ECLI:NL:RBGEL:2024:5387

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
ARN 23_4657
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag WW-uitkering gegrond; UWV heeft ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake was van verzekeringsplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 1 juni 2022. Het UWV had deze aanvraag afgewezen met het besluit van 19 september 2022, en het bestreden besluit van 11 juli 2023 bevestigde deze afwijzing. De rechtbank heeft op 21 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar echtgenoot en de gemachtigde van het UWV. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar werkgever, [persoon B]. Eiseres had een zorgovereenkomst met [persoon B] en voerde werkzaamheden uit die onder toezicht stonden van de wijkcoach van de gemeente Arnhem en een medewerker van de zorgverzekeraar. De rechtbank oordeelt dat het UWV ten onrechte heeft gesteld dat er geen verzekeringsplicht was, en dat eiseres als werknemer moet worden aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens wordt het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/4657

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 1 juni 2022.
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 19 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar echtgenoot ( [persoon A] ) en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft op 27 december 2014 een zorgovereenkomst/arbeidsovereenkomst gesloten met mevrouw [persoon B] voor het verlenen van hulp bij het huishouden, persoonlijke verzorging en begeleiding voor een wisselend aantal uren per week. De overeenkomst is gesloten voor onbepaalde tijd. Eiseres komt op maximaal drie dagen per week werken. Op 26 september 2020 hebben deze partijen een “Zorgovereenkomst met partner of familielid” gesloten per 1 november 2020. Daarbij hebben partijen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gemachtigd om de loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) op het loon van eiseres in te houden en af te dragen aan de Belastingdienst (opting-in). [persoon B] heeft een persoonsgebonden budget (pgb) vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Zvw, waarmee zij de zorg die eiseres aan haar levert, inkoopt. Eiseres is volgens de zorgovereenkomst de schoondochter van [persoon B] . De zorgovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 30 april 2021.
2.1.
Op 25 mei 2021 heeft eiseres een WW-aanvraag bij het UWV ingediend, omdat zij per 1 juni 2021 werkloos wordt. Zij heeft nadien op verzoek een kopie van een ontslagbrief overgelegd. Daaruit blijkt dat [persoon B] voor een periode van vijf maanden
(1 juni 2021 tot en met 31 oktober 2021) naar Turkije gaat en daarom geen zorg nodig heeft in deze periode. Met zijn besluit van 4 juni 2021 heeft het UWV aan eiseres een WW-uitkering toegekend per 1 juni 2021. Vanwege het verstrijken van de duur van het WW-recht is deze uitkering per 31 augustus 2021 beëindigd.
2.2.
Op 25 mei 2022 heeft eiseres een nieuwe WW-aanvraag bij het UWV ingediend. Daarop vult zij in dat zij per 1 juni 2022 werkloos wordt. Zij is op 1 januari 2015 in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij werkgever [persoon B] , aldus eiseres in haar aanvraag.
2.2.1.
Op verzoek van het UWV heeft eiseres, met haar brief van 1 juni 2022, nadere informatie ingestuurd, te weten: loonstroken met betrekking tot de periode van 1 januari 2022 tot en met 30 april 2022, de hiervoor vermelde zorgovereenkomst van 26 september 2020, een wijzigingsformulier zorgovereenkomst met een zorgverlener van 4 februari 2021, een urenbriefje van 1 juni 2022 (gewerkte uren in mei 2022) en een ontslagbrief van 30 april 2022 (waarin [persoon B] aan eiseres meedeelt dat zij vanwege een verblijf in Turkije gedurende de periode van 1 juni 2022 tot en met 31 oktober 2022 geen zorg nodig heeft en dat zij eiseres daarom voor die periode ontslaat).
2.2.2.
Naar aanleiding van de WW-aanvraag en de ontvangen gegevens heeft het UWV een Onderzoek Verzekeringsplicht verricht. Onderzocht daarbij is of eiseres verzekerd is voor de WW en of er een gezagsverhouding is. In het kader van dit onderzoek zijn schriftelijk vragen gesteld aan [persoon B] en aan eiseres. Eiseres heeft de vragen op 14 juni 2022 schriftelijk beantwoord. Daarbij heeft zij opgegeven dat zij vanaf 26 september 2020 de schoondochter is van [persoon B] . Bij het verrichten van de werkzaamheden moest zij zich houden aan de voorschriften/afspraken die in de zorgovereenkomsten vastgelegd zijn. In de regel verrichtte zij haar werkzaamheden op het adres van [persoon B] . Deze werkzaamheden bestonden uit: persoonlijke verzorging, individuele begeleiding en huishoudelijke hulp. Controle op en evaluatie van deze werkzaamheden werd uitgeoefend door de Wijkcoach van de gemeente Arnhem en een medewerker van de zorgverzekeraar. Eiseres had niet de vrijheid om zonder bericht weg te blijven, later te komen en eerder weg te gaan. Zij werkte op zeven dag per week vier uur per dag voor [persoon B] sinds 1 januari 2015. Toestemming voor vervanging was nodig van de SVB en [persoon B] . Met haar schriftelijke antwoorden heeft eiseres nadere informatie meegestuurd, waaronder een ingevulde ‘Vragenlijst familieverhoudingen’ van 26 september 2020.
2.2.3.
Op basis van de onderzoeksbevindingen is door het UWV in een rapport van 15 september 2022 geconcludeerd dat eiseres niet verplicht verzekerd was op grond van artikel 3 van de Ziektewet (ZW), de WW en artikel 8 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Er bestaat geen twijfel over de elementen arbeid en loon. Voor zover er sprake zou zijn van een gezagsverhouding werd die overheerst door de familierelatie, aldus de rapporteur.
2.2.4.
Vervolgens heeft het UWV het besluit van 19 september 2022 genomen, waarbij de aanvraag om WW-uitkering is afgewezen, omdat het UWV eiseres niet als werknemer kan beschouwen. Er was, volgens het UWV, geen gezagsverhouding tussen haar en haar werkgever ( [persoon B] ). Daarnaast beschikte eiseres vanaf 26 september 2020 over een zorgovereenkomst met een familielid welke niet als een arbeidsovereenkomst beschouwd kan worden, aldus het UWV.
2.3.
Eiseres heeft tegen het besluit van 19 september 2022 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er wel sprake is van een gezagsverhouding tussen haar werkgever en haar. In de bezwaarprocedure heeft eiseres een kopie van een besluit van de Belastingdienst van 10 november 2022, gericht aan [persoon B] , overgelegd. Daarin heeft de Belastingdienst vastgesteld dat eiseres met ingang van 1 november 2020 verzekerd is voor de WW, de WAO [1] /Wet WIA en de ZW. Uit de gegevens die de Belastingdienst voor zijn onderzoek heeft gebruikt, blijkt dat er sprake is van een familierelatie, dat eiseres [persoon B] ondersteunt bij onder meer persoonlijke verzorging, huishoudelijk werk en begeleiding individueel, dat eiseres voor deze werkzaamheden loon ontvangt, dat de voorschriften en afspraken waar eiseres zich aan moet houden in de zorgovereenkomst staan, dat eiseres met [persoon B] en de vertegenwoordiger van [persoon B] ( [persoon A] ) de voortgang en kwaliteit van de zorg bespreekt, dat eiseres zes dagen per week op onregelmatige uren werkt en dat er een loondoorbetalingsplicht tijdens ziekte geldt. Op basis van deze gegevens is het, volgens de Belastingdienst, aannemelijk dat er sprake is van een verzekeringsplichtige werknemer.
2.3.1.
Naar aanleiding van het besluit van de Belastingdienst van 10 november 2022 heeft het UWV nader onderzoek verricht naar de verzekeringsplicht van eiseres. Daarbij zijn nadere gegevens opgevraagd bij en ontvangen van de SVB. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit van 11 juli 2023 genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om WW-uitkering ingaande 1 juni 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat vindt het UWV?
5. Het UWV legt aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag. Over de periode van 1 november 2020 tot 1 januari 2023 is er geen sprake van verzekeringsplicht. Uit de polisadministratie blijkt dat eiseres over de periode van 1 november 2020 tot 1 januari 2023 geregistreerd staat als niet verzekeringsplichtig. In deze periode is sprake geweest van een opting-in constructie. Daarbij hoeven er door de budgethouder ( [persoon B] ) geen premies werknemersverzekeringen afgedragen te worden. Op de website van de SVB wordt aangegeven dat als een zorgovereenkomst als deze stopt, iemand geen uitkering kan krijgen voor de WW, WIA of ZW. Bij een opting-in constructie is de budgethouder dan ook geen werkgever. Omdat er geen sprake is van een werknemer-werkgeverrelatie ontbreekt de gezagsverhouding. In de zorgovereenkomst is ook opgenomen dat eiseres niet in dienst komt van de budgethouder. De inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is betaald aan de Belastingdienst. Deze bijdrage heeft geen verband met de premies voor de WW, WIA of ZW. Uit de door eiseres toegestuurde vragenlijsten en zorgovereenkomst (met als ingangsdatum 1 november 2020) blijkt dat er geen sprake is van een gezagsverhouding tussen haar en de budgethouder. Tot deze conclusie komt het UWV op basis van de volgende “punten”:
  • toezicht en controle vindt plaats door de wijkcoach van de gemeente Arnhem “en de Zvw”;
  • de werkzaamheden werden geëvalueerd door de wijkcoach en de Zvw-medewerker; en
  • eiseres kon ter verantwoording worden geroepen over de wijze waarop de werkzaamheden werden uitgevoerd door de wijkcoach, de Zvw-medewerker en soms ook de vertegenwoordiger (haar echtgenoot).
Het UWV gebruikt gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie om vast te stellen of iemand werknemer is in de zin van de werknemersverzekeringen als bedoeld in de wet. Indien eiseres van mening is dat de gegevens in de polisadministratie niet juist zijn of ontbreken, dan kan zij dit met bewijsstukken aantonen. Zij heeft niet aangetoond dat die gegevens onjuist zijn.
Uit de informatie van het UWV blijkt niet dat er, zoals eiseres heeft gesteld, sprake is van een fout van de SVB. Uit die informatie blijkt dat eiseres zelf, de vertegenwoordiger (haar echtgenoot) en de budgethouder zelf de oorspronkelijke zorgovereenkomst en vragenlijsten, met als ingangsdatum 1 november 2020, hebben ingevuld en ondertekend. Op 27 september 2022 heeft eiseres in het systeem van de SVB een ‘zorgovereenkomst arbeidsovereenkomst’ ge-upload en ondertekend. Hierop verklaart de budgethouder met terugwerkende kracht dat de overeenkomst een looptijd heeft vanaf 1 november 2020 voor onbepaalde tijd. Op een begeleidende vragenlijst wordt aangegeven dat de budgethouder werkgeversgezag uitoefent. De gewijzigde formulieren heeft eiseres vervolgens naar de Belastingdienst gestuurd met het verzoek om te beoordelen of er sprake is van een verzekeringsplichtige werknemer en of er sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en de budgethouder. Op basis van deze gegevens is de Belastingdienst met zijn besluit van 10 november 2022 tot de conclusie gekomen dat er vanaf 1 november 2020 sprake is van een verzekeringsplichtige werknemer en een gezagsverhouding. De wijziging heeft op initiatief van eiseres plaatsgevonden, na het bekendmaken van het besluit van 19 september 2022. Het UWV meent dat hij eiseres kan houden aan haar oorspronkelijke antwoorden in de zorgovereenkomst en de vragenlijsten.
Eiseres heeft vanaf 1 juni 2021 voor de duur van drie maanden ten onrechte een WW-uitkering ontvangen. De omstandigheid dat er door het UWV in 2021 ten onrechte wel verzekeringsplicht is aangenomen, wil niet zeggen dat een eenmaal door het UWV gemaakte fout moet worden voortgezet.In 2022 heeft het UWV onderzoek naar de verzekeringsplicht laten verrichten. Op basis van “deze bevindingen” komt het UWV tot de conclusie dat eiseres voor de periode van 1 november 2020 tot 1 januari 2023 geen recht heeft op een WW-uitkering (de rechtbank begrijpt: dat er in deze periode geen sprake is van verzekeringsplicht).
Wat vindt eiseres?
6. Eiseres voert aan dat zij op 26 september 2020 een ‘Vragenlijst familieverhouding’ verzoek tot beoordeling verzekeringsplicht naast haar zorgovereenkomst van Servicecentrum PGB van de SVB heeft ingevuld en ondertekend om haar arbeidsrelatie goed vast te stellen ten aanzien van de werknemersverzekeringen. Toen zij bij dezelfde werkgever en met dezelfde zorgovereenkomst per 1 juni 2021 werkloos werd, heeft eiseres wel een WW-uitkering gekregen. Een jaar later is eiseres bij dezelfde werkgever per
1 juni 2022 werkloos geworden. Deze uitkering is niet toegekend. Om dit op te lossen heeft eiseres met de vertegenwoordiger van haar werkgever gesproken. Hij heeft deze kwestie bij de afdeling PGB van de SVB en de Belastingdienst aangekaart. Door de Belastingdienst is vastgesteld dat eiseres per 1 november 2020 verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. Hiervoor heeft de Belastingdienst geconcludeerd dat er in haar verzekeringsplichtige dienstbetrekking alle drie de elementen van loon, persoonlijke arbeid en gezag aanwezig zijn/waren. Naar aanleiding van dit besluit van de Belastingdienst moest de werkgever van eiseres een correctiebrief schrijven naar de afdeling PGB van de SVB.
Inmiddels zijn de premies werknemersverzekeringen door haar werkgever vanaf 1 januari 2022 alsnog betaald, aldus eiseres.
Wat vindt de rechtbank?
7. In geschil is of eiseres moet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW en of zij aanspraak kan maken op een WW-uitkering. Op grond van artikel 3, eerste lid van de WW is daarvoor vereist dat zij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot
[persoon B] .
7.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. [2] Voor de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet de vraag worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Verder moeten niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking worden genomen die partijen bij het aangaan van hun rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [3] Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Dat er sprake is van een familieverhouding tussen werkgever en werknemer is, volgens vaste rechtspraak van de CRvB, één van de omstandigheden waarmee bij het aannemen van een privaatrechtelijke rechtsverhouding rekening moet worden gehouden. [4]
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat in de situatie van eiseres voldaan is aan de elementen voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking met [persoon B] : de verplichting tot het persoonlijk verricht van arbeid en de verplichting tot het betalen van loon. Het geschil spitst zich toe tot de vraag of er sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en [persoon B] .
8.1.
Voor het beoordelen van deze vraag acht de rechtbank met name van belang de informatie die is verstrekt in antwoord op de vragen in de ‘Vragenlijst familieverhouding’ van 26 september 2020 en de informatie in antwoord op vragen in de ‘Vragenlijst zorgverlener’ van 14 juni 2022. Verder acht de rechtbank van belang wat eiseres tijdens de zitting heeft verklaard over de wijze waarop zij haar werkzaamheden voor [persoon B] verrichtte. Dat eiseres volgens de polisadministratie over de periode van 1 november 2020 tot 1 januari 2023 geregistreerd staat als niet verzekeringsplichtig en dat over die periode is gekozen voor de opting-in constructie, acht de rechtbank daarvoor minder van belang.
8.1.1.
Op de ‘Vragenlijst familieverhouding’ van 26 september 2020, destijds door [persoon B] of haar vertegenwoordiger ingevuld, is vermeld dat in de zorgovereenkomst afspraken zijn gemaakt over de werkzaamheden. [persoon B] controleert de kwaliteit en de voortgang van de werkzaamheden door middel van persoonlijke gesprekken met eiseres en haar vertegenwoordiger. [persoon B] spreekt zes keer per week met eiseres over de kwaliteit en de voortgang van de werkzaamheden. De uitkomsten van deze gesprekken worden niet op papier gezet. Wanneer [persoon B] niet tevreden is over de kwaliteit en voortgang van de werkzaamheden dan waarschuwt zij eiseres en geeft zij kritiek aan haar tijdens individuele gesprekken. Eiseres heeft in overleg de vrijheid om zonder bericht weg te blijven, later te komen en eerder weg te gaan. Wanneer eiseres niet komt werken, moet zij ervoor zorgen dat er iemand anders komt om de werkzaamheden te verrichten.
8.1.2.
Op de ‘Vragenlijst zorgverlener’ van 14 juni 2022 wordt opgegeven dat eiseres zich bij het verrichten van haar werkzaamheden voor [persoon B] in de periode van 1 januari 2015 tot 1 juni 2022 moest houden aan de voorschriften/afspraken die zij samen met [persoon B] in de zorgovereenkomsten heeft vastgelegd. Door de wijkcoach van de gemeente Arnhem en de Zvw werd er toezicht uitgeoefend op kwaliteit en de voortgang van de werkzaamheden. Met hen werden gesprekken gehouden over de kwaliteit en de voortgang van deze werkzaamheden. De werkzaamheden werden geëvalueerd door het persoonlijk bezoek van de wijkcoach en Zvw-medewerker om de in de zorgovereenkomst vastgestelde doelen te bereiken en om aan de voorwaarden in deze overeenkomst te voldoen. Eiseres werd ter verantwoording geroepen met betrekking tot de wijze waarop zij de werkzaamheden uitvoerde door de wijkcoach en de Zvw-medewerker. Zij heeft tot zover geen negatieve reacties van de wijkcoach, de Zvw, de verpleegkundige en de vertegenwoordiger van [persoon B] ontvangen. Anders zou ze door hen aangesproken zijn. . Eiseres kon zich niet zonder toestemming van [persoon B] of haar vertegenwoordiger laten vervangen. Zij heeft zich drie keer laten vervangen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 mei 2022. Daarvoor was toestemming verkregen van zowel [persoon B] als van de SVB. Deze vervanger moest over vergelijkbare kwaliteiten beschikken als eiseres.
8.1.3.
Tijdens de zitting hebben eiseres en [persoon A] verklaard dat er iedere zes maanden een evaluatiegesprek met de wijkcoach van de gemeente Arnhem plaatsvond. De wijkcoach sprak daarbij alleen met [persoon B] en [persoon A] . Eiseres is niet bij deze gesprekken aanwezig geweest. De evaluatie met betrekking tot het pgb vanuit de Zvw vond jaarlijks plaats. Eiseres en [persoon A] coördineren samen wekelijks de werkzaamheden die eiseres voor [persoon B] verricht. [persoon B] is dementerend en heeft geen regie over haar dagelijks leven. Sinds eind 2022 is zij vergeetachtig. Welke werkzaamheden eiseres moet verrichten voor [persoon B] wijst zich vanzelf. Als eiseres ziek is zorgt zij voor een vervanger. Dat is de persoon die eerder zorg aan [persoon B] verleende, voordat eiseres daarmee startte. [persoon A] moet toezicht houden op het functioneren van eiseres. Daarnaast moet hij alles regelen rondom het pgb. Eiseres en [persoon A] hebben ter onderbouwing van het standpunt dat er wel sprake is van een gezagsverhouding tijdens de zitting verwezen naar een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 juni 2016, waarin sprake was van een vergelijkbare situatie en wel een gezagsverhouding is aangenomen. [5]
8.2.
De gemachtigde van het UWV heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de ‘Vragenlijst familieverhouding’ van 26 september 2020 is opgesteld bij de aanvang van de nieuwe zorgovereenkomst vlak nadat eiseres was getrouwd met [persoon A] . Daarbij is toen informatie verstrekt over hoe de werkzaamheden zouden moeten gaan verlopen. Het gaat nu om een toets bijna twee jaar later aan de hand van de ‘Vragenlijst zorgverlener’ van 14 juni 2022. Daarbij is informatie verstrekt over de wijze waarop de werkzaamheden zijn verricht. Ook heeft de gemachtigde van het UWV aangevoerd dat het gaat om een zorgovereenkomst die in september 2020 is afgesloten. Met ingang van 1 juni 2021 is aan eiseres een WW-uitkering toegekend, nadat zij door [persoon B] , door middel van een ontslagbrief, was ontslagen. Na de WW-periode in 2021 is er geen nieuwe zorgovereenkomst gesloten tussen [persoon B] en eiseres. Bij navraag bij de SVB is gebleken dat zij ook niet op de hoogte waren van de ontslagbrieven, aldus de gemachtigde.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van het UWV dat er geen sprake was een nieuwe zorgovereenkomst ingaande 1 november 2021, niet van belang is voor het beoordelen van de vraag of er op 1 juni 2022 sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen [persoon B] en eiseres. Uit het bepaalde in artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek volgt dat niet vereist is dat een arbeidsovereenkomst schriftelijk moet worden gesloten. Een arbeidsovereenkomst kan ook mondeling worden overeengekomen of stilzwijgend ontstaan.
8.4.
De rechtbank is verder, anders dan kennelijk het UWV, van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat (het) gezag over eiseres werd uitgeoefend door de wijkcoach van de gemeente Arnhem en/of een medewerker van de zorgverzekeraar. Het toezicht dat door hen werd uitgeoefend bestond, naar zonder meer aannemelijk is, uitsluitend uit het voeren van een evaluatiegesprek één of tweemaal per jaar. Daarbij werd geëvalueerd of de doelen die in de zorgovereenkomst zijn gesteld, werden behaald. Eiseres was zelf niet bij deze gesprekken aanwezig. Van daadwerkelijk actief toezicht door de wijkcoach van de gemeente Arnhem en/of een medewerker van de zorgverzekeraar op het uitvoeren van de werkzaamheden door eiseres was daarom geen sprake. Door hen werden aan eiseres geen instructies gegeven over de door haar uit te voeren werkzaamheden. Ook werd eiseres door hen niet aangesproken, wanneer de kwaliteit van deze werkzaamheden te wensen overliet.
8.5.
Daarom zal de rechtbank moeten oordelen over de vraag of er, gelet op de informatie beschreven in 8.1.1. tot en met 8.1.3., sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en [persoon B] , en, gelet op de medische gesteldheid van [persoon B] , in het verlengde daarvan met [persoon A] , de echtgenoot van eiseres. Van belang daarbij is dat er sprake is van een familieverhouding tussen eiseres en [persoon B] en tussen eiseres en [persoon A] .
8.5.1.
De omstandigheid dat tussen een persoon die werkzaamheden verricht voor een ander en ook een verhouding van persoonlijke aard bestaat, zoals de onderhavige familierelatie, bestaat, hoeft er op zichzelf niet aan in de weg te staan dat tussen hen ook een gezagsverhouding aanwezig is. Voor de aanwezigheid daarvan is al voldoende dat de ene partij, de werkgever, bevoegd is de andere partij, de werknemer, bindende aanwijzingen omtrent het te verrichten werk te geven. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 2001 is niet noodzakelijk dat de werkgever in feite van deze mogelijkheid gebruik maakt. [6] Op grond van de hiervoor in 8.1.1. tot en met 8.1.3. beschreven informatie en wat eiseres en
[persoon A] tijdens de zitting aanvullend hebben verklaard, acht de rechtbank aannemelijk dat [persoon B] en [persoon A] bevoegd waren om eiseres bindende aanwijzingen te geven met betrekking tot de door eiseres te verrichten werkzaamheden en dat zij van die bevoegdheid gebruik hebben gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank ook laten wegen de aard van de werkzaamheden. Het ligt niet voor de hand dat huishoudelijk werk, persoonlijke verzorging en begeleiding zonder dergelijke aanwijzingen worden verricht. Er is daarom, naar het oordeel van de rechtbank, wel sprake van de vereiste gezagsverhouding voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen [persoon B] en eiseres.
8.6.
Nu de rechtbank onder 8.5 tot het oordeel is gekomen dat er, naast de vereisten de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid en de verplichting tot het betalen van loon, ook is voldaan aan het vereiste van het aanwezig zijn van gezagsverhouding, moet worden geconcludeerd dat eiseres wel als werknemer in de zin van artikel 3 van de WW moet worden aangemerkt. De rechtbank merkt daarbij wel op dat dit niet automatisch betekent dat eiseres per 1 juni 2022 recht heeft op een WW-uitkering. Het UWV moet daarvoor beoordelen of eiseres voldoet aan de daarvoor in de WW gestelde voorwaarden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond, omdat het UWV de WW-aanvraag van eiseres per 1 juni 2022 op onjuiste gronden heeft afgewezen. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondeugdelijk gemotiveerd en kan daarom niet in stand blijven. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd.
9.1.
De rechtbank ziet, gelet op 9., geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen op het bezwaar van eiseres. Ook draagt de rechtbank niet aan het UWV op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit is volgens de rechtbank in deze zaak namelijk geen doelmatige en efficiënte manier om de zaak af te doen.
9.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het UWV een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 september 2022 moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
9.3.
De rechtbank ziet verder aanleiding te bepalen dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht, ter hoogte van € 50,-, aan haar moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak, welke termijn op grond van artikel 8:106 van de Awb pas gaat lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres het griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:610, eerste lid
De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Werkloosheidswet
Artikel 3, eerste lid
Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 5
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, op grond waarvan eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de persoon die:
a. als thuiswerker arbeid verricht;
b. de in onderdeel a bedoelde persoon als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;
c. als musicus of anderszins als artiest optreedt of als beroep een tak van sport beoefent; en
d. tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds op grond van dit artikel en de artikelen 3 en 4 als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermee maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.
Artikel 6, eerste lid
Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van een persoon:
(…)
c. die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat;
(…).
Artikel 6, tweede lid
Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018
Artikel 2, eerste lid
Behoudens het bepaalde in artikel 3, gebruikt UWV voor besluiten over de vaststelling van het dagloon, het gemiddeld aantal arbeidsuren, het arbeidsverleden, de wekeneis, het verrekenen van inkomsten, het maatmaninkomen, voor besluiten over de toetsing aan de inkomenseis, alsmede voor de vaststelling of iemand werknemer is voor de werknemersverzekeringen, de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie.
Artikel 3
Indien UWV vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, gebruikt UWV gegevens uit een andere bron.

Voetnoten

1.Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van 15 april 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785) en van 15 maart 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:479).
3.Zie onder meer de uitspraken van de Hoge Raad van 25 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP3887), van 17 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BU8926) en van 6 november 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1746).
4.Bijvoorbeeld dat uitspraak van 14 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3634.