw feit, heeft de inspecteur zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat nagevorderd kan worden op grond van het bepaalde in lid 2 onder c van artikel 16 van de AWR omdat sprake is van een kenbare fout.
18. De rechtbank oordeelt als volgt. De inspecteur mag bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die belanghebbende bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn.De inspecteur kan bij het regelen van een aanslag in de IB/PVV van een belastingplichtige in het algemeen volstaan met het raadplegen van het dossier van die belastingplichtige. Hij heeft niet de verplichting om al dan niet op zijn eenheid aanwezige dossiers, die zijn aangelegd voor andere belastingplichtigen of andere belastingen te raadplegen, ook al zouden daarin mogelijkerwijs gegevens kunnen worden aangetroffen, die voor het regelen van de bedoelde aanslag IB/PVV van belang zijn. De inspecteur is alleen dan tot een onderzoek buiten het bedoelde dossier gehouden, indien de daarin aanwezige gegevens daartoe redelijkerwijs aanleiding geven.
19. Zowel belanghebbende als zijn partner heeft met dagtekening 23 mei 2020 een definitieve aanslag IB/PVV 2019 gehad. Naar aanleiding van de collectieve uitspraak op het massaal bezwaar tegen de vastgestelde inkomens uit sparen en beleggen in de aanslagen zijn de definitieve aanslagen van belanghebbende en de partner verminderd. Beide verminderingen zijn kort na elkaar verwerkt.
20. De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het opmaken van de vermindering bij belanghebbende rekening gehouden had moeten worden met de nieuwe en juiste gegevens met betrekking tot de verschuldigde belasting van de partner.
21. De inspecteur heeft tijdens de zitting verklaard dat alle verminderingen ten gevolge van de eerder genoemde collectieve uitspraak op bezwaar bij bulk automatisch zijn afgewikkeld. De inspecteur heeft verder verklaard dat bij die automatische afwikkeling niet gekeken is naar de door de partner verschuldigde belasting. De inspecteur heeft verder verklaard dat in het geval de verminderingen niet automatisch zouden zijn afgedaan er wel rekening zou zijn gehouden met de door de partner verschuldigde belasting en dat in dat geval de heffingskorting niet aan belanghebbende zou zijn uitbetaald.
22. Dat de heffingskorting is uitbetaald is, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank veroorzaakt door een bewuste keuze van de inspecteur om de verminderingen in bulk automatisch af te wikkelen. In dat geval moet de inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen. Het gevolg hiervan is dat sprake is van een aan de inspecteur te verwijten onjuist inzicht in de feiten. In een dergelijk geval is sprake van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat.
23. De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat op grond van artikel 16, tweede lid, onder c, van de AWR navordering mogelijk is omdat sprake is van een kenbare fout. Voor zover de inspecteur deze stelling al tijdig zou hebben ingenomen dan kan deze stelling de inspecteur niet baten. Artikel 16, tweede lid, onder c, van de AWR is om navordering mogelijk te maken in die gevallen waarin sprake is van een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten. In alinea 22. heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten zodat navordering ook niet mogelijk is op de grond van artikel 16, tweede lid, onder c, van de AWR.
24. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de navorderingsaanslag niet in stand kan blijven. De grief van belanghebbende over de in rekening gebrachte belastingrente treft geen doel omdat deze rente in bezwaar al is verminderd tot nihil.