In deze zaak heeft eiseres, in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar dochter, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg inzake een aanvraag voor jeugdhulp. Eiseres had op 16 mei 2023 een verzoek ingediend voor de ophoging en verlenging van jeugdhulpvoorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het college heeft de beslistermijn tweemaal verlengd, eerst tot 19 september 2023 en vervolgens tot 14 november 2023, omdat het college meer informatie nodig had om een inhoudelijk besluit te kunnen nemen. Eiseres heeft het college in gebreke gesteld en verzocht om een dwangsom, maar het college heeft deze verzoeken afgewezen, stellende dat de ingebrekestelling prematuur was.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat het college de beslistermijn op juiste gronden heeft verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medewerking van eiseres en haar dochter noodzakelijk was voor het onderzoek dat het college moest uitvoeren. Eiseres had aanvankelijk medewerking beloofd, maar later weer ingetrokken, wat de situatie heeft bemoeilijkt. De rechtbank concludeert dat het college niet in gebreke is gebleven en dat de verlengingen van de beslistermijn redelijk waren.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het dwangsombesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding en heeft het college opgedragen om het van rechtswege ontstane bezwaar te behandelen. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.