ECLI:NL:RBGEL:2024:3355

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 249 en 23 _ 430
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland de beroepen van twee boerenbedrijven tegen het wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden van de minister van Natuur en Stikstof, genomen op 22 november 2022. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en het wijzigingsbesluit in stand blijft. De eisers, vertegenwoordigd door mr. D.B. Pors, betogen dat de minister niet alle beschermde habitattypen en soorten correct heeft aangewezen en dat er procedurele gebreken zijn geweest, zoals het niet ter inzage leggen van habitattypenkaarten. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de typen en soorten op het moment van aanwijzing aanwezig waren, en dat het gebrek in de procedure, namelijk het niet ter inzage leggen van de kaarten, kan worden gepasseerd omdat belanghebbenden niet zijn benadeeld. De rechtbank benadrukt dat de procedures zich beperken tot de vraag of de minister met dit specifieke wijzigingsbesluit de habitattypen en -soorten kon toevoegen aan bestaande Natura 2000-gebieden. De rechtbank wijst erop dat de eisers zich zorgen maken over de impact van het wijzigingsbesluit op hun agrarische bedrijven, maar dat de minister bij de wijziging van de aanwijzingsbesluiten alleen ecologische criteria in acht hoeft te nemen. De rechtbank concludeert dat de minister de belangen van de eisers niet hoeft af te wegen bij de wijziging van de aanwijzingsbesluiten, en dat de beroepsgronden van de eisers niet slagen. De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/249 en 23/430
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaken tussen
23/249
[eiser], uit [plaats] , eiser
(gemachtigde: mr. D.B. Pors)
23/430
[eiseres], uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D.B. Pors)
en
in beide zaken
de minister voor Natuur en Stikstof, de minister
(gemachtigden: mr. R.H.M. Sipman, [naam gemachtigde] en mr J.P. Brand).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [plaats] (de derde-partij)
(gemachtigde: mr. V. Wösten).
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het “wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden” van 22 november 2022 [1] (hierna: het wijzigingsbesluit). De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2. Er zijn in heel Nederland veel beroepen ingediend tegen het wijzigingsbesluit. De rechtbank Gelderland is bevoegd om deze beroepen te behandelen. De rechtbank Gelderland heeft alle beroepen over Habitatrichtlijngebieden in haar arrondissement die op dat moment bij haar liepen behandeld op zittingen op 4, 11 en 12 maart 2024. De rechtbank doet in al deze zaken tegelijk uitspraak.
De zaken over Habitatrichtlijngebieden in andere arrondissementen worden om proceseconomische redenen afgedaan door de rechtbank van het arrondissement waarin deze gebieden liggen.
1.3. De beroepen van eisers zijn op 4 maart 2024 op zitting behandeld om 14.00 uur. Deze zaken zijn op hetzelfde moment behandeld, omdat de rechtsbijstandverlener in iedere zaak hetzelfde is en inhoudelijk eenzelfde beroepschrift en eenzelfde nader stuk heeft ingediend. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van de minister en de gemachtigde van de derde-partij.
Totstandkoming en achtergrond van het besluit
2.1. In de Habitatrichtlijn staat dat een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden wordt gevormd: de Natura 2000-gebieden. [2] Dit netwerk bestaat uit beschermingszones die de lidstaten hebben aangewezen. [3] Het netwerk is bedoeld om bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving te beschermen en zo de biodiversiteit te behouden. Zo verplicht de Habitatrichtlijn de lidstaten om bepaalde habitattypen en -soorten aan te wijzen als onderdeel van het netwerk. [4]
2.2. De Habitatrichtlijn kent een ‘getrapt stelsel’ om gebieden aan te wijzen. Fase 1 is de aanmeldingsfase. In die fase stellen de lidstaten aan de Europese Commissie een lijst voor van gebieden die van belang zijn voor de habitattypen en habitats van soorten/typen en soorten: ‘de lijst van gebieden van communautair belang’. [5] In fase 2 werkt de Europese Commissie een ontwerplijst uit en stelt die lijst vast met instemming van iedere lidstaat. [6] In fase 3 wijzen de lidstaten de gebieden die op de lijst staan binnen zes jaar aan als speciale beschermingszone. [7] Deze aanwijsverplichting is in Nederland geïmplementeerd in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb). [8]
2.3. De Europese Commissie heeft op 7 december 2004 een lijst van gebieden met communautair belang vastgesteld die geldt voor Nederland. [9] Vanaf 2008 zijn in Nederland aanwijzingsbesluiten gepubliceerd voor deze Natura 2000-gebieden. In deze besluiten staan de grenzen van de gebieden, de typen natuurlijke habitats en de habitattypen en -soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen en in elk geval de instandhoudingsdoelstellingen voor die typen en soorten. [10]
2.4. Voor het wijzigingsbesluit heeft de minister alle oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten gecontroleerd. Bij veel gebieden bleken de genoemde typen en soorten nog niet compleet, vooral omdat de habitattypenkaarten waarop de aanwijzingen zijn gebaseerd op het moment van aanwijzen nog niet compleet waren. Met het wijzigingsbesluit zijn deze typen en soorten en de instandhoudingsdoelstellingen daarvoor alsnog toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten. Ook zijn er instandhoudingsdoelstellingen toegevoegd voor enkele typen en soorten die al waren aangewezen. Verder zijn er een paar typen en soorten verwijderd. De bedoeling van de wijziging is om de eerdere aanwijzingsbesluiten te corrigeren. Het wijzigingsbesluit wijzigt niet de grenzen van de Natura 2000gebieden en gaat niet over de Vogelrichtlijngebieden.
2.3. Het wijzigingsbesluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. [11] Het ontwerpbesluit is van 5 maart 2018 en heeft ter inzage gelegen van 9 maart tot en met 19 april 2018. Op 22 november 2022 heeft de minister het definitieve wijzigingsbesluit genomen.
Beoordeling door de rechtbank
3.1. De rechtbank beoordeelt de wijziging van de aanwijzingsbesluiten. Eerst beoordeelt de rechtbank of wordt voldaan aan de formele eisen om de beroepen inhoudelijk te kunnen behandelen. Als aan de formele eisen wordt voldaan, dan zal de rechtbank de beroepen inhoudelijk beoordelen aan de hand van beroepsgronden.
3.2. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank doet dat in deze volgorde:
I. De formele eisen
a. Is het wijzigingsbesluit een besluit?
b. Zijn eisers belanghebbenden bij het wijzigingsbesluit en hebben zij procesbelang?
II. Afbakening
III. De beroepsgronden
a. Dezelfde beroepsgronden
- De stukken die niet ter inzage lagen
- Corrigeren of actualiseren
- Specifieke typen
- Belangenafweging
- Inspraak na Europese registratie
b. Individuele beroepsgronden
- Nauwkeuriger besluit nodig?
IV. Relativiteitsvereiste

I. De formele eisen

a.
Is het wijzigingsbesluit een besluit?
4.1.
De rechtbank moet zelf beoordelen of het wijzigingsbesluit een besluit is. Als het geen besluit is, is de bestuursrechter namelijk niet bevoegd om het beroep te behandelen. [12] De derde-partij heeft hierover aangevoerd dat het wijzigingsbesluit geen besluit is, omdat de rechtsgevolgen ontbreken. Het is alleen een feitelijke correctie van natuurwaarden die altijd al aanwezig zijn geweest sinds de al onherroepelijke aanwijzingsbesluiten. Deze feitelijke vaststelling is een direct gevolg van de eerdere aanwijzingsbesluiten.
4.2.
Een besluit is een “schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”. [13] Een rechtshandeling is een handeling gericht op rechtsgevolg.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het wijzigingsbesluit wel een besluit is. Het wijzigingsbesluit is gericht op rechtsgevolgen, omdat daarmee ten opzichte van de aanwijzingsbesluiten niet alleen feitelijk meer typen en soorten worden beschermd, maar voor die typen en soorten ook instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgelegd. Deze wijziging is gericht op rechtsgevolg, omdat instandhoudingsdoelstellingen de reikwijdte bepalen van de bescherming voor de gebieden. [14] Ook zijn ze van belang voor de verdere besluitvorming, want voorgenomen activiteiten worden getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen. Verder zijn de instandhoudingsdoelstellingen van belang voor (de omvang van) andere bevoegdheden uit de Wnb, zoals het treffen van instandhoudingsmaatregelen, het vaststellen van beheerplannen of de passende beoordeling van gevolgen van plannen of projecten. Tot slot staat in de Wnb dat een wijziging van een aanwijzingsbesluit een besluit is [15] en heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerdere wijzigingsbesluiten als besluiten aangemerkt. [16]
4.4.
Het wijzigingsbesluit is dus een besluit, zodat daartegen beroep open staat bij de bestuursrechter.
b.
Zijn eisers belanghebbenden bij het wijzigingsbesluit en hebben zij procesbelang?
5.1.
De rechtbank moet zelf beoordelen of eisers belanghebbenden zijn bij het wijzigingsbesluit. In beginsel kunnen alleen belanghebbenden beroep instellen bij de bestuursrechter. [17] Daarnaast moet een belanghebbende procesbelang hebben.
De derde-partij heeft hierover, samengevat, naar voren gebracht dat de meeste eisers niet concreet hebben onderbouwd wat voor feitelijke gevolgen zij zullen ondervinden van het wijzigingsbesluit. Zij hebben geen rechtstreeks belang, want er wijzigt niets in de geldende wettelijke bescherming en zij hebben geen onderscheidend belang bij natuurbescherming ten opzichte van andere burgers. Dat geldt zeker voor de eisers die als natuurlijke persoon beroep hebben ingesteld.
Als eisers al belanghebbenden zijn, hebben zij geen procesbelang, want zij willen alleen maar bereiken dat zij geen beperkingen ondervinden van natuurbeschermingsmaatregelen. Dat doel kan niet worden bereikt met vernietiging van het wijzigingsbesluit.
5.2.
Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [18] Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. [19]
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [20]
5.3.1.
De rechtbank heeft hiervoor in rechtsoverweging 4.3 al overwogen dat in het wijzigingsbesluit instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd die gevolgen kunnen hebben voor voorgenomen activiteiten. Eisers wijzen er specifiek op dat het aanwijzingsbesluit consequenties kan hebben voor de voor hen geldende kritische depositiewaarden. In dat kader is het geldende rechtspraak dat voor een depositieberekening met de AERIUS-calculator een maximale afstand van vijfentwintig kilometer van de bron kan worden gehanteerd. [21] De rechtbank stelt vast dat alle eisers in deze zaken een agrarisch bedrijf exploiteren ruimschoots binnen vijfentwintig kilometer van in ieder geval één van de Natura 2000-gebieden waarover het wijzigingsbesluit gaat. Dit houdt in dat zij allen gevolgen kunnen ondervinden van het wijzigingsbesluit.
De rechtbank neemt daarom aan dat het wijzigingsbesluit gevolgen van enige betekenis heeft voor (de bedrijfsvoering van) eisers. Dit betekent dat eisers belanghebbenden zijn bij het wijzigingsbesluit.
5.3.2.
Nu het wijzigingsbesluit, zeker door de nieuwe instandhoudingsdoelstellingen, gevolgen heeft voor (de bedrijfsvoering van) eisers, is de rechtbank van oordeel dat zij procesbelang hebben. Het betoog van de derde-partij dat eisers zelf juist gebaat zijn bij natuurbeschermingsmaatregelen en dat het motief van eisers slechts is dat zij geen beperkingen willen ondervinden, maakt dat niet anders. Dit maakt namelijk niet dat ieder belang bij de procedure ontbreekt.
Tussenconclusie
6. Nu aan de formele eisen is voldaan, zal de rechtbank de beroepen inhoudelijk beoordelen.

II. Afbakening

7.1.
De rechtbank begrijpt dat eisers zich zorgen maken over de invloed die het wijzigingsbesluit op hun bedrijven kan hebben. Zo leidt de rechtbank uit de beroepen af dat eisers zich niet van tevoren hebben gerealiseerd dat de aanwijzing van de Natura 2000gebieden zoveel impact zou hebben op hun bedrijven, en daarmee vaak ook op hun families. Verder voelen eisers een enorme druk van de stikstofproblematiek en de Stikstofwet die erop is gericht om de stikstofuitstoot in Nederland te verminderen. Veel eisers vinden het ook onredelijk dat (vooral) de agrarische sector hier de dupe van lijkt te worden. Vaak is benadrukt dat misschien nog wel het belangrijkste voor eisers is dat zij niet weten waar ze aan toe zijn. Die onzekerheid speelt hen parten en maakt het ze bijna onmogelijk om een agrarisch bedrijf te (blijven) runnen. Voor eisers is het wijzigingsbesluit daar een goed voorbeeld van, omdat nu blijkt dat de eerder aangewezen Natura 2000gebieden achteraf kunnen worden veranderd en wijzigingen ook onbeperkt mogelijk lijken.
7.2.
De rechtbank vindt het belangrijk om te benadrukken dat deze procedures zich beperken tot de vraag of de minister met dit specifieke wijzigingsbesluit van 22 november 2022 habitattypen en -soorten en instandhoudingsdoelstellingen kon toevoegen aan bestaande Natura 2000-gebieden. De rechtbank kan in deze zaken geen oordeel geven over bijvoorbeeld het systeem van de Habitatrichtlijn en de Wnb, besluiten uit het verleden, mogelijk toekomstige wijzigingen van Natura 2000-gebieden, de (oorzaak van de) stikstofproblematiek of de verdeling van de lasten over de samenleving.

III. De beroepsgronden

8. In de zaken waar deze uitspraak over gaat, staat dezelfde rechtsbijstandsverlener eisers bij en heeft die rechtsbijstandverlener in iedere zaak dezelfde beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank gaat hierna voor alle zaken eerst in op deze beroepsgronden.
Sommige eisers hebben, naast de beroepsgronden van hun rechtsbijstandsverlener, ook zelf nog gronden naar voren gebracht. Voor zover die gronden nog niet zijn besproken bij dezelfde beroepsgronden, zal de rechtbank daar apart op in gaan.
a.
Dezelfde beroepsgronden
De stukken die niet ter inzage lagen
9.1.
Eisers stellen dat de habitattypenkaarten onvindbaar zijn terwijl het wijzigingsbesluit daar op is gebaseerd. Ook nadat zij de habitattypenkaarten hebben ontvangen, blijven de brongegevens achterwege.
9.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat het ontwerpbesluit volgens de regels ter inzage is gelegd. De minister heeft ervoor gekozen om de habitattypenkaarten en de onderliggende stukken niet bij het ontwerpbesluit ter inzage te leggen, maar om in het ontwerpbesluit te wijzen op de mogelijkheid om deze achtergronddocumenten op te vragen bij het klantcontactcentrum van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Daar hebben meerdere personen gebruik van gemaakt en die hebben de kaarten en onderliggende stukken ook gekregen. Dit heeft de minister vooral gedaan omdat zij niet zelf de bronhouder is van deze kaarten, maar provincies, Rijkswaterstaat en Defensie, en de bronhouders niet allemaal de kaarten publiceren.
9.3.
In de wet staat dat “het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt.” [22]
9.4.
Het (ontwerp)wijzigingsbesluit is voor de aangewezen habitattypen gebaseerd op habitattypenkaarten. Deze kaarten zijn opgesteld door provincies, Rijkswaterstaat en Defensie en daarop is te zien op welke plek in een Natura 2000-gebied een bepaald habitattype aanwezig was op het moment van het aanwijzen van de Natura 2000-gebieden. De habitattypenkaarten zijn opgesteld op basis van veel verschillend documentatiemateriaal, zoals (ecologische) onderzoeken en waarnemingen in het veld. Het staat vast dat de habitattypenkaarten en het onderliggende documentatiemateriaal niet bij het ontwerpbesluit ter inzage hebben gelegen.
9.5.1.
Vast staat dat het (ontwerp)besluit is gebaseerd op de habitattypenkaarten, en de rechtbank is van oordeel dat die kaarten ook redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerpbesluit. Zonder afdrukken van die kaarten was het voor eisers namelijk lastig om de locatie van de nieuw toegevoegde habitattypen vast te stellen en dus te controleren of en zo nodig te betwisten dat een habitattypenkaart de situatie op de peildatum juist weergeeft. Dat betekent dat de minister de habitattypenkaarten ter inzage had moeten leggen bij het ontwerpbesluit. Het samengevat weergeven van stukken in de toelichting op het ontwerpbesluit is in dat geval niet voldoende, ook niet als deze op verzoek vervolgens ter beschikking worden gesteld. [23] Dat de minister niet de bronhouder van de habitattypenkaarten is, doet daar niet aan af. De minister heeft de habitattypenkaarten namelijk zelf ten grondslag gelegd aan het besluit.
9.5.2.
Dit ligt anders voor het documentatiemateriaal waarop de bronhouders die habitatkaarten hebben gebaseerd. Dit materiaal heeft niet rechtstreeks aan het ontwerpbesluit ten grondslag gelegen, omdat het toevoegen van habitattypen alleen is gebaseerd op de informatie die op de habitattypenkaarten staat. Daarnaast was dat materiaal niet nodig voor een beoordeling van het ontwerpbesluit. Zoals hiervoor weergegeven kunnen eisers aan de hand van de kaarten immers vaststellen waar welke typen volgens de minister voorkwamen op de datum van de aanwijzing van een Natura 2000gebied. Zij konden dat dus controleren en indien nodig betwisten.
Weliswaar is het voorstelbaar dat eisers, bijvoorbeeld in het licht van het fair playbeginsel, inzicht willen hebben in het onderliggende documentatiemateriaal, maar eisers hebben daartoe alle gelegenheid gehad. Het was namelijk vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerp mogelijk om het documentatiemateriaal bij de minister op te vragen. De rechtbank acht dit een passende oplossing. Eisers hebben dat gedaan en hebben het documentatiemateriaal vervolgens ook gekregen.
9.6.
Het voorgaande betekent dat de habitatkaarten wél ter inzage gelegd hadden moeten worden bij het ontwerpbesluit, maar het overige materiaal niet. Dat de habitattypenkaarten niet ter inzage hebben gelegen is dus een gebrek in (de voorbereiding van) het besluit. Toch betekent dat niet per definitie dat de uitkomst van deze procedure anders wordt. Dat komt omdat de bestuursrechter verplicht is over een geschil zoveel mogelijk definitief te beslissen. [24] Dat houdt onder andere in dat de bestuursrechter moet onderzoeken of een gebrek kan worden gepasseerd als aannemelijk is dat belanghebbenden niet zijn benadeeld door dat gebrek. [25] Ook al verdwijnt het gebrek daardoor niet, toch wordt met het passeren van een gebrek voorkomen dat de minister op een later moment inhoudelijk eenzelfde soort besluit zal nemen waartegen dan opnieuw eenzelfde rechtsgang open staat.
9.7.
In dit geval zal de rechtbank het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden niet zijn benadeeld door het gebrek. De minister heeft na het indienen van de beroepen de habitattypenkaarten namelijk in het begin van 2023 alsnog op een openbare website gezet. Dat betekent dat eisers tot aan de zitting ruim een jaar de tijd hebben gehad om de habitattypenkaarten alsnog te bekijken, daarop te reageren of, als de habitattypenkaarten vragen opriepen, daarover contact op te nemen met de minister om bijvoorbeeld meer informatie te vragen. Het staat vast dat eisers dat ook hebben gedaan en de kaarten en het onderliggende documentatiemateriaal ook hebben gekregen. Verder is aannemelijk dat ook andere belanghebbenden dan eisers niet zijn benadeeld door het niet ter inzage leggen van de afdrukken van de habitatkaarten, nu het bestaan van de habitattypenkaarten voor hen bekend kon zijn tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbesluit nu daarin naar die stukken wordt verwezen. [26]
9.8.
Het gebrek dat de habitattypenkaarten, in strijd met artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet ter inzage hebben gelegen, wordt gepasseerd. Dat betekent dat aan het besluit wel een gebrek kleeft, maar dat de uitkomst niet anders wordt.
Corrigeren of actualiseren
10.1.
Eisers stellen dat de Habitatrichtlijn niet verplicht tot correctie van aanwezige waarden. Er had geen gebruik mogen worden gemaakt van geactualiseerde gegevens, want het is de bedoeling om het besluit te corrigeren naar het moment van aanwijzen. Op internet is een vegetatiekaart te vinden van de Veluwe met luchtfoto’s en daarop komt het type H91D0 (Veenbos) niet voor.
10.2.
De minister is verplicht om alle typen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen aan te wijzen [27] , en het is niet verboden om dat achteraf in aanvulling op de aanmelding bij de Europese Commissie te doen op basis van actuele ecologische gegevens. [28]
10.3.1.
Het wijzigingsbesluit is uitdrukkelijk een correctie, dat wil zeggen dat nu alsnog habitattypen en habitatsoorten zijn toegevoegd die op het moment van het aanwijzen van de gebieden al wel aanwezig waren, maar nog niet waren aangewezen. De minister heeft toegelicht dat de wijziging is gebaseerd op waarnemingen die toen al wel waren gedaan, maar nog niet verwerkt in de kaarten, en op actuele(re) gegevens voor zover die iets zeggen over de situatie op het moment van de oorspronkelijke aanwijzing. Daarbij heeft de minister toegelicht dat deze wijziging geen gevolgen heeft voor eerder verleende vergunningen of bestaande rechten.
10.3.2.
De minister heeft de aanwezigheid van de habitattypen onderbouwd aan de hand van de habitattypenkaarten en de aanwezigheid van de soorten aan de hand van een deskundigenrapport. De minister heeft daarbij toegelicht dat habitattypen en soorten alleen zijn toegevoegd als aan de hand van de waarnemingen kon worden geconcludeerd dat deze ook al ten tijde van het aanwijzingsbesluit aanwezig moeten zijn geweest. Dit kon soms worden vastgesteld aan de hand van waarnemingen ten tijde van dat aanwijzingsbesluit, maar ook door bijvoorbeeld de leeftijd te bepalen van aangetroffen bomen.
De minister heeft in het verweerschrift in reactie op de beroepsgrond van eiseres onderbouwd dat het weliswaar feitelijk klopt dat de naam ‘type H91D0’ (Hoogveenbossen) niet op de habitattypenkaart staat, maar dat de onderbouwing van de aanwezigheid van dit type is dat Bureau Natuurbalans in 2013 het vegetatietype ‘Rompgemeenschap met Wilde gagel van het Verbond der berkenbroekbossen’ (40RG1) heeft gekarteerd op een oppervlakte van 57 are. Volgens de definitie van H19D0 in het Profielendocument hoort dit vegetatietype bij de Hoogveenbossen.
Dat eiseres het niet terecht vindt dat er een andere naam op de habitattypenkaart staat, betekent nog niet dat de minister dit type onterecht heeft toegevoegd en de onderbouwing van de minister op dit punt onjuist is. De beroepsgrond slaagt niet.
Specifieke typen
11.1.
Eisers stellen dat ten onrechte H9120 (Beuken- en eikenbossen met hulst) aan Natura 2000-gebied Rijntakken is toegevoegd nu de staat van instandhouding onduidelijk is.
Verder hebben eisers een aanvullende reactie ingediend nadat zij de habitattypenkaarten alsnog hebben gezien. Zij stellen in die reactie dat uit de habitattypenkaarten van Veluwerandmeren niet blijkt dat het type H6430 (voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones) aanwezig is. Op de kaarten met als titel ‘Veluwrandmeren-overzicht’ en ‘Veluwerandmeren-Typen’ wordt dit type namelijk niet genoemd.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister deze typen terecht heeft toegevoegd. Van type H9120 heeft de minister namelijk onderbouwd dat uit de habitattypenkaart volgt dat dat type op het moment van aanwijzen aanwezig was en de minister alleen al daarom gehouden was om dit type toe te voegen.
Wat betreft het habitattype H6430 (Ruigten en zomen) heeft de minister onderbouwd dat uit de habitattypenkaarten volgt dat dit type op het moment van aanwijzen van de Natura 2000gebieden aanwezig was. Dat eisers veronderstellen dat het peilmoment eerder lag, namelijk ten tijde van de plaatsing door de Europese Commissie op de lijst van gebieden van communautair belang (7 december 2004) en dat omstreeks die tijd niet bleek of het type aanwezig was, doet daar niet aan af. Want het peilmoment is het moment waarop de lidstaat het Natura 2000-gebied heeft aangewezen en voor Veluwerandmeren is dit 23 december 2009. De beroepsgronden slagen niet.
Belangenafweging
12.1.
Eisers voeren aan dat de minister ten onrechte is voorbij gegaan aan hun belangen, dan wel de economische, sociale en culturele gevolgen. De minister had die belangen wel moeten afwegen op grond van artikel 6, vierde lid, van de Habitatrichtlijn.
Verder heeft de minister ten onrechte geen toepassing gegeven aan het evenredigheidsbeginsel. Door het toevoegen van een stuk stikstofgevoelige natuur worden de bedrijven van eisers steeds meer beperkt in hun (uitbreidings)mogelijkheden.
12.2.
De rechtbank heeft aangenomen dat eisers belanghebbenden zijn bij het wijzigingsbesluit nu zij daarvan feitelijke gevolgen ondervinden en heeft er begrip voor dat zij vrezen voor de gevolgen van het besluit voor hun bedrijfsvoering. Maar dit betekent nog niet dat de minister bij ieder besluit dat die bedrijfsbelangen raakt ook die belangen moet afwegen. De wet schrijft namelijk voor dat het bestuursorgaan alleen
de bij het besluit betrokken belangenafweegt. [29]
12.3.
Het is vaste rechtspraak dat bij een besluit tot aanwijzing van een Habitatrichtlijngebied alleen rekening moet worden gehouden met ecologische criteria. [30] Het gaat er alleen maar om of een habitattype of -soort op een bepaalde plek in een meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Daarom heeft de minister eventuele negatieve gevolgen voor de bedrijfsvoering in het algemeen terecht niet betrokken bij de wijziging van de aanwijzingsbesluiten van de gebieden.
12.4.
Bij (de wijze van) formuleren van instandhoudingsdoelstellingen in een aanwijzingsbesluit kan en moet wel rekening worden gehouden met onder andere economische overwegingen. Maar eisers hebben niet onderbouwd in welk opzicht bij de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. [31] Overigens heeft de minister bij het formuleren van de instandhoudingsdoelstellingen toegelicht dat zij wel rekening heeft gehouden met deze belangen, nu in de meeste gevallen is gekozen voor de laagst mogelijke doelstelling (‘behoud’) en niet voor de (voor eisers) ingrijpendere uitbreidings- of verbeterdoelstelling. De beroepsgrond slaagt niet.
Inspraak na Europese registratie
13.1.
Volgens eisers hebben zij onvoldoende rechtsbescherming gehad. Eerst is al een overgroot deel van de gebieden en soorten geregistreerd in Europa, maar pas daarna is het ontwerp gepubliceerd. Het beroep was pas mogelijk op het moment dat de extra gebieden en soorten al vijf jaar geregistreerd waren bij de Europese Commissie en het beschermingsregime van artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn al gold.
13.2.
Het klopt dat eisers voor het eerst een zienswijze konden indienen na registratie van de habitattypen en -soorten bij de Europese Commissie. Dat hoort bij het ‘getrapte stelsel’ van de aanwijzing van Habitatrichtlijngebieden, waarbij de gebieden eerst op Europees niveau worden aangemeld en vastgesteld en pas daarna op nationaal niveau worden aangewezen. [32] Verder is het niet verboden om later nog aanvullende habitattypen en soorten toe te voegen dan de typen en soorten die eerst waren aangemeld bij de Europese Commissie op basis van actuele ecologische gegevens. [33] Die wijzigingen moet de lidstaat dan doorgeven aan de Europese Commissie via het standaardgegevensformulier.
13.3.
In dit geval heeft de minister de wijzigingen - onverplicht [34] - eerst verwerkt in het standaardgegevensformulier en korte tijd daarna het ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Op die manier hebben eisers wel inspraak kunnen geven op de wijzigingen. Door die inspraak zijn het ontwerpbesluit en het standaardgegevensformulier op sommige punten ook daadwerkelijk aangepast. Het is niet gebleken dat eiseres hierdoor geen of te weinig inspraak heeft gehad. Dat er een tijdsverloop is tussen het ontwerpbesluit en het definitieve besluit maakt op zichzelf ook niet dat onvoldoende inspraak is geboden of dat het besluit op dit punt niet zorgvuldig is voorbereid. [35] De beroepsgrond slaagt niet.
b.
Individuele beroepsgronden
Nauwkeuriger besluit nodig?
14.1.
Eiseres in de zaak 23/430 stelt dat ten onrechte geen kaarten beschikbaar zijn waarop de extra habitats en leefgebieden van soorten zijn ingetekend. Hierdoor is het niet mogelijk om de exacte bedrijfsgevolgen door te rekenen.
14.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet gehouden was om nauwkeurige kaarten te maken waarop precies te zien is waar de toegevoegde typen en soorten zich bevinden. Het aanwijzen van habitattypen en -soorten geldt namelijk voor alle typen en soorten die in het Natura 2000-gebied voorkomen in meer dan verwaarloosbare oppervlakte of populatie. [36] Als op één plek in een Natura 2000-gebied een bepaald habitattype voorkomt, dan wordt dat type met de aanwijzing beschermd in het hele gebied. [37] Overigens is het besluit voor de habitattypen gebaseerd op habitattypenkaarten, waaruit volgt waar welk type is aangetroffen, en is dat voor soorten, nu die naar hun aard niet op één vaste plek voorkomen, niet mogelijk. De beroepsgrond slaagt niet.

IV. Relativiteitsvereiste

15. Nu de beroepsgronden over natuur niet slagen, laat de rechtbank buiten beschouwing of het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden in de weg staat. Voor zover de beroepsgronden gaan over het recht op inspraak kan het relativiteitsvereiste niet worden tegengeworpen aan eisers. [38]
Conclusie en gevolgen
16.1.
De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het wijzigingsbesluit in stand blijft. Door het in r.o. 9 geconstateerde gebrek, moet de minister wel het griffierecht en de proceskosten vergoeden.
16.2.
De minister moet het griffierecht en de proceskosten in beide zaken aan eisers vergoeden.
De rechtbank merkt beide beroepen aan als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, omdat eisers voor het indienen van hun (aanvullende) beroep zijn bijgestaan door dezelfde rechtsbijstandsverlener, wiens werkzaamheden voor deze beroepen voorafgaand aan de zitting nagenoeg identiek waren. Omdat de beroepen samenhangende zaken zijn, worden de beroepen bij het vergoeden van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als één zaak beschouwd. De proceskosten zijn dan conform het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt voor het indienen van het (aanvullende) beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting à € 875,- met een wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht aan eisers moet vergoeden:
o in zaak 23/249: € 184,-
o in zaak 23/430: € 365,-
- veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten van € 1.750,- aan eisers samen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, en mr. M.J.M. Verhoeven en mr. S.E.M. Lichtenberg, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 25 november 2022 (Stcrt. 2022, 29279).
2.Artikel 3, eerste lid, van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG).
3.Op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
4.Artikel 3, tweede lid, van de Habitatrichtlijn bepaalt dat dit geldt voor de typen natuurlijke habitats in Bijlage I en de habitats van soorten in Bijlage II.
5.Artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn.
6.Artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
7.Artikel 3, tweede lid, en artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn.
8.Inmiddels is de Omgevingswet in werking getreden, maar in deze procedure geldt nog het oude recht. Zie artikel 2.9, tweede lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
9.In de beschikking 2004/813/EG.
10.Artikel 2.1, vierde lid, van de Wnb.
11.Als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zie artikel 2.1, vijfde lid, van de Wnb.
12.Artikel 8:1 van de Awb.
13.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
14.Kamerstukken II 2001/02, 28171, nr. 3, p. 31.
15.Artikel 2.1, eerste en zevende lid, van de Wnb.
16.Uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3652.
17.Artikel 8:1 van de Awb.
18.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
19.Uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1159, r.o. 4.3.
20.Uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:571, r.o. 7.
21.Uitspraak van de Afdeling van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1299.
22.Artikel 3:11 van de Awb.
23.Uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2821.
24.Artikel 8:41a van de Awb.
25.Op grond van artikel 6:22 van de Awb.
26.Uitspraak van de Afdeling van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3147.
27.Uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047, r.o. 15.2.
28.Uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1119.
29.Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb.
30.Uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 7 november 2000, ECLI:EU:C:2000:600 en van de Afdeling van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:164, r.o. 5.2.
31.Idem.
32.Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7770, r.o. 2.27.3 volgt bijvoorbeeld ook dat in de Europese fase, in de aanmeldingsfase geen rechtsbescherming open staat, maar dat die rechtsbescherming tegen de vaststelling wel verzekerd is via de beroepsmogelijkheden voor de nationale rechter.
33.Uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1119.
34.Uitspraken van de Afdeling van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1891 en van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047.
35.Uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:321 waarin een tijdsverloop van zeven jaar niet onzorgvuldig was.
36.Artikel 4 van de Habitatrichtlijn en zie ook Kamerstukken II 2010/11, 32670, 24; en zie ook de uitspraken van de Afdeling van 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1239, r.o. 8.2 en van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047.
37.Uitspraak van de Afdeling van 14 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7903.
38.Uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606.