ECLI:NL:RBGEL:2024:3644

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
433316
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van onrechtmatige berichten op LinkedIn door rechtsbijstandverzekeraar

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de eisende partij, ARAG SE Nederland, en de gedaagde partij, die in persoon is verschenen. ARAG vorderde dat de gedaagde binnen 24 uur na betekening van het vonnis onrechtmatige berichten van LinkedIn en andere online platforms zou verwijderen en deze verwijderd zou houden. De gedaagde had eerder meerdere beledigende en diffamerende berichten over ARAG en haar medewerkers geplaatst, wat leidde tot de vordering van ARAG. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2024 heeft de gedaagde de voorzieningenrechter gewraakt, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde onrechtmatig handelde door de uitlatingen te doen, die de goede naam van ARAG en haar medewerkers schaadden. De voorzieningenrechter concludeerde dat het recht van ARAG op bescherming van haar goede naam zwaarder weegt dan het recht van de gedaagde op vrijheid van meningsuiting. De gedaagde werd veroordeeld om de berichten te verwijderen en een dwangsom te betalen voor elke dag dat hij niet aan de veroordelingen voldeed. De proceskosten werden ook aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/433316 / KG ZA 24-86
Vonnis in kort geding van 13 juni 2024
in de zaak van
ARAG SE NEDERLAND,
gevestigd te Düsseldorf (Duitsland), kantoorhoudende te Leusden,
eisende partij,
hierna te noemen: Arag,
advocaat: mr. C.J. Nierop,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12,
- de conclusie van antwoord, toegezonden bij e-mail van 3 april 2024 19:23 uur, met producties,
- het e-mailbericht van 3 april 2024 19:35 uur van [gedaagde] , met producties,
- het e-mailbericht van 4 april 2024 13:32 uur van [gedaagde] met een productie,
- het e-mailbericht van 5 april 2024 van Arag, met producties 13, 14 en 15,
- het e-mailbericht van 7 april 2024 van Arag, houdende wijziging van eis, met productie 16,
- het e-mailbericht van 8 april 2024 van Arag, houdende wijziging van eis, met productie 17,
- het e-mailbericht van 9 april 2024 van Arag, met de complete productie 17,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 9 april 2024,
- de pleitnota van Arag,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 9 april 2024 heeft [gedaagde] de voorzieningenrechter gewraakt. In verband daarmee is de procedure geschorst tot de uitspraak van de wrakingskamer op het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft bij beslissing van 14 mei 2024 het verzoek tot wraking afgewezen.
1.3.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het e-mailbericht van 24 mei 2024 van [gedaagde] met producties,
- de voortzetting van de mondelinge behandeling, gehouden op 30 mei 2024.
1.4.
In het verweer van [gedaagde] op de dagvaarding – bijgevoegd als productie bij het e-mailbericht van 3 april 2024 19:23 – is een tegeneis geformuleerd. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter duidelijk gemaakt dat deze tegeneis niet kan worden toegelaten, omdat [gedaagde] in persoon procedeert en een tegeneis gelet op het bepaalde in artikelen 79 en 83 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en op grond van artikel 6 lid 1 van het Landelijk Procesreglement kort gedingen rechtbanken alleen kan worden ingesteld door een partij die bij advocaat is verschenen. De tegeneis zal daarom buiten beschouwing worden gelaten.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een rechtsbijstandverzekering afgesloten bij ABN-AMRO Verzekeringen (hierna: ABN-AMRO). De uitvoering van de verzekering was belegd bij Arag.
2.2.
Op verzoek van [gedaagde] heeft Arag rechtsbijstand verleend in een aantal procedures. Daarbij is [gedaagde] bijgestaan door verschillende medewerkers van Arag.
2.3.
ABN-AMRO heeft de verzekeringsovereenkomst opgezegd tegen 26 september 2020 vanwege uitlatingen van [gedaagde] richting medewerkers van Arag.
2.4.
[gedaagde] heeft op 22 augustus 2020 een klacht ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) omdat hij het niet eens was met de opzegging van de verzekeringsovereenkomst door ABN-AMRO en het staken van de rechtsbijstand door Arag.
2.5.
Bij uitspraak van 22 augustus 2020 heeft Kifid de klachten van [gedaagde] ongegrond bevonden en zijn vorderingen afgewezen. Kifid heeft de uitspraak als volgt gemotiveerd:
3. De beoordeling
3.1.
De commissie moet de vraag beantwoorden of de uitvoerder op goede gronden de verleende rechtsbijstand heeft stopgezet. Daarna zal de commissie de vraag beantwoorden of de verzekeraar de verzekeringsovereenkomst per de herzieningsdatum 26 september 2020 heeft mogen beëindigen.
Mocht de uitvoerder de rechtsbijstand staken?
3.2.
Voor de vraag of de uitvoerder de rechtsbijstand mocht staken is allereerst van belang wat de verzekeringsvoorwaarden hierover bepalen. In artikel 2 van de verzekeringsvoorwaarden is bepaald dat wanneer een verzekerde zich beledigend of bedreigend tegen de uitvoerder, de verzekeraar of de tegenpartij uitlaat, de uitvoerder de rechtsbijstand mag weigeren of stoppen.
3.3.
De commissie overweegt dat partijen geen discussie hebben over wat tussen partijen is gecommuniceerd. Er bestaat wel discussie over of hetgeen de consument heeft gezegd als beledigend en bedreigend kan worden aangemerkt.
3.4.
De uitvoerder vindt dat de consument zich beledigend, intimiderend en denigrerend heeft gedragen en verwijst daarbij naar de e-mailberichten (…). De commissie is van oordeel dat de uitingen van de consument naar objectieve maatstaven inderdaad als beledigend, intimiderend en denigrerend kunnen worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de commissie heeft de uitvoerder zich mogen beroepen op de verzekeringsvoorwaarden over het staken van de rechtsbijstand vanwege beledigende uitingen. Daarbij overweegt de commissie dat de consument zich herhaaldelijk beledigend over medewerkers van de uitvoerder heeft uitgelaten. Daarbij komt dat vast is komen te staan dat de uitvoerder de consument al eerder enkele malen heft meegedeeld dat zijn gedrag onacceptabel was en hem ook kenbaar heeft gemaakt wat de gevolgen zouden zijn als de consument zijn gedrag niet zou aanpassen. Uit het dossier (…) blijkt dat de consument zijn gedrag ondanks de waarschuwingen niet heeft aangepast.
3.5.
Ook een rechtsbijstanduitvoerder die op basis van een rechtsbijstandverzekering is ingeschakeld, behoeft een dergelijke bejegening van zijn medewerkers en handelwijze van verzekerde(n) niet te accepteren. De consument heeft met zijn bejegening de grenzen overschreden van hetgeen in een normale samenwerking tussen een rechtsbijstandverlener en een verzekerde betamelijk is en daardoor een normale en tot de te behandelen zaak dienstige samenwerking onmogelijk gemaakt. De beledigende uitlatingen en de manier waarop de consument zich in de samenwerking heeft geprofileerd, waren voor de uitvoerder dan ook terecht aanleiding om na de waarschuwingen te concluderen dat verdere behoorlijke samenwerking niet meer mogelijk was.
3.6.
De commissie is van oordeel dat de uitvoerder gelet op al het voorstaande de rechtsbijstand heeft mogen staken
Mocht de verzekeraar de verzekeringsovereenkomst beëindigen?
3.8.
De consument is het niet eens met deze beëindiging en stelt zich op het standpunt dat de beëindiging buitenproportioneel is en dat de verzekeraar niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen. De consument vindt het ook niet juist dat hij van de verzekeraar geen waarschuwing heeft gekregen.
3.10.
De commissie komt tot het oordeel dat de consument onvoldoende feiten naar voren heeft gebracht die de conclusie rechtvaardigen dat de opzegging door de verzekeraar per de herzieningsdatum gelet op de omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt. Het mag dan wel zo zijn dat in het begin de samenwerking tussen de consument en de uitvoerder beter verliep, maar de consument heeft uiteindelijk meerdere waarschuwingen van de uitvoerder gekregen over zijn wijze van communiceren met medewerkers. De consument is in de gelegenheid gesteld zijn gedrag aan te passen, maar heeft dit niet gedaan. Door dit niet te doen komt het voor zijn rekening en risico dat de verzekeraar de verzekeringsovereenkomst heeft beëindigd. De consument had dit ook kunnen verwachten, nu hij zijn gedrag ondanks meerdere waarschuwingen niet heeft verbeterd.
2.6.
[gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van Kifid van 22 augustus 2020. Bij uitspraak van 4 januari 2022 is het beroep van [gedaagde] ongegrond verklaard en is de uitspraak van 22 augustus 2020 bevestigd.
2.7.
[gedaagde] is niet tevreden over de door Arag verleende rechtsbijstand en heeft hieromtrent meerdere berichten op verschillende sociale media geplaatst.

3.Het geschil

3.1.
Arag vordert – na wijzigingen van eis – dat de voorzieningenrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis,
[gedaagde] gebiedt om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, de berichten opgenomen in productie 9, 14, 15, 16 en 17 te (doen) verwijderen en deze verwijderd te houden van alle (online-)diensten en -platforms van LinkedIn en alle (online)diensten en platforms, alsmede alle andere berichten waarin de namen genoemd worden van personen werkzaam bij Arag of van personen werkzaam geweest bij Arag en alle overige berichten waarin [gedaagde] de reputatie schendt van Arag c.q. zich neerbuigend over Arag uitlaat en/of haar beschuldigt van strafbaar en/of onrechtmatig gedrag,
[gedaagde] verbiedt om zich, na betekening van dit vonnis, (nieuwe of andere) berichten, reviews, recensies of andere uitlatingen openbaar te maken op internet, of zich op andere wijze te bedienen van uitlatingen over Arag en/of haar (voormalige) medewerkers, die gelijkluidend zijn aan (de inhoud van) de berichten zoals besproken in de dagvaarding (opgenomen in productie 9, 14, 15, 16 en 17) en/of die een soortgelijke strekking hebben als die berichten en die de reputatie van Arag kunnen beschadigen, in welke vorm en hoedanigheid ook, direct of indirect via anderen,
[gedaagde] veroordeelt om aan Arag een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de onder a. en b. genoemde hoofdveroordelingen voldoet,
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Arag legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] handelt onrechtmatig door onjuiste, beledigende en diffamerende berichten over Arag en (voormalig) medewerkers van Arag te plaatsen op verschillende online platforms.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Arag, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Arag, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van ARAG in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat de Nederlandse rechter ex artikel 2 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Op grond van artikel 254 Rv jo artikel 99 Rv is de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland bevoegd om de zaak te behandelen. Ter zitting heeft [gedaagde] weliswaar betoogd dat er geen sprake is van een zaak van onbepaalde waarde en dat daarom de kantonrechter de zaak zou moeten behandelen, maar dit betoog gaat niet op.
Ingevolge artikel 93 aanhef en onder a en b Rv worden zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 en zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, indien er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00, door de kantonrechter behandeld en beslist.
De vordering van Arag is van onbepaalde waarde. Arag vordert immers (kort gezegd) verwijdering van door [gedaagde] geplaatste online berichten op straffe van een dwangsom.
[gedaagde] heeft niet gesteld, noch is gebleken, dat er duidelijk aanwijzingen zijn dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00 of dat de sprake is van een aardvordering die op grond van artikel 93 sub c BW door de kantonrechter moet worden behandeld.
4.3.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of Arag ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.
Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.4.
[gedaagde] betwist dat Arag een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, omdat hij al in mei 2021 is gestart met het plaatsen van berichten over Arag op het internet.
Dit verweer wordt gepasseerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vloeit het spoedeisend belang van Arag bij haar vorderingen, die zijn gebaseerd op een (gestelde) voortdurende onrechtmatige gedraging van [gedaagde] , voldoende uit haar stellingen voort. Hoewel Arag [gedaagde] heeft gesommeerd om de berichten te verwijderen, heeft [gedaagde] daaraan geen gehoor gegeven. Integendeel, ook na het uitbrengen van de kortgedingdagvaarding is [gedaagde] doorgegaan met het veelvuldig plaatsen van berichten over Arag op internet.
Een en ander leidt tot de conclusie dat een uitspraak in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Arag is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
4.5.
Kern van het geschil betreft de vraag of de online-uitlatingen van [gedaagde] , zoals opgenomen in productie 9, 14, 15, 16 en 17 onrechtmatig zijn en daarom verwijderd moeten worden.
4.6.
Voor de beoordeling van de (on)rechtmatigheid geldt het volgende toetsingskader. In het onderhavige geschil staan twee, ieder voor zich hoogwaardige, rechten tegenover elkaar, te weten enerzijds het recht van Arag op bescherming van haar goede naam en de goede naam van haar (voormalig) werknemers tegen lichtvaardig gepubliceerde beschuldigingen (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM) en anderzijds de vrijheid van [gedaagde] om zijn mening te uiten (artikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM).
Het belang van [gedaagde] is er met name in gelegen dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over zijn ervaringen met Arag. Daartegenover staat het belang van Arag dat er met name in is gelegen dat zij niet wordt blootgesteld aan ongefundeerde verdachtmakingen, die haar naam en reputatie onnodig schenden.
4.7.
Bij een botsing tussen deze rechten moet het antwoord op de vraag welke van deze beide fundamentele rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gepubliceerde beschuldigingen, de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die beschuldigingen betrekking hebben, de ernst van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen, de mate waarin ten tijde van de publicatie de beschuldigingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal en de inkleding van de beschuldigingen. [1]
Dit brengt met zich dat het hier niet gaat om een in twee fasen te verrichten toetsing (aldus dat eerst aan de hand van de omstandigheden moet worden bepaald welk van beide rechten zwaarder weegt, waarna vervolgens nog moet worden beoordeeld of de noodzakelijkheidstoets als neergelegd in artikel 8 lid 2 respectievelijk 10 lid 2 EVRM zich verzet tegen het resultaat van die afweging), maar dat deze toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle terzake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2. [2]
4.8.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het hem vrij staat om de uitlatingen, zoals opgenomen in productie 9, 14, 15, 16 en 17 te doen, omdat er zijn inziens sprake is van onderbouwde beschuldigingen, die weliswaar stevig zijn aangezet, maar niet als onbehoorlijk of onrechtmatig kunnen worden aangemerkt.
4.9.
Arag is daarentegen van mening dat de uitlatingen van [gedaagde] veel te ver gaan en daarom onrechtmatig zijn. Volgens Arag heeft [gedaagde] de negatieve feitelijke kwalificaties niet aannemelijk gemaakt, noch heeft hij kunnen onderbouwen waarom het noodzakelijk was om de namen van de betrokken medewerkers van Arag te noemen. [gedaagde] schaadt niet alleen de reputatie van Arag, maar ook die van (voormalig) medewerkers van Arag, door hun namen in de uitlatingen te noemen.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit de uitlatingen van [gedaagde] , zoals opgenomen in productie 9, 14, 15, 16 en 17, uit de verklaringen van [gedaagde] ter zitting en uit de door hem overgelegde stukken worden afgeleid dat [gedaagde] zeer ontevreden, is over - onder meer - de door Arag verleende rechtsbijstand in verschillende dossiers, over de handelwijze van Arag jegens hem en zijn partner (mevrouw [partner van gedaagde] ), over het feit dat Arag de rechtsbijstand heeft gestaakt, over het feit dat ABN-AMRO de verzekeringsovereenkomst heeft beëindigd, over de uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, over de uitspraak van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening, over (het bestuur van) de Rechtbank Gelderland en over de (on)partijdigheid van de voorzieningenrechter in de onderhavige procedure.
4.11.
In de onderhavige procedure dient alleen te worden beoordeeld of de uitlatingen van [gedaagde] , zoals opgenomen in productie 9, 14, 15, 16 en 17, jegens Arag en haar (voormalig) werknemers onrechtmatig zijn.
[gedaagde] heeft in de berichten onder meer de volgende bewoordingen gebruikt:
  • Koopt Arag Nederland hiermee ook niet via een omweg de officier van justitie om?
  • Arag Nederland ontmaskerd (…) Absoluut herstelrecht voor oplichters in de maak
  • Klanten van verzekeraars intimideren vereist altijd “menselijke maat” -
Onderstaande berichten zijn steeds geplaatst onder de titel ‘Mijn roman “Barbertje moet hangen/of de rechtsstaat na de toeslagenaffaire” staat in de steigers’:
  • Met “listige kunstgrepen en verdichtsels”, daarbij de geschillenregeling omzeilend en haar klant gijzelend met haar polis (…)
  • (…) Arag had met mij een rekening te vereffenen nadat ik haar in 2020 erop betrapte dat zij met Gemeente Nijmegen collaboreerde (…)
  • De 2e poging tot oplichting in de maak Openbaar Ministerie, met dank aan Arag Nederland
  • En toch wordt Arag niet gedaagd, maar wel de buurman zonder rechtsbijstand. Valt onder #intimidatie -
  • De enige die hierbij garen spinnen zijn de #oplichters van Achmea. In Nederland is het mogelijk klanten met hun eigen polis te #gijzelen
  • Mijn buurman heeft uitstel gevraagd voor de zitting van morgen. Jammer, ik heb mij heel erg op een confrontatie met -
  • (…) dat betekende dat zij (
  • Grote afwezige is Arag Nederland die dit alles mogelijk heeft gemaakt. Eerst door -
  • De afperspoging van Arag (…) heb ik met de volgende mail beantwoord. Openbaar Ministerie; ‘Geachte heer -
  • De zorgen van -
Onderstaande berichten zijn geplaatst onder de titel ‘De paashaas heeft Rechtbank Gelderland alsnog mild gestemd, exit judas Arag Nederland’:
  • Net als bij de illegale dakterrassen heeft Arag Nederland ook hier een judasrol vervuld
  • Ik heb daarover vier bijlagen geplaatst, binnenkort een vijfde over de onsmakelijke rol van -
Onderstaande berichten zijn geplaatst onder de titel ‘I am, therefore I think, I think, therefore I am (Nietzsche)’:
  • Van Kifid heeft Arag Nederland een license to kill gekregen, dus pleegt ze bij iedere zoete inval een nieuwe aanslag. Lees maar mee. ‘Geachte mevrouw -
  • U moet mij erg naïef houden om te denken dat ik na het grensoverschrijdend gedrag van -
  • De problemen ontstonden toen Arag voor Gemeente Nijmegen bleek te werken wat uiteindelijk culmineerde in de aanstelling van mijn gemachtigde #judas -
  • naam medewerkerfraude afdeling van Arag Nederland, bedient zich net als haar collega’s van verbintenissenrecht -
    naam medewerkeren vastgoed van “listige kunstgrepen” en “verdichtsels” (wetboek van Strafrecht, ar. 326). Wie met pek omgaat wordt er kennelijk mee besmeurd
  • naam medewerker, werkneemster bij Arag, had al mijn dossiers ten gunste van Gemeente Nijmegen gesaboteerd waarna zij bij ODRN solliciteerde waar zij sinds 1-7-20 werkt. Kifid (Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) heeft deze feiten nooit ontkend, Arag werd in het gelijk gesteld omdat ik vond (onderbouwd!) dat zij niet zuiver handelde (corrupt)
  • naam medewerkerdit lijkt mij een bijdrage die uw intelligentie maar ook die van uw labrador waardig is
  • Arag Nederland als verraderlijke vertrouwenspersoon is het meest immorele wat mij ooit is overkomen
  • Niet alleen juristen en advocaten spelen voor psycholoog – naam advocatenkantoor - , Arag Nederland en -
Zowel “fine fleur” als schorremorrie gehoorzamen hier aan hetzelfde dierlijke instinct, daarom ook het gezegde “beschaving is maar een dun laagje vernis” wat ook nu in Gaza is te zien en eerder tussen 1922 en 1945.
4.12.
Vooropgesteld wordt dat Arag als werkgever opkomt voor haar (voormalig) werknemers, die volgens haar worden geschaad door de online uitlatingen, waarin zij een rol spelen in verband met de werkzaamheden die zij als werknemer bij hun werkgever verrichten, althans hebben verricht. Arag kan in dit geval een vordering instellen ter bescherming van haar werknemers, zowel uit hoofde van het belang dat zij zelf heeft bij de bescherming van haar werknemers, als ter bescherming van die werknemers, mede op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). [3] De vordering betreffende de bescherming van voormalig werknemers kan eveneens worden gebaseerd goed werkgeverschap, nu de uitlatingen van [gedaagde] betrekking hebben op de periode dat zij nog bij Arag in dienst waren. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat de (voormalig) werknemers, die door [gedaagde] in zijn uitlatingen zijn genoemd, bezwaar hebben tegen het instellen van deze vordering van Arag.
4.13.
Hoewel [gedaagde] in zijn beleving al zijn uitlatingen heeft onderbouwd, volgt de voorzieningenrechter hem daarin niet. Er zijn geen objectief vaststelbare feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de uitlatingen c.q. beschuldigen aan het adres van Arag en haar (voormalig) werknemers rechtvaardigen. Gelet op de schadelijke gevolgen die de beschuldigingen van [gedaagde] met zich meebrengen, mag van [gedaagde] worden verwacht dat hij dergelijke beschuldigingen alleen op internet plaatst als er een deugdelijke feitelijke grondslag voor bestaat.
De bewoordingen die [gedaagde] in zijn online-uitingen heeft gebruikt, kunnen, anders dan [gedaagde] heeft betoogd, niet slechts worden gekwalificeerd als ‘stevig aanzetten van een review’, maar dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden gekwalificeerd als ernstige beschuldigingen, die de grenzen van het betamelijke overschrijden. Zelfs al zou moeten worden aangenomen dat Arag op enigerlei wijze zou zijn tekortgeschoten in haar juridische dienstverlening jegens [gedaagde] – hetgeen geenszins aannemelijk is geworden – geldt dat de door [gedaagde] geuite beschuldigingen voorshands als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. Ook het noemen van de namen van (voormalig) medewerkers van Arag is voorshands onrechtmatig, nu daarbij geen enkel gerechtvaardigd belang bestaat en hen dit raakt in de persoonlijke levenssfeer.
Volstrekt onacceptabel zijn onder meer uitlatingen van [gedaagde] jegens Arag en met naam genoemde (voormalig) medewerkers betreffende: omkoping, oplichting, collaboreren, intimideren, gijzelen, (mee)heulen (met de vijand), afpersing, sabotage, listige kunstgrepen en verdichtsels (artikel 326 Sr: bedrog). [gedaagde] lijkt met deze kwalificaties enkel tot doel te hebben om Arag en met naam genoemde (voormalig) medewerkers publiekelijk in hun goede naam aan te tasten, terwijl – zoals overwogen – de ondersteunende feiten en omstandigheden daarvoor ontbreken.
4.14.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde] de grens die in artikel 10 lid 2 EVRM is gesteld aan de vrijheid van meningsuiting, ruimschoots overschreden.
Gelet op de aard van de beschuldigingen en de gevolgen van deze uitlatingen voor Arag en haar (voormalig) werknemers weegt daarom het recht van Arag op bescherming van haar goede naam en de goede naam van haar (voormalig) werknemers zwaarder dan het recht van [gedaagde] om zijn ervaringen met Arag te mogen uiten op de wijze waarop hij dit heeft gedaan.
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] veroordeeld zal worden om al zijn uitlatingen, zoals opgenomen in productie 9, 14, 15, 16 en 17 te verwijderen. Hoewel niet elke zinsnede uit deze grote hoeveelheid uitlatingen kan worden benoemd in dit vonnis, is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] door steeds het vermelden van Arag, dan wel haar (voormalig) werknemers, in combinatie met niet onderbouwde beschuldigingen onrechtmatig heeft gehandeld.
Ook zal [gedaagde] worden verboden om in de toekomst soortgelijke berichten te plaatsen.
Gelet op de houding van [gedaagde] moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat hij zonder deze veroordeling toch weer soortgelijke recensies zou plaatsen.
De vorderingen van Arag zijn toewijsbaar als na te melden.
4.16.
De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om de gevorderde dwangsommen toe te wijzen als na te melden.
4.17.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Arag vordert tevens vergoeding van de proceskosten in de wrakingsprocedure. Het wrakingsverzoek kan worden aangemerkt als een incident in de kort geding procedure. Voor de aanwezigheid van Arag bij de zitting van de wrakingskamer wordt een half punt salaris toegekend. De proceskosten van Arag worden conform de geldende liquidatietarieven begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.660,50
(factor 1,5 × 1.107,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.623,47
4.18.
Arag heeft er belang bij dat zij het vonnis direct kan executeren en de uitkomst van een eventueel aanhangig te maken procedure in hoger beroep niet hoeft af te wachten. Het vonnis wordt daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] om binnen 72 uur na betekening van dit vonnis, de berichten opgenomen in productie 9, 14, 15, 16 en 17 te (doen) verwijderen en deze verwijderd te houden van alle onlinediensten en onlineplatforms van LinkedIn en alle andere onlinediensten en onlineplatforms,
5.2.
verbiedt [gedaagde] om, na betekening van dit vonnis, berichten gelijkluidend aan de inhoud van de berichten opgenomen in productie 9, 14, 15, 16 en 17, dan wel berichten van soortgelijke strekking die de reputatie van Arag en/of haar (voormalige) medewerkers kunnen schaden, openbaar te maken op internet, in welke vorm en hoedanigheid, direct of indirect via anderen, dan ook,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Arag een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan enige veroordeling onder 5.1. en 5.2. voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.623,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op
13 juni 2024.
771

Voetnoten

1.Hoge Raad 24 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AD2221
2.o.m. HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569, rov. 3.5.3. en Hof Den Haag 8 maart 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:446, rov. 3.3.
3.Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569, rov. 3.4.3.