ECLI:NL:RBGEL:2022:1380

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
AWB 22_481
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van vergunning voor uitbreiding geitenstal in het kader van de Wet natuurbescherming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 17 maart 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een vergunning die op 18 januari 2022 is verleend voor de uitbreiding van geitenstallen. Verzoekers, die bezwaar maken tegen deze vergunning, hebben de voorzieningenrechter gevraagd om de vergunning te schorsen. De voorzieningenrechter heeft eerder op 14 februari 2022 een ordemaatregel getroffen door het besluit van 25 januari 2022 te schorsen. Tijdens de zitting op 14 maart 2022 is het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoekers als de vergunninghouder aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghouder, die een melkgeitenhouderij exploiteert, een omgevingsvergunning heeft verkregen voor de uitbreiding van de stallen. De vergunninghouder wil gebruik maken van een tijdelijke vorm van externe saldering, genaamd verleasing, waarbij het aantal dieren op een andere locatie tijdelijk wordt verlaagd. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent voor het geven van een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, omdat dit een complexe vraag betreft die nader onderzoek vereist.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter besloten de schorsing van het besluit van 18 januari 2022 te handhaven, omdat er onvoldoende zekerheid is dat het project geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zal hebben. De schorsing geldt voor het gehele project, inclusief de bouwwerkzaamheden. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers en moet het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/481

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] , [verzoekster] ,

uit [woonplaats] ,
en
[verzoekster] ,uit [woonplaats]
verzoekers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder

(gemachtigden: M. de Jonge en W. Vosgezang).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij] ,te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. P.P.A. Bodden).

Procesverloop

In het besluit van 18 januari 2022 heeft verweerder [derde-partij] (hierna: vergunninghouder) een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend voor het verlengen van de bestaande geitenstallen.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 14 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 25 januari 2022 (
bedoeld is 18 januari 2022) bij wijze van ordemaatregel geschorst.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 maart 2022 op zitting behandeld. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Tevens was aanwezig [verzoeker] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is verschenen [derde-partij] , bijgestaan door mr. S. Keywani, kantoorgenoot van de gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Omdat de voorzieningenrechter het besluit van 18 januari 2022 bij wijze van ordemaatregel heeft geschorst wordt nu beoordeeld of er aanleiding is de schorsing te handhaven, te wijzigen of op te heffen.
Wat wil vergunninghouder
2. Vergunninghouder exploiteert op de locatie [locatie] te [woonplaats] een melkgeitenhouderij. Op 26 juli 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdriel een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de stallen. Om te kunnen voldoen aan de voorschriften in deze omgevingsvergunning wil vergunninghouder mechanische ventilatie toepassen in plaats van natuurlijke ventilatie. Daartoe heeft hij een aanvraag op grond van de Wnb ingediend. De aanvraag ziet op 2 mogelijke situaties. In situatie I blijft het aantal te houden dieren gelijk met de reeds verleende vergunning van 7 december 2015. In situatie II neemt het aantal dieren af maar worden alleen nog melkgeiten gehouden. Op termijn wil vergunninghouder de stallen voorzien van een luchtwasser waardoor de ammoniakemissie aanzienlijk zal dalen. Om de gewenste wijzigingen nu reeds mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van verleasing, een tijdelijke vorm van extern salderen doordat het aantal dieren op een andere locatie van [derde-partij] , [locatie] in [woonplaats] , tijdelijk wordt verlaagd. De verleende natuurvergunning voor deze locatie wordt in dezelfde periode deels niet benut tot de luchtwasser op de locatie [locatie] is gerealiseerd en de emissie zodanig is gedaald dat de saldering kan worden beëindigd.
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
Op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning voor een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, , een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
Spoedeisend belang:
4. [derde-partij] heeft op zitting aangegeven dat het de bedoeling is de stallen binnen vier tot zes weken in gebruik te nemen. Reeds daarom is sprake van spoedeisend belang.
Beoordeling
5. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat voor individuele plannen en projecten die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, geldt dat deze uitsluitend kunnen worden vastgesteld als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan of het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. In die passende beoordeling mogen de verwachte voordelen van mitigerende maatregelen - dat zijn maatregelen waarmee wordt beoogd de eventuele schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit een plan voortvloeien te voorkomen of te verminderen - worden betrokken, mits die voordelen ten tijde van de passende beoordeling vaststaan. [1] De beëindiging van het saldogevende bedrijf door aankoop en intrekking van de vergunning (externe saldering) is een maatregel die naar zijn aard ook geschikt is om ingezet te worden als instandhoudings- of passende maatregel, zo heeft de Afdeling al eerder geoordeeld.
5.1
In de onderhavige situatie wil vergunninghouder tijdelijk het aantal dieren op een andere locatie van vergunninghouder, [locatie] in [woonplaats] , verlagen. De verleende natuurvergunning voor deze locatie wordt in dezelfde periode daarom deels niet benut en 70% van het niet benutte deel wordt door vergunninghouder ingezet. Voor deze tijdelijke vorm van externe saldering (verleasen) is een privaatrechtelijke overeenkomst tussen vergunninghouder (saldonemer) en de exploitant van [locatie] (saldogever) afgesloten. In de aan vergunninghouder verleende vergunning is voorts onder voorwaarde 3 bepaald dat van deze vergunning slechts gebruik mag worden gemaakt nadat de saldogevende activiteit is gestaakt en saldogever hiervan vooraf melding heeft gedaan.
5.2
Niet in geschil is dat verweerder in de geldende Beleidsregels salderen in Gelderland de mogelijkheid van verleasing heeft opgenomen. Wel in geschil is of het systeem van verleasing past binnen het stelsel van de Wnb nu de vergunning van saldogever niet wordt ingetrokken maar hier tijdelijk (deels) geen gebruik van wordt gemaakt. Ook is een principiële vraag of voorwaarde 3 van de vergunning houdbaar is, omdat deze betrekking heeft op ander project dan waar de vergunning op ziet. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de voorlopige voorzieningprocedure zich niet leent voor het geven van een voorlopig oordeel omtrent de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dit is namelijk een complexe en verstrekkende vraag, die nader onderzoek en overdenking vergt. Het is bovendien de vraag of de gemaakte aerius berekening voldoende is om als passende beoordeling te gelden, nu geen inzicht is verschaft in de ecologische staat en de instandhoudingsdoelstelling van de betrokken natuurwaarden.
Wat betekent dit voor het verzoek om voorlopige voorziening?
6. Het is dus onzeker of verleasing geschikt is om te gelden als instandhoudings- of passende maatregel, of voorschrift 3 kan worden gesteld en of de gemaakte aerius-berekening voldoende is om als passende maatregel te geleden. Daarom staat het niet vast dat het project geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft. Daarom moet worden beoordeeld of er aanleiding bestaat om, in afwachting van de bodemprocedure, de bij wijze van ordemaatregel getroffen voorlopige voorziening te handhaven. Daartoe zal de voorzieningenrechter het belang van vergunninghouder bij het voortzetten van de werkzaamheden en het in gebruik nemen van de stallen afwegen tegen het belang van de natuurwaarden die de Wnb beoogt te beschermen.
6.1
[derde-partij] heeft ter zitting aangegeven dat het op zichzelf mogelijk is om het vergunde aantal geiten te houden in de oude stallen. Voor het welzijn van de dieren is het in gebruik nemen van de vergunde stallen echter wenselijk.
Daartegenover staat het belang van de bescherming van de natuurwaarden die de Wnb beoogt te beschermen. Nu onvoldoende zeker is of het project significante gevolgen voor Natura-2000 gebieden zal hebben en vergunninghouder de geiten ook in de oude stal kan houden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de reeds getroffen voorlopige voorziening te handhaven. Het besluit van 18 januari 2022 blijft dus geschorst.
Omvang schorsing
7. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht aan te geven wat de omvang van de schorsing is, wanneer deze gehandhaafd blijft. Verweerder stelt dat nog geen gebruik wordt gemaakt van de vergunning. Op dit moment vinden bouwwerkzaamheden plaats, maar die zijn volgens verweerder ook zonder de vergunning toegestaan. De vergunning wordt volgens verweerder gezien de ‘bouwvrijstelling’ pas gebruikt als de stal in gebruik wordt genomen. Dat volgt uit artikel 2.9a van de Wnb en artikel 2.5 van het Besluit natuurbescherming,
8. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het project van vergunninghouder tevens ziet op de bouwwerkzaamheden die nodig zijn om het project te verwezenlijken. Dat in artikel 2.9a, van de Wnb is bepaald dat de gevolgen van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die wordt veroorzaakt door bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten van de bouwsector, buiten beschouwing worden gelaten voor de toepassing van artikel 2.7, tweede lid,van de Wnb maakt immers niet dat deze bouwwerkzaamheden geen onderdeel uitmaken van het project. De gevolgen worden enkel buiten beschouwing gelaten voor de toepassing van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Dat betekent dat de schorsing, die in deze uitspraak wordt gehandhaafd, betrekking heeft op het hele project, inclusief de bouwwerkzaamheden.
9. Omdat de voorzieningenrechter de schorsing handhaaft, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- handhaaft de schorsing van het besluit van 18 januari 2022 tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank op het beroep met procedurenummer ARN 22/482;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van € 1.518,-;
- gelast dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht groot € 360 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2627