ECLI:NL:RBGEL:2024:604

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
ARN 23/4574
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in het kader van een collectieve uitspraak op bezwaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd naar aanleiding van een collectieve uitspraak op bezwaar die betrekking had op de definitieve aanslag van de partner van belanghebbende. De rechtbank behandelt de argumenten van belanghebbende, die stelt dat er geen nieuw feit was dat navordering rechtvaardigde, aangezien alle relevante gegevens al bekend waren ten tijde van de oorspronkelijke aanslag. De inspecteur daarentegen betoogt dat de vermindering van de aanslag van de partner als een nieuw feit kan worden aangemerkt.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur bij het vaststellen van de navorderingsaanslag had moeten rekening houden met de nieuwe gegevens van de partner. De rechtbank concludeert dat de inspecteur een bewuste keuze heeft gemaakt om de verminderingen in bulk automatisch af te wikkelen, wat heeft geleid tot een ambtelijk verzuim. Dit verzuim staat aan navordering in de weg. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de navorderingsaanslag en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vaststellen van belastingaanslagen en de noodzaak om rekening te houden met alle relevante feiten en omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4574

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaatsnaam] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 juni 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 176.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 74 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag gehandhaafd en de beschikking belastingrente vernietigd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door zijn partner [partner] , en [persoon A] en [persoon B] namens de inspecteur.

Feiten

1. Belanghebbende heeft een fiscaal partner (partner).
2. De partner heeft met dagtekening 23 mei 2020 een definitieve aanslag IB/PVV 2019 ontvangen. In deze aanslag is onder meer inkomen uit sparen en beleggen begrepen. Zij heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaar is door de inspecteur betrokken in de massaalbezwaarprocedure.
3. Op dit bezwaar is beslist door middel van een collectieve uitspraak op bezwaar. Op 27 juli 2022 is de rekenkundige uitwerking van deze collectieve uitspraak door middel van een verminderingsbeschikking naar de partner toegezonden. In deze vermindering is een bedrag van € 364 aan uitbetaalde heffingskorting inbegrepen. Deze vermindering is geformaliseerd op 13 juli 2022.
4. De partner heeft met dagtekening 24 november 2022 een navorderingsaanslag gehad vanwege de vermindering van het inkomen van belanghebbende. Daarbij is de uitbetaalde heffingskorting, € 396 (dit bedrag is inclusief € 32 belastingrente), nagevorderd.
5. De partner heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag vanwege de nagevorderde uitbetaalde heffingskorting. Dat bezwaar is gegrond verklaard omdat het bedrag van de aanslag onder de navorderingsgrens ligt.
6. Belanghebbende heeft op 2 april 2020 zijn aangifte IB/PVV 2019 ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 9.466.
7. De definitieve aanslag is conform de ingediende aangifte vastgesteld met dagtekening 23 mei 2020. Deze aanslag leidt tot te ontvangen bedrag van € 2.195.
8. Belanghebbende heeft tegen de aanslag een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaar ziet op het vastgestelde inkomen uit en sparen en beleggen. Dit bezwaarschrift heeft meegelopen met de massaalbezwaarprocedure.
9. Met dagtekening 4 februari 2022 is er collectief uitspraak gedaan op het massaal bezwaar. Het massaal bezwaar is gegrond verklaard. Met dagtekening 27 juli 2022 is de rekenkundige uitwerking van de uitspraak op het massaal bezwaar naar belanghebbende verstuurd. Het inkomen uit sparen en beleggen is verminderd naar € 176. Het verzamelinkomen is daarmee verlaagd naar € 216. Dit is als volgt opgebouwd:
Aandeel saldo inkomsten uit eigen woning
1.206
Aftrek geen/geringe eigenwoningschuld
1.166
-/-
Inkomen uit werk en woning
40
==
Inkomen uit sparen en beleggen
176
+
Verzamelinkomen
216
=
Deze vermindering geeft een te ontvangen bedrag van € 1.198. Daarin is € 834 aan uitbetaalde heffingskorting inbegrepen. Deze vermindering is geformaliseerd op 13 juli 2022.
10. Met dagtekening 24 november 2022 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd. Het verzamelinkomen is gelijk gebleven ten opzichte van de vermindering van 27 juli 2022. Met deze navorderingsaanslag is de uitbetaalde heffingskorting nagevorderd. Deze navorderingsaanslag geeft een te betalen bedrag aan van € 908. Daarin is € 74 belastingrente inbegrepen.
11. Met dagtekening 4 juli 2023 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende voor zover gericht tegen de navorderingsaanslag ongegrond verklaard en het bezwaar voor zover gericht tegen de beschikking belastingrente gegrond verklaard. De beschikking belastingrente is vernietigd.
12. De verschuldigde belasting vóór heffingskortingen bij belanghebbende en zijn partner zijn bij de navolgende aanslagen/beschikkingen als volgt vastgesteld:
verschuldigde belasting belanghebbende
verschuldigde belasting partner
definitieve aanslag
€ 2.841
€ 3.311
verminderingsbeschikking en navorderingsaanslag
€ 66
€ 74

Beoordeling door de rechtbank

13. De rechtbank beoordeelt of navorderingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
14. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
15. Artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) - voor zover in deze zaak van belang - luidt als volgt:
“1. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
2. Navordering kan mede plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat:
een voorlopige aanslag, een voorheffing, een voorlopige teruggaaf of een voorlopige verliesverrekening ten onrechte of tot een onjuist bedrag is verrekend;
zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 2.17, derde of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is, waarvan in elk geval sprake is indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.
(…)”
16. Belanghebbende heeft aangevoerd dat bij de navordering geen sprake is van een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR. Alle gegevens waren ten tijde van het opleggen van de aanslag bekend. Ook bij het doorvoeren van de vermindering gedateerd 27 juli 2022 waren alle gegevens bekend, aldus belanghebbende. De vermindering van de partner heeft dezelfde dagtekening, beide verminderingen zijn dus gelijktijdig behandeld. Door de gelijktijdige behandeling van de verminderingen van hem en van zijn partner wist de inspecteur dat de heffingskorting bij de partner zou veranderen. De rechtbank begrijpt de stellingen van belanghebbende zo dat er volgens belanghebbende geen sprake is van een kennelijke fout, maar van een beoordelingsfout bij het doorvoeren van de vermindering.
17. Volgens de inspecteur kan worden nagevorderd op basis van artikel 16 van de AWR omdat de vermindering van de aanslag van de partner is aan te merken als een nieuw feit in de zin van dit wetsartikel. Voor zover geen sprake zou zijn van een nieuw feit, heeft de inspecteur zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat nagevorderd kan worden op grond van het bepaalde in lid 2 onder c van artikel 16 van de AWR omdat sprake is van een kenbare fout.
18. De rechtbank oordeelt als volgt. De inspecteur mag bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die belanghebbende bij zijn aangifte heeft verstrekt. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. [1] De inspecteur kan bij het regelen van een aanslag in de IB/PVV van een belastingplichtige in het algemeen volstaan met het raadplegen van het dossier van die belastingplichtige. Hij heeft niet de verplichting om al dan niet op zijn eenheid aanwezige dossiers, die zijn aangelegd voor andere belastingplichtigen of andere belastingen te raadplegen, ook al zouden daarin mogelijkerwijs gegevens kunnen worden aangetroffen, die voor het regelen van de bedoelde aanslag IB/PVV van belang zijn. De inspecteur is alleen dan tot een onderzoek buiten het bedoelde dossier gehouden, indien de daarin aanwezige gegevens daartoe redelijkerwijs aanleiding geven. [2]
19. Zowel belanghebbende als zijn partner heeft met dagtekening 23 mei 2020 een definitieve aanslag IB/PVV 2019 gehad. Naar aanleiding van de collectieve uitspraak op het massaal bezwaar tegen de vastgestelde inkomens uit sparen en beleggen in de aanslagen zijn de definitieve aanslagen van belanghebbende en de partner verminderd. Beide verminderingen zijn kort na elkaar verwerkt.
20. De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het opmaken van de vermindering bij belanghebbende rekening gehouden had moeten worden met de nieuwe en juiste gegevens met betrekking tot de verschuldigde belasting van de partner.
21. De inspecteur heeft tijdens de zitting verklaard dat alle verminderingen ten gevolge van de eerder genoemde collectieve uitspraak op bezwaar bij bulk automatisch zijn afgewikkeld. De inspecteur heeft verder verklaard dat bij die automatische afwikkeling niet gekeken is naar de door de partner verschuldigde belasting. De inspecteur heeft verder verklaard dat in het geval de verminderingen niet automatisch zouden zijn afgedaan er wel rekening zou zijn gehouden met de door de partner verschuldigde belasting en dat in dat geval de heffingskorting niet aan belanghebbende zou zijn uitbetaald.
22. Dat de heffingskorting is uitbetaald is, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank veroorzaakt door een bewuste keuze van de inspecteur om de verminderingen in bulk automatisch af te wikkelen. In dat geval moet de inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen. Het gevolg hiervan is dat sprake is van een aan de inspecteur te verwijten onjuist inzicht in de feiten. In een dergelijk geval is sprake van een ambtelijk verzuim dat aan navordering in de weg staat.
23. De inspecteur heeft ter zitting gesteld dat op grond van artikel 16, tweede lid, onder c, van de AWR navordering mogelijk is omdat sprake is van een kenbare fout. Voor zover de inspecteur deze stelling al tijdig zou hebben ingenomen dan kan deze stelling de inspecteur niet baten. Artikel 16, tweede lid, onder c, van de AWR is om navordering mogelijk te maken in die gevallen waarin sprake is van een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten [3] . In alinea 22. heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten zodat navordering ook niet mogelijk is op de grond van artikel 16, tweede lid, onder c, van de AWR.
24. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de navorderingsaanslag niet in stand kan blijven. De grief van belanghebbende over de in rekening gebrachte belastingrente treft geen doel omdat deze rente in bezwaar al is verminderd tot nihil.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag. De rechtbank zal de navorderingsaanslag vernietigen.
26. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen de navorderingsaanslag;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover gericht tegen de navorderingsaanslag;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.L van Benthem, rechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 12 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7165, Hoge Raad 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082 en Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.
2.vgl. Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:249 en Hoge Raad 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1515.
3.Hoge Raad 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1528, r.o. 2.3.4.