13.3.Uit het controlerapport van de toezichthouder blijkt dat het melkvee kort voor de controle (en kort voor het primaire besluit) tijdelijk is weggegaan, maar dat het vee op ieder moment weer kon worden teruggeplaatst. Deze constatering van de toezichthouder is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid die het college in zijn heroverweging in de beslissing op bezwaar had moeten betrekken. Als vast staat dat activiteiten kort voor het nemen van het primaire besluit zijn gestopt, en mogelijk kort daarna weer worden hervat, dan ligt het voor de hand dat het bestuursorgaan na het primaire besluit de toezichthouder een of meerdere nieuwe controles laat verrichten om vast te stellen dat de activiteiten inderdaad zijn beëindigd. Dit heeft de adviescommissie in haar advies ook geadviseerd.
Een andere uitleg zou inhouden dat in een geval als dit waar (mogelijk) sprake is van het tijdelijk stoppen van de activiteiten, eisers bij een hervatting van het gebruik na het primaire besluit opnieuw een handhavingsverzoek in zouden moeten indienen, waarop door het college dan opnieuw zou moeten worden beslist. Dit is geen doeltreffende handhaving en doet ook afbreuk aan de volledige heroverweging in bezwaar.
De beroepsgrond slaagt.
Ingetrokken beroepsgronden
14. Eisers hebben op de zitting hun beroepsgronden met betrekking tot de 25 kmgrens in AERIUS en de proceskosten in bezwaar ingetrokken.
Over wat in het beroepschrift is aangegeven over het algemeen reductiebeleid, het cumulatief effect van stikstofemissies, het nationaal belang van spoedig optreden en de decennialange historie van illegale ammoniakemissies hebben eisers op de zitting aangeven dat zij het belangrijk vonden om deze aspecten te belichten, maar dat dit geen beroepsgronden zijn. De rechtbank gaat hier in de uitspraak dus niet verder op in.
15. Het beroep is gegrond. Zowel voor wat betreft het project “bemesten” als voor het project “veehouderij” heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een overtreding.
Finale geschilbeslechting
16. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college over de controles mondeling aangegeven dat de verminderde veebezetting kwam door het overlijden van de agrariër en dat nog wel administratief onderzoek is verricht naar de bedrijfssituatie. Het is echter niet duidelijk geworden wat er met de veehouderij en de daarbij behorende vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is gebeurd na het overlijden van de agrariër die voorheen de veehouderij exploiteerde.
Dit administratief onderzoek is niet overgelegd en is niet voldoende om de rechtsgevolgen in stand te kunnen laten. Het college dient een toezichthouder een controle te laten verrichten om vast te stellen of er de bedrijfsactiviteiten beëindigd zijn. Nu deze controle niet is verricht en het daarom niet vast staat dat er geen sprake is van een overtreding met betrekking tot de stalemissies, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het geschil definitief te beslechten. Het college dient daarom een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. In deze nieuwe beslissing op bezwaar kan het college ook de nieuwe motivering met betrekking tot het beweiden en bemesten verwerken.
Proceskosten en griffierecht
17. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht en de proceskosten aan eisers vergoeden.
De rechtbank merkt de zaken met zaaknummers 22/4208, 22/4209, 22/4225, 22/4233, 22/4324 en 22/4580 aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank zal daarom slechts éénmaal proceskosten toekennen in deze zes zaken. Deze proceskosten zijn reeds toegekend in de zaak met zaaknummer 22/4208.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 juli 2022;
- draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, voorzitter, mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.