ECLI:NL:RBGEL:2024:25

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
AWB-22_482
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een natuurvergunning voor de uitbreiding van een geitenhouderij met externe saldering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de natuurvergunning die op 18 januari 2022 aan de vergunninghouder is verleend voor het uitbreiden van bestaande geitenstallen. De rechtbank behandelt het beroep op 2 november 2023, waarbij eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. V. Wösten, en het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Kalsbeek, G.W. Vosgezang en T. Portegijs, aanwezig zijn. De vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. S. Keywani en ing. L. Polinder, heeft een aanvraag ingediend voor de uitbreiding van de stallen om te voldoen aan de dierwelzijnseisen en om mechanische ventilatie te installeren. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag voor externe saldering, waarbij de vergunninghouder tijdelijk gebruik wil maken van emissies van een andere geitenhouderij, niet voldoet aan de wettelijke eisen. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende waarborgen zijn dat de saldogevende activiteit niet zal worden hervat, wat in strijd is met de Wet natuurbescherming. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en oordeelt dat het college het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden. De rechtbank concludeert dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/482

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiseres 2] , uit [woonplaats] ,

[eiseres 3] ,uit [woonplaats]
eisers,
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, (het college)

(gemachtigden: mr. M.L. van Kalsbeek, G.W. Vosgezang en T. Portegijs)
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij] ,te [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. S. Keywani).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de natuurvergunning die op 18 januari 2022 aan vergunninghouder is verleend voor het verlengen van bestaande geitenstallen.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , [eiseres 2] namens de [eiseres 2] en gemachtigde mr. V. Wösten. Namens het college mr. M.L. van Kalsbeek, G.W. Vosgezang en T. Portegijs.
Namens vergunninghouder [derde-partij] , gemachtigde mr. S. Keywani en ing. L. Polinder.

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder exploiteert op het perceel [locatie] te [woonplaats] een geitenhouderij. Voor deze geitenhouderij heeft het college op 7 december 2015 een natuurvergunning verleend. Op grond van deze natuurvergunning mag vergunninghouder in de bestaande stallen 5.510 geiten houden. Deze 5.510 geiten zijn onderverdeeld in 2.510 geiten ouder dan 1 jaar (RAV-code C1.100), 2.700 opfokgeiten van 61 dagen tot en met 1 jaar (RAV-code C2.100) en 300 opfokgeiten tot en met 60 dagen (RAV-code C3.100).
Op het perceel staan vier stallen (A, B, C en D) met een oppervlakte van 5.065 m².
2. [BV] exploiteert ten zuiden van deze geitenhouderij op het perceel [locatie] een geitenhouderij. Voor deze geitenhouderij heeft het college op 24 juli 2013 een natuurvergunning verleend voor het houden van 1.900 geiten.
3. Vergunninghouder heeft op 18 februari 2020 een aanvraag voor een natuurvergunning ingediend die ziet op het aan de achterzijde uitbreiden van de vier bestaande stallen met ongeveer 62 meter. De oppervlakte aan stallen op het perceel zal daardoor 9.401 m² gaan bedragen. De stallen worden verlengd om aan dierwelzijnseisen te kunnen voldoen en voorzien van mechanische ventilatie in plaats van natuurlijke ventilatie. De aanvraag is op 10 juli 2020, 28 oktober 2020, 16 april 2021, 11 juni 2021, 16 juli 2021 en 17 januari 2022 aangevuld.
4. In eerste instantie zag de aanvraag op het vergunnen van één bedrijfssituatie met 5.510 geiten. Uit de toelichting bij de aanvraag van 16 juli 2021 blijkt dat de aanvraag is gewijzigd naar twee beoogde bedrijfssituaties. In de aanvraag is verder aangegeven dat vergunninghouder toepassing wil geven aan externe saldering door te bewerkstelligen dat [BV] tijdelijk geen gebruik maakt van (een gedeelte van) de natuurvergunning voor het perceel [locatie] . Er is gekozen voor tijdelijke externe saldering omdat vergunninghouder het voornemen heeft om op de stallen luchtwassers te gaan realiseren. Wanneer de luchtwassers zijn gerealiseerd is het niet langer nodig om extern te salderen. De stikstofdepositie blijft dan volgens vergunninghouder binnen de vergunde kaders waardoor volstaan kan worden met intern salderen.
In bedrijfssituatie 1 blijft het aantal dieren gelijk aan de vergunde situatie, dus 5.510 geiten. In bedrijfssituatie 2 worden 3.396 geiten gehouden. Volgens de toelichting bij de aanvraag kunnen dit geiten van alle categorieën zijn (C1, C2 of C3).
5. Op 24 september 2021 heeft het college een ontwerp-natuurvergunning ter inzage gelegd. Eisers hebben zienswijzen ingediend.
6. In het bestreden besluit van 18 januari 2022 heeft het college voor beide bedrijfssituaties een natuurvergunning verleend. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat uit de ingediende AERIUS-berekeningen blijkt dat er Natura 2000-gebieden zijn waarop als gevolg van de activiteiten van dit bedrijf depositie van stikstof plaats vindt wat mogelijk significante effecten heeft op de te beschermen waarden. Er is daarom sprake van een natuurvergunningplicht op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Het college heeft het volgende overwogen over het tijdelijke extern salderen:
“Voor de locatie [locatie] te [woonplaats] is op 24 juli 2013 (zaaknummer 2012-021589) een natuurvergunning verleend voor het houden van 1.900 geiten ouder dan 1 jaar (C 1.100) met een emissie van 3.610 kg NH3/jaar. Deze locatie is van [BV] Ten behoeve van het verkrijgen van de natuurvergunning voor de locatie [locatie] te [woonplaats] zal het aantal geiten op de locatie [locatie] voor maximaal 2 jaar worden verlaagd naar 814. Hiermee daalt de emissie op deze locatie met 2.063,40 kg/jaar. Op grond van onze beleidsregels [1] kan hiervan maximaal 70%, zijnde 1.444,38 kg/jaar, worden ingezet voor lease van emissierechten.”
Volgens het college komt door middel van salderen met de referentiesituatie in zowel aangevraagde bedrijfssituatie 1 als 2 de depositie uit op 0,00 mol/ha/j of lager. De aangevraagde activiteit leidt daardoor niet tot significante effecten op instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden, aldus het college.
Aan de natuurvergunning zijn de volgende voorschriften verbonden:
(…)
3. Van deze vergunning mag slechts gebruik worden gemaakt nadat de saldogevende activiteit is gestaakt en saldogever hiervan vooraf melding heeft gedaan via post@gelderland.nl onder vermelding van het zaaknummer (…).
4. Deze vergunning is van toepassing op dieraantallen en emissies zoals opgenomen in aangevraagde situatie 1 in tabel 3 of aangevraagde situatie 2 in tabel 4.
5. Op het moment dat van deze vergunning gebruik gemaakt wordt dient via post@gelderland.nl onder vermelding van het zaaknummer te worden gemeld of gebruik gemaakt wordt van aangevraagde situatie 1 of aangevraagde situatie 2. Indien gedurende de looptijd van de vergunning de veebezetting wordt gewijzigd van situatie 1 naar situatie 2 of omgekeerd dient hiervan eveneens melding te worden gedaan via post@gelderland.nl onder vermelding van het zaaknummer.
6. Deze vergunning geldt voor een periode van maximaal 2 jaar nadat deze onherroepelijk is geworden.
7. Gedurende de looptijd van deze vergunning wordt geen gebruik gemaakt van de op 7 december 2015 verleende natuurvergunning met zaaknummer 2015-010453.
8. Meld de start van de werkzaamheden minimaal vier weken voor de startdatum bij provincie Gelderland, via post@gelderland.nl en vermeld het zaaknummer dat bovenaan de brief staat.
9. Is de activiteit klaar? Meld dit binnen twee weken aan provincie Gelderland via
post@gelderland.nl. Vermeld het zaaknummer dat bovenaan de brief staat.
7. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om de natuurvergunning te schorsen.
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 17 maart 2022 (ECLI:NL:RBGEL:2022:1380) de natuurvergunning geschorst tot 6 weken na de uitspraak in deze bodemprocedure.

Beoordeling door de rechtbank

8. De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Extern salderen door middel van verleasen
9. Eisers betogen dat het college niet beschikt over de bevoegdheid tot het tijdelijk buiten gebruik stellen van een Wnb-vergunning. Volgens eisers is het verhuren van emissies onverenigbaar met het wettelijke stelsel van het omgevingsrecht. Een natuurvergunning heeft volgens eisers primair betrekking op een installatie en niet op emissies. Emissies zijn enkel een gevolg of een afgeleide van een vergunde installatie en kunnen daarom niet los worden gezien van een vergunde installatie. Hierom is het verhuren van emissieruimte terwijl de vergunning voor het saldogevende bedrijf in stand blijft onverenigbaar met het wettelijk vergunningenstelsel. Daarmee wordt de noodzakelijke lijn tussen emissies en vergunde installatie doorgesneden. Daarnaast wordt de natuurvergunning van het saldogevende bedrijf niet onherroepelijk ingetrokken zodat deze nog steeds kan worden benut. Dit is volgens eisers in strijd met jurisprudentie van de Afdeling en zij verwijzen naar de uitspraak van 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1931).
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de aanvraag in overeenstemming is met de beleidsregel. Volgens het college is het bij tijdelijk extern salderen door middel van verleasen – anders dan bij regulier extern salderen – niet nodig om over te gaan tot intrekking van de saldogevende activiteit omdat het een tijdelijke constructie is.
Op grond van artikel 6a, vierde en vijfde lid, van de beleidsregel kan bij verleasen worden volstaan met een getekende overeenkomst tussen saldogever en saldo-ontvanger waarin staat dat de saldogever instemt met een tijdelijke beperking van zijn toestemming. Daarnaast zijn op grond van artikel 6a, zesde lid, van de beleidsregel voorschriften 8 en 9 aan de natuurvergunning verbonden waarin staat dat vergunninghouder een start- en gereedmelding moet indienen.
Met de overeenkomst en deze voorschriften is volgens het college afdoende geborgd dat de saldogevende en saldo-ontvangende activiteit niet gelijktijdig zullen plaatsvinden. Als een dergelijke situatie zich toch voordoet dan is dat in strijd met de natuurvergunning en kan het college handhavend optreden.
Op de zitting heeft het college aangegeven dat voorschrift 3 moet worden gewijzigd, omdat de tweede aanhaling van saldogever, saldonemer moet zijn. Het college heeft de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien door dit voorschrift te wijzigen.
9.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 26 oktober 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3074) in overweging 6 het volgende overwogen over de voorwaarden waaronder extern salderen als mitigerende maatregel in een passende beoordeling kan worden betrokken:
“Externe saldering is een zogeheten mitigerende maatregel die kan worden genomen ten behoeve van een gewenste ontwikkeling, die zelf stikstofdepositie op daarvoor gevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied teweegbrengt. Als de stikstofdepositie van die nieuwe ontwikkeling significante gevolgen kan hebben voor relevante locaties in een Natura 2000-gebied, zoals bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb, kan de depositie op die locaties, door het beperken of beëindigen van emissie van een andere, reeds bestaande activiteit of bestaande activiteiten er toe leiden dat de totale depositie als gevolg van de gewenste nieuwe ontwikkeling per saldo niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied.
Bij externe saldering zal de locatie van de te beëindigen activiteit en de wijze van emitteren en verspreiden van stikstofverbindingen in de regel niet gelijk zijn aan de locatie en wijze van emitteren en verspreiden van stikstofverbindingen die het gevolg zullen zijn van de gewenste ontwikkeling. Het salderen van stikstofdepositie is dus niet hetzelfde als het salderen met emissies. De saldering zal altijd per locatie van stikstofgevoelige habitattypen moeten worden bepaald aan de hand van de desbetreffende emissies en verspreiding. De aanvaarbaarheid van het extern salderen wordt dus in een concreet geval niet beoordeeld op basis van de emissies van gewenste ontwikkelingen en te beëindigen activiteiten, maar juist via de beoordeling van de toename en/of afname van de depositie op stikstofgevoelige habitattypen als gevolg van deze ontwikkelingen.
De uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1931, onder 3.5 moet tegen deze achtergrond worden begrepen. In die uitspraak is overwogen dat "(…) externe saldering, slechts mogelijk is als er een directe samenhang bestaat tussen de intrekking van de milieuvergunning en de verlening van de Nbw-vergunning [tegenwoordig: Wnb-vergunning]. Die directe samenhang wordt aangenomen als de milieuvergunning voor het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken ten behoeve van de uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf. Dit kan blijken uit het intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen het saldogevende en saldo-ontvangende bedrijf over de overname van het stikstofdepositiesaldo van de in te trekken milieuvergunning. Verder dient vast te staan dat de bedrijfsvoering van het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of wordt beëindigd." Zie ook de uitspraken van 16 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7785 en van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1866. Deze laatste uitspraak ging over een inrichting die in werking was op grond van een melding. Voor het beëindigen van die activiteiten werd ook een melding gedaan, die ook werd gepubliceerd.
Anders dan het college stelt, volgt uit deze jurisprudentie niet dat een (civielrechtelijke) overeenkomst tussen het saldogevende en saldo-ontvangende bedrijf over de overname van het stikstofdepositiesaldo reeds voldoende is om extern te salderen. Er dient immers tevens vast te staan dat de saldogevende activiteit feitelijk daadwerkelijk is of wordt beëindigd, omdat alleen dan ook het depositiesaldo van de gevende kan worden aangewend door de ontvangende partij. Deze beëindiging dient zodanig te zijn vormgegeven, dat een nieuwe of hernieuwde activiteit op die locatie niet kan plaatsvinden op basis van diezelfde - overgedragen - depositiesaldi van de vroegere referentiesituatie. Dit wordt soms zo geformuleerd dat ‘voldoende moet worden gewaarborgd dat de saldogevende activiteit niet zal worden hervat’ (vergelijk de al eerder genoemde uitspraak van 16 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP7785 en de uitspraak van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1082, onder 15.4).”
9.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan tijdelijk extern salderen minder voorwaarden te stellen dan aan regulier extern salderen. Ook tijdelijk extern salderen is immers een mitigerende maatregel die wordt getroffen met het oog op de in de Wnb beoogde bescherming van natuurwaarden. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven jurisprudentielijn dus ook van toepassing is op de vraag of tijdelijk extern salderen door middel van verleasen als mitigerende maatregel kan worden meegenomen in een passende beoordeling. De vervolgvraag is of de wijze waarop in dit geval de tijdelijke externe saldering is vormgegeven voldoet aan dit kader.
In deze zaak hebben het saldogevende en saldo-ontvangende bedrijf een (civielrechtelijke) overeenkomst gesloten over de stikstofdepositie. De publiekrechtelijke borging heeft plaatsgevonden door middel van de voorschriften die in de natuurvergunning van het saldo-ontvangende bedrijf zijn opgenomen.
9.4.
Zoals de Afdeling heeft overwogen is een enkele civielrechtelijke overeenkomst onvoldoende. Een overeenkomst kan immers worden opgezegd. Er dient ook publiekrechtelijk te zijn geborgd dat de saldogevende activiteit wordt beëindigd.
De rechtbank is van oordeel dat de publiekrechtelijke borging in deze zaak, waarin alleen voorschriften aan de natuurvergunning voor het saldo-ontvangende bedrijf zijn verbonden, onvoldoende is. Deze voorschriften binden alleen het saldo-ontvangende bedrijf en niet het saldogevende bedrijf. Daarbij komt dat voorschrift 3 niet voorschrijft dat de saldogevende activiteit gestaakt moet blijven gedurende de looptijd van de vergunning. Het college kan met voorschrift 3, 8 en 9 dus niet handhavend optreden tegen het saldogevende bedrijf als deze gebruik gaat maken van haar natuurvergunning. Deze natuurvergunning is immers niet (gedeeltelijk) ingetrokken. Het college heeft daardoor onvoldoende gewaarborgd dat de saldogevende activiteit niet zal worden hervat. Het voorstel van het college op de zitting om voorschrift drie door de rechtbank te wijzigen biedt daarvoor geen oplossing, omdat dat niet al de hiervoor beschreven tekortkomingen wegneemt.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ook uit de toelichting van de beleidsregel bij artikel 6a volgt dat er een bestuursrechtelijke ingreep bij saldogever moet worden getroffen. Daar staat namelijk het volgende: “De tijdelijke buitengebruikstelling van de toestemming voor de saldogevende activiteit wordt geregeld met een tijdelijke beperking van de toestemming. In de overeenkomst tussen saldogever en saldonemer stemt de saldogever hiermee in. Deze tijdelijk in te perken toestemming kan een natuurvergunning betreffen, maar het kan ook gaan om bijvoorbeeld een omgevingsvergunning, onderdeel milieu of natuur of melding Activiteitenbesluit.” Ook hieruit leidt de rechtbank af dat het college zelf -in lijn met de zojuist door de rechtbank geciteerde jurisprudentie -in haar beleid heeft vastgelegd dat de vergunning van saldogever publiekrechtelijk moet worden ingeperkt.
Omdat niet aan de voorwaarden voor externe saldering wordt voldaan, heeft het college ten onrechte deze mitigerende maatregel bij de vergunningverlening betrokken.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond wegens strijd met artikel 2.8 van de Wnb. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Omdat de beroepsgrond met betrekking tot externe saldering slaagt kan de rechtbank de overige beroepsgronden van eisers buiten beschouwing laten.
Op de zitting heeft het college aangegeven dat zij het voornemen heeft om op grond van artikel 2.4 van de Wnb voorschriften aan de natuurvergunning van het saldogevende bedrijf te gaan verbinden. Daargelaten de vraag of het mogelijk is om met toepassing van artikel 2.4 van de Wnb voorschriften aan een natuurvergunning te verbinden, heeft het college dit besluit nog niet genomen, zodat dit niet kan worden meegenomen in het kader van finale geschilbeslechting. Op 1 januari 2024 is daarnaast door de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Wnb komen te vervallen. De aanschrijvingsbevoegdheid uit artikel 2.4 van de Wnb keert in zijn huidige vorm niet terug onder de Omgevingswet.
Omdat onduidelijk is hoe de publiekrechtelijke borging er uit zal komen te zien, ziet de rechtbank geen aanleiding om een tussenuitspraak te doen. Daarbij speelt ook een rol dat door vergunninghouder een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend voor het realiseren van luchtwassers op de stallen. Door het realiseren van luchtwassers bij een gelijkblijvend dierenaantal zal er waarschijnlijk sprake zijn van een afname van de stikstofdepositie, waardoor interne saldering plaats kan vinden. In dat geval is geen natuurvergunning en geen passende beoordeling vereist.
Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskosten en griffierecht
15. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-.
De gemachtigde van eisers heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.
Verder komen de opgegeven reiskosten voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 18 januari 2022;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 360,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.776,80 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, voorzitter, en mr. M. Duifhuizen en mr. S.H. Koopmans, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidt als volgt:
“Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.”
Artikel 2.8 van de Wnb luidt als volgt:
“1 Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
(…)
3 Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.”
Artikel 6a van de Beleidsregel salderen luidde als volgt:
1. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing op verleasen, met uitzondering van het eerste, negende en veertiende lid.
2. Voor tijdelijke deposities van ten hoogste twee jaar kunnen Gedeputeerde Staten een natuurvergunning verlenen met gebruikmaking van verleasen.
3. Gedeputeerde Staten kunnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, verlengen indien zij dat voor het project noodzakelijk achten.
4. Er bestaat een directe samenhang tussen de tijdelijke buitengebruikstelling van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de tijdelijke saldo-ontvangende activiteit.
5. Een aanvraag waarbij gebruik wordt gemaakt van verleasen, gaat vergezeld van een afschrift van een getekende overeenkomst tussen saldogever en saldo-ontvanger waarin:
a. de tijdelijke buitengebruikstelling van de saldogevende activiteit wordt gewaarborgd gedurende de looptijd van de natuurvergunning voor de tijdelijke saldo-ontvangende activiteit; en
b. saldogever verklaart in te stemmen met een tijdelijke beperking van zijn toestemming.
6. Gedeputeerde Staten nemen het voorschrift op dat de saldo-ontvangende activiteit slechts mag plaatsvinden binnen de looptijd van de natuurvergunning en dat de start- en gereedmelding van deze periode door de saldo-ontvanger moet worden gemeld aan het bevoegd gezag.
7. Gedeputeerde Staten nemen het voorschrift op dat de natuurvergunning niet eerder in gebruik mag worden genomen dan nadat de saldo-ontvanger bij het bevoegd gezag heeft gemeld dat de saldogevende activiteit is gestaakt.

Voetnoten

1.De Beleidsregel salderen in Gelderland