ECLI:NL:RBGEL:2024:339

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6250
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen over jeugdhulpaanvraag en dwangsombesluit

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld over een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg op een aanvraag voor jeugdhulp. Eiser, geboren op 15 december 2006, had op 16 mei 2023 verzocht om ophoging en verlenging van zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor jeugdhulp. Het college heeft de beslistermijn tweemaal verlengd, omdat eiser en zijn moeder niet voldoende medewerking verleenden aan het noodzakelijke onderzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de beslistermijn op juiste gronden heeft verlengd en dat het beroep van eiser prematuur en kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser geen recht heeft op dwangsommen, omdat de beslistermijn op het dwangsombesluit nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling. De rechtbank heeft het college opgedragen om het van rechtswege ontstane bezwaar te behandelen, maar heeft geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C.A. van Niftrik),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg.

Beoordeling door de rechtbank

1. In deze procedure moet de rechtbank alleen beslissen over het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Eiser is geboren op 15 december 2006.
2.2.
Eiser heeft op 16 mei 2023 het college per e-mail verzocht om ophoging en verlenging per 1 augustus 2023 van de op dat moment al aan eiser toegekende jeugdhulpvoorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
2.3.
De cliëntondersteuner van eiser, de heer [ondersteuner], heeft in een e-mail van
2 juni 2023 het college laten weten dat (bij moeder) niet langer de bereidheid bestaat om in gesprek te gaan en dat geen uitstel verleend wordt voor een verlenging van de beslistermijn.
2.4.
In een e-mail van 22 juni 2023 heeft de moeder van eiser het college laten weten dat zij ‘in iedere redelijkheid alle de te verlangen medewerking’ zal bieden. Zij verzoekt het college om gebruik te maken van de informatie die al voorhanden is, ook vanuit een eerder onderzoek van een onafhankelijk medisch orgaan. Daarnaast verzoekt zij het college om, als het college wil dat er daarnaast een ‘keukentafelgesprek’ komt, daarvoor een onafhankelijk sociaal-medisch orgaan in te schakelen.
2.5.
Het college heeft per e-mail van 10 juli 2023 toegelicht dat het college zich op het standpunt stelt dat het ‘keukentafelgesprek’ de eerste, noodzakelijke, stap is in het onderzoek door het jeugdteam van de gemeente Doesburg naar de vraag of toekenning (en verlenging) van jeugdhulp door het college aangewezen is.
Het college verzoekt de moeder van eiser het college voor 1 augustus 2023 te berichten wanneer eiser en zijn moeder beschikbaar zijn voor dit keukentafelgesprek.
Daarnaast heeft het college in die e-mail de beslistermijn met het oog op het te houden keukentafelgesprek verdaagd tot en met 19 september 2023.
2.6.
Omdat het college volgens eiser niet op tijd op de aanvraag heeft beslist, is het college op 12 juli 2023 in gebreke gesteld en een dwangsom verzocht. [1]
2.7.
Bij besluit van 24 juli 2023 heeft het college de ingebrekestelling en de dwangsom afgewezen omdat de ingebrekestelling – volgens het college – prematuur is.
2.8.
Op 18 september 2023 heeft eiser pro forma bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
2.9.
Op 18 september 2023 heeft het college de beslistermijn opnieuw verdaagd tot en met 14 november 2023 omdat het college nog niet over alle informatie van professionals (school en behandelaren) beschikt waardoor niet inhoudelijk kan worden beslist op de aanvraag.
2.10.
Eiser heeft op 19 september 2023 beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag en tegen het niet (tijdig) beslissen op (het bezwaar tegen) het dwangsombesluit ingesteld.
2.11.
Op enig moment heeft het college met de moeder van eiser gesproken. De moeder van eiser heeft geen toestemming verleend aan het college om met eiser te spreken en om (verdere) informatie bij de school (en behandelaren) in te winnen.
2.12.
Het college heeft op 21 november 2023 beslist op de aanvraag. Onder verwijzing naar e-mails van 6 november 2023 en 13 november 2023 [2] heeft het college de aanvraag afgewezen omdat, kort gezegd, eiser weigert mee te werken aan het door het college verlangde onderzoek. Eiser heeft daarmee de medewerkingsverplichting uit artikel 8.1.2, derde lid, van de Jeugdwet geschonden. [3]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. De rechtbank zal eerst moeten beoordelen of het beroep van eiseres dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen ontvankelijk is.
3.1.
De rechtbank zal in dat kader niet alleen de (rechts)vraag moeten beantwoorden of het college in gebreke is tijdig een besluit te nemen, maar ook of het college de beslistermijn(en) mocht verdagen en of de verlengde beslistermijn(en) redelijk is (zijn) geweest.
4. Beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen kan worden ingediend zodra
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen
én
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is. [4]
4.1.
Artikel 4:13, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Het tweede lid bepaalt dat die redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven of geen mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
4.2.
Artikel 4:14, derde lid, van de Awb bepaalt dat, bij ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, het bestuursorgaan dat binnen deze termijn aan de aanvrager meedeelt en daarbij een redelijke termijn noemt binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
4.3.
De Jeugdwet voorziet niet in een aanvraagprocedure die afwijkt van de hierover in de Awb opgenomen bepalingen. Dat betekent dat het college binnen een redelijke termijn een beschikking op de aanvraag moest nemen. De redelijke termijn bedraagt in dit geval acht weken (artikel 4:13, eerste lid en tweede lid, van de Awb), tenzij de termijn met inachtneming van artikel 4:14, derde lid, van de Awb wordt verlengd.
5. Uitgaande van de aanvraagdatum 16 mei 2023 had het college uiterlijk 11 juli 2023 een besluit moeten nemen. Vaststaat dat het college niet op 11 juli 2023 heeft beslist maar op 10 juli 2023 de beslistermijn heeft verdaagd tot en met 19 september 2023 en deze nogmaals heeft verlengd bij bericht van 18 september 2023 tot en met 14 november 2023. Het nogmaals verlengen van een reeds met toepassing van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb verlengde beslistermijn zal slechts in uitzonderingsgevallen toelaatbaar zijn.
De rechtbank is van oordeel dat zo’n geval zich hier voordoet en zal hieronder toelichten waarom.
5.1.
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet rust op het college de verplichting om onderzoek te (laten) doen naar de hulpvraag van eiser, vast te (laten) stellen of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en, indien er problemen en/of stoornissen zijn vastgesteld, vast te (laten) stellen welke hulp er nodig is voor eiser om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.
Dat onderzoek zal ook verricht moeten worden als sprake is van een aanvraag tot verlenging van al toegekende jeugdhulp, onder meer om te kunnen beoordelen of de eerder toegekende voorzieningen (al) een bijdrage hebben geleverd aan de groei naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
Het is aan het college om de wijze waarop dit onderzoek moet worden ingericht vorm te geven, mits dit onderzoek binnen redelijke kaders wordt uitgevoerd.
Om een dergelijk onderzoek op een adequate wijze te kunnen verrichten, is de hulp en medewerking van en eiser noodzakelijk. Die medewerkingsverplichting is neergelegd in artikel 8.1.2, derde lid, van de Jeugdwet. [5]
5.2.
De rechtbank is ambtshalve bekend met de situatie en daarmee ook de medische problematiek van eiser. Gelet hierop is de wens van het college om goed onderzoek te doen naar de (voortdurende) noodzaak van de (al ingezette) jeugdhulp en de wens om deze in de vorm van een pgb te ontvangen voorstelbaar. Ook is het voorstelbaar dat dit onderzoek, juist vanwege de complexiteit, meer tijd en inspanning vergt.
5.3.
Daarnaast is de rechtbank er ook mee bekend dat met name de moeder van eiser en nauwelijks of niet genegen is om medewerking te verlenen aan enig door het college noodzakelijk geacht onderzoek, tenzij dit onderzoek louter volgens de wensen van de moeder van eiser wordt ingericht. Daarmee voorkomt de moeder van eiser dat eiser zijn medewerking verleent, ook als eiser dat mogelijk zelf wel zou willen. Omdat eiser zijn moeder (aanvankelijk) als gemachtigde heeft aangewezen, moet haar weigering om die reden ook aan eiser worden tegengeworpen, hoe zeer dit (mogelijk) niet in het belang van eiser is. De rechtbank vraagt zich wel af of eiser wist dat hij zijn medewerking moet verlenen, of eiser heeft beseft wat de mogelijke gevolgen van die weigering konden zijn en of hij desondanks ook zelf zijn medewerking heeft geweigerd.
Dat die medewerking wordt gefrustreerd, wordt bevestigd door de inhoud van de overgelegde e-mails, waaruit volgt dat (de moeder van) eiser aanvankelijk (haar) medewerking weigert (mail van 2 juni 2023), vervolgens medewerking onder voorwaarden wordt toegezegd (mail van 22 juni 2023) en uiteindelijk (verdere) medewerking opnieuw wordt geweigerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is het college in grote mate aan de wensen van de moeder van eiser tegemoet gekomen, hoewel het college hiertoe geenszins verplicht is (geweest).
Anders dan de moeder van eiser meent, is het voeren van een keukentafelgesprek met eiser, al dan niet samen met zijn moeder, op zich geen ingrijpende onderzoeksmethode en had van eiser daaraan zijn medewerking verwacht mogen worden.
5.4.
Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat het college, hoe onwenselijk dat normaal gesproken ook mag zijn als het gaat om de toekenning of verlenging van eerder toegekende jeugdhulpvoorzieningen, de beslistermijn tweemaal heeft verlengd.
Bovendien zijn de verlengde termijnen in dit geval als redelijk te beschouwen. Hoewel de rechtbank niet over de volledige (e-mail)correspondentie beschikt, is het de rechtbank wel duidelijk geworden dat over de wijze van inrichten van het onderzoek veel is gecommuniceerd, dat het college heeft gezocht naar mogelijkheden om aan de bezwaren van de moeder van eiser tegemoet te komen en dat dat alleen al de nodige tijd in beslag heeft genomen.
5.5.
Het voorgaande brengt met zich dat het college de beslistermijn op terechte gronden heeft verlengd. Eiser kon dan ook geen beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag instellen. Het beroep is prematuur en daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor wat betreft het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op (het bezwaar tegen) het dwangsombesluit overweegt de rechtbank dat de beslistermijn op 12 juli 2023 nog niet was verstreken [6] zodat eiser het college niet op 12 juli 2023 in gebreke heeft kunnen stellen. Eiser heeft dan ook geen recht op dwangsommen. Dat heeft het college eiser ook al laten weten. Tegen dat besluit is bezwaar gemaakt, waarop het college nog zal moeten beslissen. Die beslistermijn was in ieder geval nog niet verstreken op het moment dat eiser dit beroep heeft ingesteld, zodat het daartegen gerichte beroep niet-ontvankelijk is.
7. Omdat het college op 22 november 2023 alsnog op de aanvraag heeft beslist, heeft dit beroep van rechtswege ook betrekking op die beslissing. [7] Hoewel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, ziet de rechtbank wel aanleiding om het college op te dragen op het van rechtswege ontstane bezwaar te beslissen. [8]
8. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, waaronder begrepen het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk;
  • draagt het college op het van rechtswege ontstane beroep als bezwaar te behandelen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Eiseres heeft daarvoor gebruik gemaakt van het Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen.
2.Deze e-mails zijn niet overgelegd.
3.Ook de moeder van eiser weigert haar medewerking te verlenen.
4.Dit volgt uit artikel 6:12 van de Awb.
5.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:276; 3 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:510; 23 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:693. Zie ook de uitspraak van 6 september 2023 van de rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2023:5013.
6.Omdat het college de beslistermijn op 11 juli 2023 tijdig heeft verdaagd.
7.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
8.Artikel 6:20, vierde lid, van de Awb.