ECLI:NL:RBGEL:2023:5013

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
AWB – 23 _ 1031
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan onderzoek naar jeugdhulp door ouders en jeugdige

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser, die in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van zijn zoon, bezwaar heeft gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem. Het college had op 11 april 2022 een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp toegekend, maar eiser verzocht om een uitbreiding van deze voorziening. Het college heeft echter vastgesteld dat er meer onderzoek nodig is naar de ondersteuningsbehoefte van de zoon van eiser, en heeft een deskundige, Curess, aangewezen om dit onderzoek uit te voeren. Eiser heeft geweigerd om mee te werken aan dit onderzoek, wat de rechtbank als onterecht heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de jeugdige en zijn ouders op grond van de Jeugdwet verplicht zijn om mee te werken aan het door het college noodzakelijke geachte onderzoek. De rechtbank concludeert dat de door het college voorgestelde onderzoeksmethode passend is en dat eiser ten onrechte zijn medewerking heeft geweigerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1031

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser]in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [zoon] te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. S. Lemmers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 27 januari 2023. In dat besluit is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 april 2022 ongegrond verklaard.
1.1.
Op 25 januari 2022 heeft eiser ten behoeve van zijn zoon, [zoon], het college verzocht om aan hem een maatwerkvoorziening (inhoudende begeleiding door eiser) op grond van de Jeugdwet (Jw) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 15 uur per week toe te kennen.
1.2.
In het besluit van 11 april 2022 heeft het college aan eiser ten behoeve van zijn zoon de maatwerkvoorziening ‘Begeleiden Individueel ontwikkelen’ voor zeven uur per week in de vorm van een pgb over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 toegekend. [1] Voor het meerdere is de aanvraag afgewezen.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college deelgenomen. Voorts is verschenen K. Lenferink, als gedragswetenschapper/orthopedagoog verbonden aan Curess.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat voor de beslissing op het beroep uit van de volgende feiten.
2.1.
De zoon van eiser is geboren op [geboortedatum]. Hij is bekend met ontwikkelingsstoornissen als gevolg van ASS, hechtingsproblemen en vroegkinderlijk trauma. De zoon gaat naar het speciaal basisonderwijs ([school], cluster IV). Eiser draagt als alleenstaande ouder de zorg voor zijn zoon.
2.2.
Eiser heeft op 25 januari 2022 de aanvraag tot toekenning van een maatwerkvoorziening gedaan. Daarop heeft het college Dokter Bosman GGZ verzocht onderzoek te verrichten. Het onderzoek heeft bestaan uit een gesprek met eiser en zijn zoon, een onderzoek van de zoon door M. Heuvel (als psycholoog verbonden aan Dokter Bosman), een schoolobservatie door M. van der Meulen (als GZ-psycholoog verbonden aan Dokter Bosman) en het invullen van (ontwikkelings)vragenlijsten door eiser en de leerkracht. Het onderzoek is op 29 maart 2022 afgerond. Hierop heeft het college het besluit van 11 april 2022 genomen.
2.3.
Nadat eiser bezwaar heeft gemaakt, hebben partijen op 25 juni 2022 een mediationgesprek gevoerd. In dat gesprek zijn partijen overeengekomen dat het college Curess opdracht zal geven om aanvullend onderzoek te verrichten.
2.4.
Op 17 november 2022 heeft K. Meuldijk, als teamcoördinator verbonden aan Curess, per e-mail aan het college – voor zover van belang – het volgende bericht:
Wij hebben elkaar gisteren gesproken over de tweede intake bij […]. Bij de vorige intake was de opdracht niet geheel duidelijk en hebben wij (…) de opdracht concreet gemaakt.
(…)
In het gesprek is uitgelegd wat Curess als opdracht heeft gekregen om zicht te krijgen op de thuissituatie bij vader. Wij zouden hier de methode goed genoeg ouderschap voor inzetten. Met de uitleg dat Curess ongeveer 6 weken (50 uur) nodig heeft om een reel en objectief verslag te kunnen aanleveren. Vader gaf tijdens het gesprek aan dat hij hier niet mee akkoord is. Hij vertelde dat de rechtbank hiervoor is ingeschakeld en eerst de uitspraak hiervan te willen afwachten.
Tijdens het gesprek sloot ook zijn advocaat aan. Zij gaf aan het niet eens te zijn met het aantal weken/uren dat Curess nodig heeft voor het onderzoek. Er zou een organisatie zijn (JBH consult) die ook onderzoek zou kunnen uitvoeren. Dit onderzoek zou minder tijd in beslag nemen omdat dit bestaat uit een gesprek met vader, gesprek met het kind en de betrokken instanties van nu en van het verleden. Omdat vader in het verleden al veel hulpverlening heeft gehad en heeft is de belasting van 6 weken (50 uur) onderzoek volgens vader en de advocaat te veel. De advocaat heeft gevraagd onderzoek te doen naar de methode van JBH consult. Echter is dit niet de methode die wij, Curess gebruiken. De methode goed genoeg ouderschap geeft volgens ons (…) een objectief beeld van de thuissituatie. (…)
2.5.
Op 27 januari 2023 heeft het college, na beraad en zonder hoorzitting bij en advies van de bezwaarcommissie, het bestreden besluit genomen. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de zoon nog onderwerp van onderzoek is, omdat eiser in bezwaar heeft gesteld dat de behoefte groter is dan door Dokter Bosman is vastgesteld. Naar het oordeel van het college moet daarom onderzocht worden in hoeverre de zorg voor de zoon door eiser moet worden aangemerkt als ‘gebruikelijke zorg’ door een ouder.
Omdat eiser heeft aangegeven dat hij geen verdere medewerking verleent aan een deskundig onderzoek door een door het college ingeschakelde onafhankelijke partij en het onderzoek daardoor niet kan plaatsvinden, kan het college zich in bezwaar geen oordeel vormen over de omvang van de ondersteuningsaanvraag in uren.
Gelet op de ingebrekestelling die het college van eiser heeft ontvangen, moet het college op basis van de op dat moment bij het college bekende feiten en omstandigheden omtrent de ondersteuningsbehoefte beslissen op het bezwaar.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college zonder te beschikken over de uitkomsten van het overeengekomen aanvullend onderzoek door een onafhankelijke deskundige op het bezwaar van eiser mocht beslissen. In dat kader zal de rechtbank ook beoordelen of het college op terechte gronden heeft afgezien van het in bezwaar horen van eiser.
Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat nader onderzoek naar de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de zoon van eiser noodzakelijk is. Dat zijn partijen immers ook overeengekomen. Wel is tussen partijen in geschil of eiser en zijn zoon verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek door Curess, de door het college aangewezen onafhankelijke deskundige. In dat kader moet worden beoordeeld of de door Curess voorgestelde onderzoeksmethode het meest passend is in de situatie van eiser en zijn zoon en daarom niet onnodig belastend is.
Wie bepaalt of onderzoek nodig is en wie dat onderzoek verricht?
6. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jw bepaalt dat, indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen(…), het college (…) een deskundige toeleiding naar en advisering over de aangewezen voorziening waarborgt.
Artikel 8.1.2, derde lid, van de Jw bepaalt dat de jeugdige en zijn ouders verplicht zijn aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. [2]
6.1.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de jeugdige en zijn ouders op grond van voornoemde bepaling uit de Jw verplicht zijn mee te werken aan het door het college noodzakelijke geachte onderzoek naar de (omvang van de) behoefte aan jeugdhulp. [3] Daaruit volgt dat het college in beginsel kan en mag bepalen hoe (volgens welke methodiek) en door wie dat onderzoek moet worden verricht.
Daar staat tegenover dat de deskundige die door het college wordt aangewezen het onderzoek ter zake deskundig zal moeten zijn, de deskundige het onderzoek zorgvuldig zal moeten verrichten en dat de gekozen methodiek binnen de grenzen van het redelijke dient te blijven. Dat wil zeggen dat het onderzoek niet onnodig belastend voor de jeugdige mag zijn. Wat een zorgvuldig onderzoek is en of de gekozen methodiek binnen de grenzen van het redelijke blijft, zal per geval verschillen.
Is Curess ongeschikt als deskundige?
7. Volgens eiser is Curess niet geschikt als deskundige. Medewerkers van Curess zouden tijdens een intakegesprek met eiser hebben verklaard niet over de deskundigheid te beschikken die nodig is voor het uitvoeren van het door het college opgedragen onderzoek.
8. Anders dan eiser stelt, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit deze enkele, niet nader onderbouwde, stelling niet dat Curess ongeschikt is als deskundige. De rechtbank betrekt bij haar oordeel het volgende.
8.1.
Lenferink heeft ter zitting toegelicht dat binnen Curess verschillende disciplines aanwezig zijn, bij Curess werken zowel (ontwikkelings-)psychologen als
(ortho-)pedagogen. Daardoor kan Curess op verzoek van een opdrachtgever onder meer onderzoek doen naar de (aard en) omvang van de ondersteuningsbehoefte binnen een bepaald gezin.
Curess is in staat om te bepalen welke zorg die door een ouder aan jeugdige word verleend, moet worden gekwalificeerd als ‘gebruikelijke’ en ‘niet-gebruikelijke’ ouder-kind zorg.
Curess maakt daarover gebruik van de methode ‘goed genoeg ouderschap’. Die methode berust op de veertien pijlers van het Jeugdinstituut Nederland. [4]
8.2.
Gelet op die toelichting is de rechtbank van oordeel dat Curess als voldoende deskundig om het opgedragen onderzoek uit te voeren moet worden aangemerkt. Objectieve gegevens waarom Curess niet geschikt is als deskundige zijn door eiser niet naar voren gebracht.
Is de voorgestelde onderzoeksmethode zorgvuldig en blijft die binnen redelijke grenzen?
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat de gekozen onderzoeksmethode teveel ingrijpt in de gezinssituatie van eiser en zijn zoon. Zijn zoon heeft in het verleden al met veel zorgverleners van doen gehad. Het zal voor hem teveel onrust met zich brengen als op meerdere momenten per week een (onbekende) zorgverlener in huis zal zijn. Het onderzoek hoeft ook niet op deze manier te worden verricht, omdat al veel informatie (van zorgverleners) beschikbaar is. Op basis van die informatie kan de omvang van de ondersteuningsbehoefte worden vastgesteld.
10. Ter zitting heeft Curess toegelicht dat, om goed te kunnen beoordelen welke zorg gebruikelijke ouder-kind-zorg is en wat niet, het noodzakelijk is dat het gezin gedurende langere tijd en op verschillende (zorg)momenten wordt geobserveerd.
De onderzoekers komen dan drie tot vier keer per week, gedurende anderhalf tot twee uur per keer, meekijken in het gezin. Dat gebeurt binnen een tijdsbestek van normaal gesproken twee maanden. Maar in de onderzoeksperiode is ook tijd gereserveerd voor gesprekken met zorgverleners en andere betrokkenen rondom het gezin.
10.1.
Het is voor Curess mogelijk om het onderzoek zó in te richten dat dat past bij het gezin waar onderzoek moet worden verricht en de onderzoeksvraag die moeten worden beantwoord. In het geval van eiser is ervoor gekozen om de onderzoeksperiode te verkorten naar zes weken en kan worden volstaan met het enkel observeren van de door eiser aan zijn zoon verleende zorg. Curess hoeft in dit geval namelijk niet te adviseren over de wijze waarop de zorg het beste kan worden verleend. Daarnaast is het mogelijk om in het geval van eiser het aantal onderzoekers die de thuissituatie moeten observeren te beperken tot één of twee. Dat laatste heeft wel de voorkeur van Curess om de objectiviteit van het onderzoek te kunnen waarborgen.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
11.1.
De rechtbank heeft begrip voor het gevoel van eiser dat deze onderzoeksmethode veel van hem en zijn zoon vergt. Dat is echter niet voldoende om te oordelen dat de gekozen onderzoeksmethode niet zorgvuldig zou zijn en onnodig belastend is.
11.2.
Het college is alleen dan gehouden tot het verstrekken van jeugdhulp op grond van de Jw aan eiser en zijn zoon als de door eiser aan zijn zoon verleende de normale ouder-kind-zorg overstijgt en het gezin dat niet op eigen kracht kan oplossen. Dat betekent dat het college zal moeten vaststellen welke zorg valt onder de normale ouder-kindzorg en welke zorg moet worden gekwalificeerd als jeugdhulp. Het college zal daarbij rekening moeten houden met de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, in dit geval eiser. Als het college dat niet zelf kan vaststellen, zal het college daartoe een deskundige mogen, en zelfs moeten, inschakelen.
11.3.
Een eenvoudige methode, zoals bijvoorbeeld het invullen van een sluitende/allesomvattende vragenlijst of een kruisjesformulier, waarbij al dan niet gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld de richtlijnen van het CIZ voor het vaststellen van gebruikelijke zorg voor kinderen of de 14 pijlers van het Nederlands Jeugdinstituut, om vast te stellen welke zorg gebruikelijk en niet-gebruikelijk is, ontbreekt. Dat betekent dat om een grondig onderzoek te doen, per definitie onderzoek naar de concrete gezinssituatie en de daarin aanwezige problematiek zal moeten plaatsvinden. Dat daarvoor ook onderzoek in de thuissituatie (door middel van observatie) verricht moet worden, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onbegrijpelijk, ook niet als dat onderzoek mogelijk tot (een tijdelijke toename van de) onrust binnen het gezin zal leiden. [5]
11.4.
De rechtbank vindt het verder begrijpelijk dat Curess over een langere periode op verschillende (zorg)momenten per week de thuissituatie wil observeren en dat die observatie, om de objectiviteit te waarborgen, door meerdere medewerkers (met een verschillende discipline) wordt gedaan.
11.5.
Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank door Curess, en in het verlengde daarvan het college, voldoende tegemoet gekomen aan de bezwaren van eiser tegen de wijze waarop het onderzoek zou plaatsvinden door de onderzoeksperiode te verkorten én de toezegging (ter zitting) dat het aantal medewerkers beperkt kan blijven tot twee.
11.6.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de voorgestelde onderzoeks-methode zorgvuldig is en binnen redelijke grenzen blijft. Eiser heeft dan ook ten onrechte zijn medewerking aan het door het college opgedragen onderzoek door Curess geweigerd. Als gevolg daarvan heeft het college de behoefte aan jeugdhulp niet (volledig) kunnen vaststellen. De rechtbank is van oordeel dat het college zorgvuldig heeft gehandeld door de jeugdhulp op basis van de wel aanwezige gegevens de vast te stellen op de wijze als is gebeurd in het bestreden besluit.
Dat de onderzoeksmethode (waarbij juist wordt afgezien van een observatie in de thuissituatie) die door JPH Consult wordt toegepast, ook leidt tot een objectieve vaststelling wat in het geval van eiser en zijn zoon normale ouder-kindzorg is en welke zorg daarbuiten valt, heeft eiser niet (aan de hand van objectieve gegevens) onderbouwd.
Mocht het college afzien van het horen van eiser in bezwaar?
12. Eiser heeft om hem moverende redenen geen medewerking willen verlenen aan het door het college opgedragen onderzoek. Die redenen heeft eiser ook in beroep gehandhaafd. Het horen van eiser in bezwaar zou daarin geen wijziging hebben gebracht.
Het college heeft dan ook niet onzorgvuldig gehandeld door af te zien van het horen van eiser in bezwaar en te beslissen op de bij het college bekende gegevens.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en mr. G.J.H. Boerhof, leden, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ter zitting heeft eiser opgemerkt dat de maatwerkvoorziening is verlengd tot eind 2023 voor 5,25 uur per week.
2.Uit de wetgeschiedenis (Kamerstukken II 2013/14, 33684, nummer 11, bladzijde 17) volgt dat het hier gaat om een algemene medewerkingsverplichting, die niet alleen ziet op situaties waar sprake is van een pgb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:693
4.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 2021 van de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2021:510.