In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eiseres] tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering van [verweerder] die [eiseres] had gedagvaard in kort geding. [verweerder] eiste dat [eiseres] een rectificatie zou plaatsen in het dagblad 'De Gelderlander' en zich zou onthouden van verdere suggestieve uitlatingen over zijn financiële integriteit. De President van de Rechtbank te Arnhem had de vordering van [verweerder] in eerste instantie afgewezen, maar het Gerechtshof vernietigde dit vonnis en veroordeelde [eiseres] tot rectificatie. Tegen deze beslissing heeft [eiseres] cassatie ingesteld.
De Hoge Raad beoordeelt de middelen van [eiseres] en komt tot de conclusie dat het Gerechtshof een onjuist onrechtmatigheidscriterium heeft gehanteerd. De Hoge Raad stelt vast dat er twee belangrijke maatschappelijke belangen tegenover elkaar staan: het belang van bescherming tegen lichtvaardige verdachtmakingen en het belang van het aan de kaak stellen van misstanden. De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof onvoldoende ruimte heeft gelaten voor een afweging van deze belangen.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens veroordeelt de Hoge Raad [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest is gewezen door de vice-president Drion en de raadsheren Snijders, Royer, Van den Blink en Verburgh, en openbaar uitgesproken door vice-president Ras op 24 juni 1983.