ECLI:NL:RBGEL:2024:3304

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
AWB_23_104
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsrechten in verband met schending van de inlichtingenplicht en online-gokactiviteiten

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, geoordeeld over de herziening en intrekking van de bijstandsrechten van eiser door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg. Het primaire besluit van 7 juli 2022 herzag het recht op algemene bijstand van eiser over de periode van 13 september 2021 tot en met 2 december 2021 en trok het recht op bijstand en bijzondere bijstand per 3 december 2021 in. Eiser ontving bijstand op basis van de Participatiewet en had daarnaast recht op een volwassenenpakket. Het college startte een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening na vermoedens van schending van de inlichtingenplicht, waarbij eiser mogelijk inkomsten uit werk en online-gokactiviteiten had.

De rechtbank heeft op 17 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank concludeerde dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden door bijschrijvingen van derden en online-gokactiviteiten niet te melden. De rechtbank oordeelde dat het college terecht de bijstand had herzien en ingetrokken, en dat het recht op het volwassenenpakket niet kon worden vastgesteld. Eiser had geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie, waardoor het college niet kon beoordelen of hij nog recht had op bijstand. De rechtbank oordeelde dat er geen ruimte was voor een belangenafweging op basis van het evenredigheidsbeginsel, omdat de wetgeving dwingend was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de besluiten van het college.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

wettelijk vertegenwoordiger: [bedrijf]
(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Elburg, het college

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 7 juli 2022 heeft het college het recht van eiser op algemene bijstand over de periode van 13 september 2021 tot en met 2 december 2021 herzien en het recht op algemene bijstand en bijzondere bestand vanaf 3 december 2021 ingetrokken en beëindigd. Het college heeft daarnaast het recht van eiser op het volwassenenpakket beëindigd per 3 december 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college, met aanpassing van de motivering, bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het college. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn, met kennisgeving, niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser staat vanaf 3 augustus 2021 ingeschreven op het adres [locatie] in [woonplaats].
2.1.
Eiser is in het verleden werkzaam geweest als schilder. Hierna heeft eiser bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) ontvangen van de gemeente Harderwijk. Vanaf 13 september 2021 ontvangt eiser bijstand naar de norm voor een alleenstaande van de gemeente Elburg. Hiernaast ontvangt eiser vanaf 3 augustus 2021 bijzondere bijstand voor de kosten van bewind en heeft eiser aanspraak op vergoedingen vanuit het volwassenenpakket.
2.2.
Naar aanleiding van een vermoeden van een consulent van de afdeling Sociale- en burgerzaken van de gemeente Elburg (Soza Elburg), dat eiser mogelijk elders zijn hoofdverblijf zou hebben en hij mogelijk inkomsten zou hebben uit werk, is het college een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de door eiser ontvangen bijstand.
2.3.
De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het Rapport sociale recherche van 29 juni 2022. In het kader van dit onderzoek heeft het college onder andere de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) geraadpleegd en bankafschriften opgevraagd van de rekening eindigend op [nummer] (leefgeldrekening van eiser) over de periode van 1 juni 2021 tot en met 30 september 2021, 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021, 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022, 1 april 2022 tot en met 20 april 2022, 20 april 2022 tot en met 18 mei 2022 en 18 mei 2022 tot en met 22 juni 2022. Hiernaast heeft het college bankafschriften opgevraagd van de rekening eindigend op [nummer] (beheerrekening van eiser) over de periode van 1 juni 2021 tot en met 30 september 2021, 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021, 1 april 2022 tot en met 20 april 2022, 20 april 2022 tot en met 18 mei 2022 en 18 mei 2022 tot en met 23 juni 2022. Daarnaast heeft het college waarnemingen verricht op het adres van eiser in de periode van 11 april 2022 tot en met 20 april 2022. Ten slotte is eiser gehoord door twee sociaal rechercheurs/ bijzonder controleurs tijdens een gesprek op 23 juni 2022.
2.4.
Het college is hierna overgegaan tot de besluitvorming zoals vermeld onder het kopje “Inleiding”.
2.5.
In het bestreden besluit overweegt het college – kort samengevat, en met overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften – dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Het college heeft het recht op algemene bijstand over de periode van 13 september 2021 tot en met 2 december 2021 herzien omdat eiser giften van vrienden, kennissen en familie heeft ontvangen. Verder heeft het college het recht op algemene bijstand en bijzondere bestand vanaf 3 december 2021 ingetrokken en beëindigd, omdat eiser geldbedragen uit gokactiviteiten heeft genoten, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
Het college stelt zich daarnaast op het standpunt dat de intrekking en beëindiging van het recht op algemene bijstand per 3 december 2021, omdat het college vanaf dat moment het recht op bijstand niet meer vast kan stellen, dezelfde gevolgen heeft voor het recht op het volwassenenpakket. De rechtsgrond, te weten artikel 6, tweede lid, van de Beleidsregel kindpakket en volwassenenpakket gemeente Elburg (hierna: Beleidsregel), had echter wel vermeld moeten worden in het primaire besluit, aldus het college.
Omdat het college geen ruimte heeft voor een belangenafweging kan het besluit niet worden getoetst aan het in artikel 3:4, tweede lid, van het in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde evenredigheidsbeginsel.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college terecht het recht van eiser op algemene bijstand over de periode van 13 september 2021 tot en met 2 december 2021 heeft herzien, het recht op algemene bijstand en bijzondere bestand vanaf 3 december 2021 heeft ingetrokken en beëindigd en het recht van eiser op het volwassenenpakket per 3 december 2021 heeft beëindigd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Het college heeft ten aanzien van de gokactiviteiten van eiser een onjuist toetsingscriterium gehanteerd. Ter onderbouwing verwijst eiser naar vier uitspraken van de rechtbank Rotterdam. [1] Het college heeft ten onrechte het volwassenenpakket van eiser beëindigd. Ten slotte heeft het college wat betreft het bestreden besluit ten onrechte geoordeeld dat het geen ruimte heeft voor een belangenafweging op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
Schending inlichtingenplicht
6. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat eiser in een aantal maanden bijschrijvingen van derden op zijn bankrekening heeft ontvangen en daarvan geen melding heeft gemaakt bij het college. Ook niet in geschil is dat eiser in een aantal maanden online-gokactiviteiten heeft verricht en ook daarvan geen melding heeft gemaakt bij het college. Door van de bijschrijvingen van derden en van zijn gokactiviteiten geen melding te maken heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden.
Bijschrijvingen van derden
7. Bedragen die zijn overgemaakt door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Dit is vaste rechtspraak. [2]
7.1.
Dit betekent dat het college de bijschrijvingen van derden (vrienden, kennissen en/of familie) die eiser heeft ontvangen in de periode van 13 september 2021 tot en met 2 december, terecht als inkomen van eiser heeft aangemerkt en aan de hand van een maandelijkse inventarisatie alsnog in mindering heeft gebracht op de bijstand van eiser over die periode. Het college heeft de bijstand over deze periode terecht herzien.
Bijschrijvingen in verband met online-gokactiviteiten
8. Niet in geschil is dat eiser vanaf 3 december 2021 via zijn online-gokaccounts bedragen op zijn bankrekening heeft ontvangen. Eiser heeft aangevoerd dat het recht op bijstand, over de maanden waarover het recht op bijstand is ingetrokken, wel kan worden vastgesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dit heeft de volgende reden.
8.1.
De rechtbank overweegt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand over de maanden dat eiser online-gokactiviteiten heeft ontplooid, niet kan worden vastgesteld. De rechtbank vindt het volgende daarvoor van belang. De rechtbank stelt vast dat uit de bankafschriften blijkt dat er bijschrijvingen zijn gedaan door de gokbedrijven die als middelen hebben te gelden in de zin van inkomen. Er is namelijk sprake van periodieke bijschrijvingen waarmee eiser in zijn levensonderhoud had kunnen voorzien. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat deze bijschrijvingen niet tot gevolg hebben dat het recht op bijstand kan worden vastgesteld dan wel dat een schatting kan worden gemaakt van het (resterende) recht op bijstand per maand. De rechtbank acht daarvoor bepalend dat door eiser geen inzicht is gegeven in de omvang van de zogenoemde wallets waarin - zoals door het college is gesteld en door eiser niet is weersproken - zich geld bevindt dat eveneens tot de middelen van eiser moet worden gerekend. Dat brengt mee dat de door eiser verstrekte financiële gegevens geen volledig beeld opleveren van zijn financiële middelen in de periode vanaf 3 december 2021. Het college heeft, zoals ter zitting is aangegeven, geen onderzoek ingesteld bij de diverse gokbedrijven naar de omvang van deze wallets, maar de rechtbank vindt dat het college dit ook niet hoefde te doen. Immers, nu vaststaat dat eiser de inlichtingenplicht niet is nagekomen, ligt het op zijn weg feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te onderbouwen, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of er nog sprake is van een resterend recht op bijstand in de periode vanaf 3 december 2021. Onweersproken is dat het college - zoals blijkt uit het verhandelde ter zitting - eiser daartoe in de gelegenheid heeft gesteld door hem uit te nodigen deze gegevens te overleggen, maar eiser heeft daar niet op gereageerd. Aldus komt de rechtbank tot de slotsom dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld in de periode vanaf 3 december 2021. De bijstand is dus vanaf deze datum terecht ingetrokken.
8.2.
Het bovenstaande brengt tevens mee dat het college het recht op het volwassenenpakket van eiser terecht heeft beëindigd. Niet kan worden vastgesteld of eiser nog voldoet aan de criteria om hiervoor in aanmerking te komen.
Belangenafweging
9. Wat betreft het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de dwingende formulering van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw is er geen ruimte voor toepassing van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staan hieraan in de weg. Dit betekent dat de rechter niet mag oordelen over de belangenafweging die de wetgever in de wet heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit ligt slechts anders als de wetgever bij de totstandkoming van een wet bijzondere omstandigheden niet of niet volledig onder ogen heeft gezien en die omstandigheden meebrengen dat strikte toepassing van de wet zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. In dat geval kan de bestuursrechter de wet in een concreet geval buiten toepassing laten wegens strijd met algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, of (ander) ongeschreven recht.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit (in principe) niet aan het evenredigheidsbeginsel kan worden getoetst. Hiernaast volgt de rechtbank het standpunt van het college dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die leiden tot (onevenredige) gevolgen die niet stroken met wat de wetgever bedoeld en voorzien kan hebben.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht het recht van eiser op algemene bijstand over de periode van 13 september 2021 tot en met 2 december 2021 heeft herzien, het recht op algemene bijstand en bijzondere bestand vanaf 3 december 2021 heeft ingetrokken en beëindigd en het recht van eiser op het volwassenenpakket per 3 december 2021 heeft beëindigd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. Hoenderboom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:7357, ECLI:NL:RBROT:2022:7358, ECLI:NL:RBROT:2022:7360 en ECLI:NL:RBROT:2022:7362.
2.Zie de uitspraak van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450.