15.1.De minister deelt niet de kritiek van appellanten op het SRM2+-model. In SRM2+ wordt geen dubbele depletiecorrectie toegepast omdat anders dan appellanten veronderstellen in de berekening van de concentratiebijdragen geen rekening wordt gehouden met depletie. Wel worden de berekende concentraties gecorrigeerd voor de depositie over het traject tussen de bron en het rekenpunt (depletiecorrectie).
Verder stelt de minister dat de natte deposities, waarmee in SRM2+ geen rekening wordt gehouden, en de depositiesnelheden die in SRM2+ worden toegepast aandachtspunten zijn voor de doorontwikkeling van AERIUS Calculator. Deze aandachtspunten zijn meegenomen in onderzoeken van het RIVM. Die onderzoeken hebben inmiddels ertoe geleid dat in AERIUS Calculator 2022 rekening wordt gehouden met natte deposities. Ook zijn er verbeteringen doorgevoerd in de OPS-versie die voor wegverkeer zal worden toegepast in AERIUS Calculator 2022. Met die aangepaste versie van OPS worden ook de depositiesnelheden bepaald voor SRM2+ in AERIUS Calculator 2022. Deze verbeteringen waren nog niet voorhanden ten tijde van het TB2021. Dat laat volgens de minister onverlet dat bij de depositieberekeningen voor het TB2021 is uitgegaan van modellen waarin de best beschikbare inzichten op dat moment waren verwerkt. De ontwikkeling en verbetering van AERIUS Calculator vindt continu plaats. Dat de nieuwe inzichten zijn verwerkt in AERIUS Calculator 2022 betekent volgens de minister niet dat de SRM2+ versie die is gebruikt bij de berekeningen voor het TB2021 geen goede benadering van de werkelijkheid was.
De minister heeft ter onderbouwing van zijn standpunt de volgende rapporten/notities overgelegd:
- Reactie RIVM op kritiekpunten Apollon bij SRM2 depositieberekening AERIUS Calculator ten behoeve van TB ViA15, 24 maart 2022 (hierna: RIVM 2);
- Reactie TNO op de bevindingen en conclusies in het rapport ‘Depositieberekeningen Gewijzigd Tracébesluit ViA15 (Apollon milieu, december 2021)’, 31 maart 2022 (hierna: TNO 2);
- Rekenafstand projectbijdrage in AERIUS tot 25km van de bron, RIVM, 19 januari 2022 (hierna: RIVM 3).
De minister heeft er op de zitting tot slot op gewezen dat appellanten de hiervoor genoemde bezwaren tegen de toepassing van SRM2+ niet eerder in de procedure naar voren hebben gebracht. Omdat zij dat wel hadden kunnen en ook moeten doen, behoeven deze bezwaren volgens de minister nu geen bespreking.
Kunnen de bezwaren tegen SRM2+ aan de orde komen in deze procedure?
16. De stikstofberekeningen voor het TB2017 en TB2019 zijn gemaakt met SRM2+. De stikstofberekeningen voor het TB2021 zijn naar aanleiding van het kabinetsbesluit van 9 juli 2021 berekend met een combinatie van SRM2+ (tot 5 km) en OPS (tussen 5-25 km). De rekenafstand van 25 km en de keuze om binnen die afstand de stikstofdepositie voor wegverkeer te berekenen met een combinatie van twee rekenmodellen, kon door appellanten niet eerder aan de orde worden gesteld. De argumenten die appellanten aanvoeren tegen het gebruik van SRM2+ begrijpt de Afdeling in het licht van hun betoog tegen de keuze om de depositie van wegverkeer met een combinatie van twee modellen te berekenen, en niet zoals zij voorstaan uitsluitend met OPS. Er bestaat daarom anders dan de minister stelt geen aanleiding om deze argumenten niet te bespreken.
Keuze voor een berekening met een combinatie van twee modellen
17. De keuze om de depositie van wegverkeer te berekenen met een combinatie van SRM2+ en OPS is gebaseerd op een advies dat het RIVM heeft uitgebracht aan de minister van LNV (RIVM 3). Dat advies is het resultaat van een afweging van verschillende opties, waarbij ook is gekeken naar de optie om bijdragen van wegverkeer tot 25 km volledig te berekenen met OPS. Deze optie heeft volgens RIVM 3 enkele nadelen. De met SRM2+ berekende concentratiebijdrage langs wegen is meer uitgebreid vergeleken met metingen (gevalideerd) dan de met OPS berekende concentratiebijdrage langs wegen. Verder houdt SRM2+ rekening met de invloed van specifieke wegkenmerken op de verspreiding, zoals de hoogte- en diepteligging van de weg, de aanwezigheid van geluidsschermen en de invloed van turbulentie die door de rijdende voertuigen worden veroorzaakt. Hoe hiermee in OPS op een correcte wijze rekening kan worden gehouden, moet nog worden onderzocht. In RIVM 3 wordt daarom afgeraden om de huidige versie van OPS te gebruiken voor de berekening van depositiebijdragen door wegverkeer binnen 5 km van de weg.
De Afdeling is van oordeel dat de minister inzichtelijk en navolgbaar heeft gemotiveerd dat de specifieke modeleigenschappen en de validatie van de met SRM2+ gemaakte concentratieberekeningen doorslaggevend zijn geweest bij de keuze om SRM2+ te blijven gebruiken voor depositieberekeningen op korte afstand van de weg (tot 5 km). Dat, zoals appellanten stellen, voor berekeningen van de grootschalige concentraties en deposities op nationale schaal, waaronder ook het wegverkeer, uitsluitend OPS wordt gebruikt, maakt dat niet anders. De Afdeling betrekt daarbij dat de minister heeft toegelicht dat OPS het meest geschikte model is voor het doel en schaalniveau van die berekeningen. Voor dat schaalniveau zijn bronspecifieke kenmerken zoals weghoogte minder relevant dan voor berekeningen van de bijdrage van een individuele bron op een specifiek rekenpunt.
De vraag of OPS eenvoudig geschikt te maken is voor de berekening van stikstofdepositie op korte afstand van de weg, zoals appellanten stellen maar door de minister wordt weersproken, is in deze procedure niet aan de orde. Aan de orde is of de minister voor de berekening van de depositie binnen 5 km afstand van de wegvakken gebruik kon maken van SRM2+. Het kader dat is aangegeven in 69.2 en 69.3 van de tussenuitspraak van 20 januari 2021 is daarvoor van belang. Daaruit volgt dat het gebruik van een rekenmodel als SRM2+ voor het maken van de passende beoordeling is toegestaan als daarmee volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies kunnen worden verkregen die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de geplande werkzaamheden voor de betrokken Natura 2000-gebieden kunnen wegnemen. Kort gezegd betekent dit dat SRM2+ kan worden toegepast als daarmee de stikstofdepositie door wegverkeer binnen 5 km afstand van de wegvakken met de vereiste zekerheid in kaart wordt gebracht. In het licht van dit kader bespreekt de Afdeling hierna de bezwaren die volgens appellanten kleven aan het gebruik van SRM2+.
-.- Inleiding en standpunten partijen
18. In AERIUS Calculator wordt de depositie door wegverkeer berekend aan de hand van de concentratie luchtverontreiniging die met SRM2 wordt uitgerekend. Bij de omrekening van de concentratie naar depositie past AERIUS Calculator een correctie toe omdat er tussen de bron en het rekenpunt depositie plaatsvindt (= depletiecorrectie). De toegepaste depletiefactor is onder meer afhankelijk van de afstand tussen de bron en het rekenpunt en een terreinruwheid die representatief is voor het gebied tussen het wegsegment en het rekenpunt.
Tussen partijen is niet in geschil dat een depletiecorrectie moet worden toegepast. In geschil is of in de berekening van de concentratiebijdrage al rekening is gehouden met depletie. Als dat zo is dan wordt, zo is het standpunt van appellanten, in AERIUS Calculator ten onrechte alsnog een depletiecorrectie toegepast bij de omrekening van de concentratie naar depositie.
Appellanten zien twee aanwijzingen voor hun standpunt dat in de concentratiebijdrage rekening is gehouden met depletie: (1) SRM2 is voor korte afstanden gevalideerd aan gemeten concentraties waarin effecten van depletie onvermijdelijk zijn meegenomen; (2) SRM2 is voor grotere afstanden gekalibreerd aan rekenresultaten met het Nieuw Nationaal Model (NNM). Uit de technische beschrijving van het NNM, het zogenoemde ‘Paarse Boekje’, leiden appellanten af dat in het NNM rekening wordt gehouden met depletie. Deze twee aanwijzingen zijn uitgewerkt in Apollon 1 en Geetacs 1. De bevindingen in Geetacs 1 worden bevestigd in de notitie Brondepletie in SRM2, van prof. dr. M. Krol.
De minister stelt onder verwijzing naar RIVM 2 en TNO 2 dat er geen redelijke wetenschappelijke twijfel is dat in de concentratiebijdrage die SRM2 berekent geen rekening gehouden wordt met depletie. De reden daarvoor is (1) dat depletie geen rol speelt bij luchtkwaliteitsberekeningen waarvoor SRM2 is ontwikkeld, (2) dat de validatie van de rekenresultaten met SRM2 plaatsvond op korte afstand van de weg (tot 1 km), waar depletie vrijwel verwaarloosbaar is en dat er, (3) gelet op het doel van SRM2, namelijk het maken van luchtkwaliteitsberekeningen, geen reden is aan te nemen dat bij de kalibratie van SRM2 rekening is gehouden met depletie. De door appellanten aangehaalde passage uit het Paarse Boekje geeft daar volgens de minister ook geen aanleiding toe.
-.- Het oordeel van de Afdeling