ECLI:NL:RBGEL:2024:201

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
19/6597 em 21/4742
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om inzage in persoonsgegevens en bezwaar tegen verwerking persoonsgegevens onder de AVG

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de besluiten van het dagelijks bestuur van GGD Gelderland Zuid beoordeeld. Eiser had verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en had bezwaar gemaakt tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 21 van de AVG. De rechtbank behandelt twee zaken, genummerd ARN 19/6597 en ARN 21/4742.

De rechtbank constateert dat verweerder op 23 juli 2019 en 8 oktober 2019 besluiten heeft genomen die eiser niet-ontvankelijk verklaarden in zijn verzoeken. Eiser heeft vervolgens op 30 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens, wat ook niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en vastgesteld dat het besluit van 30 maart 2020 ten onrechte als een aanvullend besluit op bezwaar was aangemerkt.

De rechtbank oordeelt dat eiser belang heeft bij een beoordeling van zijn bezwaar, omdat verweerder niet volledig aan zijn verzoeken heeft voldaan. De rechtbank vernietigt het besluit van 8 oktober 2019, voor zover het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, en verklaart het bezwaar ongegrond. Het beroep in de tweede zaak, ARN 21/4742, wordt ongegrond verklaard. Eiser verzoekt om schadevergoeding, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat hij zijn verzoek niet concreet heeft onderbouwd. De rechtbank wijst ook het verzoek om een dwangsom af, omdat verweerder geen nieuwe besluiten hoeft te nemen.

De rechtbank concludeert dat de verzoeken van eiser om schadevergoeding en oplegging van een dwangsom niet worden toegewezen, maar dat hij recht heeft op een vergoeding van proceskosten in verband met de gegrondverklaring van zijn beroep in zaak ARN 19/6597.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 19/6597 en ARN 21/4742

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het dagelijks bestuur van GGD Gelderland Zuid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J. Roetert Steenbruggen-Hulshof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder op zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). [1] Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing door verweerder van zijn bezwaar tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 21 van de AVG. [2]
1.1.
Bij besluit van 23 juli 2019 (primair besluit 1) heeft verweerder beslist op het verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG. Bij besluit van 8 oktober 2019 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Bij besluit van 30 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser als bedoeld in artikel 21 van de AVG niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is (op dat moment) aangemerkt als een aanvullend besluit op bezwaar als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het beroep van eiser werd geacht mede betrekking te hebben op dit besluit.
1.3.
Op 7 oktober 2020 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
1.4.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep, samen met het beroep van eiser in een andere zaak [3] , op 20 januari 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] namens verweerder, en de gemachtigde van verweerder.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek op 23 februari 2021 heropend, omdat zij tot het voortschrijdend inzicht is gekomen dat het besluit van 30 maart 2020 geen aanvullend besluit op bezwaar is, maar een primair besluit op het bezwaar als bedoeld in artikel 21 van de AVG (primair besluit 2). De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om, als hij dat wenst, te verzoeken om rechtstreeks beroep. Bij brief van 14 april 2021 heeft eiser meegedeeld dat hij een dergelijk verzoek niet doet. Vervolgens heeft de rechtbank de gronden van eiser tegen het besluit van 30 maart 2020 op grond van artikel 6:15 van de Awb als bezwaarschrift doorgezonden naar verweerder ter verdere behandeling.
1.6.
Bij brief van 30 juli 2021 heeft de rechtbank meegedeeld dat zij aanleiding ziet om het beroep voor verdere behandeling te verwijzen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank, dat de uitkomst van de bezwaarprocedure inzake artikel 21 van de AVG zal worden afgewacht en dat het onderzoek op de zitting op een nader te bepalen datum zal worden voortgezet.
1.7.
Bij besluit van 15 juli 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 gegrond verklaard voor zover het ziet op de niet-ontvankelijk verklaring, primair besluit 2 herroepen en het bezwaar als bedoeld in artikel 21 van de AVG afgewezen.
1.8.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.9.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de beroepen, samen met het beroep van eiser in de zaak ARN 20/6, op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] en [naam] namens verweerder, en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluitvorming

Achtergrond
2. Eiser is met de ambulance naar de spoedeisende hulp van het Radboud universitair medisch centrum (Radboud umc) gebracht. Eiser heeft daar verdere diagnostiek en behandeling geweigerd. Omdat eiser niet was verzekerd, heeft het Radboud umc een melding gemaakt bij het Meldpunt Onverzekerden Zorg van GGD GHOR Nederland. Volgens deze melding acht het Radboud umc het wenselijk dat er contact wordt gezocht met eiser om hem in zorg proberen te krijgen en een inschatting te maken van het gevaar op maatschappelijke of lichamelijke teloorgang. Op 11 februari 2019 heeft dit meldpunt ter signalering een e-mail gestuurd naar het Meldpunt Bijzondere Zorg (MBZ), team Rivierenland, van de GGD Gelderland-Zuid. Het MBZ, team Rivierenland, heeft vervolgens ingelogd in de database van het Meldpunt Onverzekerden Zorg en via een conversie naar een Excel-bestand de melding van het Radboud umc ingezien. De melding bevat (bijzondere) persoonsgegevens van eiser, zoals informatie over de door hem geuite zorgbehoefte, (de achtergrond van) zijn woonsituatie, zijn woonadres, geslacht, telefoonnummers en geboortedatum. Op 12 februari 2019 (om 07.58 uur) heeft team Rivierenland de melding per (versleutelde) e-mail intern doorgestuurd naar het MBZ, team Nijmegen, van de GGD Gelderland-Zuid. Vanwege de woonplaats van eiser ([woonplaats]) heeft dit team de melding op 12 februari 2019 (om 12.44 uur) per (versleutelde) e-mail doorgestuurd naar het Centraal Meldpunt van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM).

De verzoeken en het bezwaar

3. Op 5 juni 2019 heeft eiser drie verzoeken bij verweerder ingediend:
het verzoek om een volledig overzicht van de door verweerder verwerkte persoonsgegevens van eiser, als bedoeld in artikel 15 van de AVG;
het verzoek om de informatie als bedoeld in de artikelen 12 en 14 van de AVG;
het verzoek om een overzicht van de relevante processen binnen de organisatie van verweerder.
3.1.
Verder heeft eiser op 5 juni 2019 bezwaar gemaakt tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 21 van de AVG.
De besluitvorming
4. Bij primair besluit 1 heeft verweerder als volgt gereageerd op de verzoeken van eiser.
1. Verweerder heeft de melding van het Radboud umc bij het Meldpunt Onverzekerden Zorg ontvangen op het e-mailadres mbzteamrivierenland@ggdgelderlandzuid.nl en intern doorgestuurd naar het e-mailadres mbzteamnijmegen@ggdgelderlandzuid.nl. Vervolgens is de melding, omdat eiser in [woonplaats] woont, doorgestuurd naar het
e-mailadres van de VGGM (centraalmeldpunt@vggm.nl).
E-mails worden niet langer bewaard dan noodzakelijk en daarom worden deze, na de afhandeling, binnen uiterlijk een maand verwijderd. Om die reden zijn de ontvangen en doorgestuurde e-mails die betrekking hebben op eiser verwijderd. Omdat verweerder de melding heeft doorgestuurd naar de VGGM, zijn de persoonsgegevens van eiser niet opgenomen in het cliëntensysteem van verweerder. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder een uitdraai van het cliëntensysteem overgelegd.
2. Verweerder heeft aan de hand van de opsommingen zoals opgenomen in artikel 14, eerste lid, onder a tot en met f, en artikel 14, tweede lid, onder a tot en met g, van de AVG de door eiser gevraagde informatie verstrekt.
3. Het bestuur van GGD Gelderland-Zuid is de verwerkingsverantwoordelijke. De feitelijk
verwerkingsverantwoordelijke is de teammanager van het MBZ. Verder zijn er geen verwerkers betrokken.
4.1.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder zijn de loggegevens – waarvan eiser tijdens de telefonische hoorzitting heeft aangegeven dat hij deze wenst te ontvangen – er niet, omdat de gegevens van eiser niet zijn verwerkt in het cliëntensysteem. Omdat verweerder voor het overige volledig aan de verzoeken van eiser tegemoet is gekomen, heeft eiser geen procesbelang meer.
Verder heeft verweerder de door eiser ingediende klacht gegrond verklaard, omdat verweerder eiser op grond van artikel 14, derde lid, van de AVG had moeten informeren over het doorzenden van zijn gegevens naar de VGGM.
5. Bij primair besluit 2 heeft verweerder het bezwaar als bedoeld in artikel 21 van de AVG niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder heeft er, na het doorsturen en het vervolgens verwijderen van de op eiser betrekking hebbende e-mails, geen (verdere) verwerking meer plaatsgevonden. Eiser heeft dan ook geen belang meer bij een beoordeling van zijn bezwaar.
5.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 gegrond verklaard, voor zover het bezwaar als bedoeld in artikel 21 van de AVG niet-ontvankelijk is verklaard. Uit artikel 21 van de AVG volgt namelijk dat een dergelijk bezwaar op elk moment kan worden gemaakt en dit vraagt een inhoudelijke beoordeling. Verweerder heeft primair besluit 2 daarom herroepen. Vervolgens heeft verweerder het bezwaar als bedoeld in artikel 21 van de AVG afgewezen en hieraan het volgende ten grondslag gelegd.
1. Op het moment van het bezwaar als bedoeld in artikel 21 van de AVG had verweerder niet meer de beschikking over de melding van het Radboud umc en de op 11 en
12 februari 2019 ontvangen en (intern en extern) doorgezonden e-mails. De melding is namelijk nooit opgeslagen in het cliëntensysteem van verweerder en de e-mails zijn na een maand verwijderd. Omdat verweerder geen gegevens van eiser meer verwerkte, kon hij de verwerking dus ook niet staken.
Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, ook als eiser zijn bezwaar als bedoeld in artikel 21 van de AVG zou hebben ingediend op een moment dat nog wel sprake was van verwerking van zijn gegevens, dit bezwaar zou zijn afgewezen, omdat de verwerking rechtmatig was op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG.
2. Ook verder verwerkt verweerder geen gegevens meer van eiser. De omstandigheid dat verweerder de mogelijkheid heeft om in te loggen in de database van het Meldpunt Onverzekerden Zorg en na dit inloggen in staat is om in die database opgenomen persoonsgegevens van betrokkenen op te halen, maakt, anders dan eiser stelt, niet dat deze enkele mogelijkheid kwalificeert als een verwerking van persoonsgegevens op grond van de AVG. Voor zover er in de database van het Meldpunt Onverzekerden Zorg nog gegevens van eiser zijn opgeslagen, geldt dat, indien en zolang verweerder geen gebruik maakt van de mogelijkheid om deze gegevens op te halen, geen sprake is van enige bewerkingshandeling die als verwerking in de zin van de AVG kan worden gekwalificeerd.
3. Verweerder verwerkt geen gegevens (via het Meldpunt Onverzekerden Zorg) in verband met de bekostiging van de door het Radboud umc verleende zorg op grond van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden. De GGD GHOR Nederland is namelijk de verwerkingsverantwoordelijke van het Meldpunt Onverzekerden Zorg.
4. Verweerder heeft niet gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Beoordeling door de rechtbank

6. De voor de beoordeling van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat beoordeelt de rechtbank?
7. Uit artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG volgt dat, voor wat betreft de AVG, alleen een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de AVG een besluit is waartegen bij de bestuursrechter kan worden opgekomen. [4] Omdat bestreden besluit 1 ziet op het verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG en bestreden besluit 2 op het bezwaar als bedoeld in artikel 21 van de AVG beoordeelt de rechtbank deze besluiten. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser die op deze besluiten betrekking hebben.
7.1.
Eiser betoogt in beroep dat verweerder zich niet heeft gehouden aan het bepaalde in de artikelen 12 en 14 van de AVG. Omdat het al dan niet naleven van deze artikelen niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb en hiertegen dus geen beroep kan worden ingesteld, beoordeelt de rechtbank deze beroepsgrond niet.
Bestreden besluit 1
Heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
8. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [5]
8.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt, omdat hij van mening is dat verweerder in primair besluit 1 niet volledig aan zijn verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG tegemoet is gekomen. Eiser had bij het maken van bezwaar dus procesbelang en niet is komen vast te staan dat dit belang tijdens de bezwaarprocedure is komen te vervallen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser belang heeft bij een beoordeling van zijn bezwaar. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
8.2.
Gelet op het voorgaande is het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit 1, voor zover het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank beoordeelt hierna of er aanleiding bestaat om zelf in de zaak te voorzien. [6]
Bestaat er aanleiding om zelf in de zaak te voorzien?
9. Eiser betoogt dat verweerder niet volledig aan zijn verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG tegemoet is gekomen. Volgens eiser had verweerder de e-mails langer dan een maand moeten bewaren en deze dus moeten verstrekken. Ook ontbreken de loggegevens, waardoor niet duidelijk is wie, wat, wanneer heeft verwerkt en welke verwerkingen er hebben plaatsgevonden. Volgens eiser moeten deze loggegevens er zijn. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 november 2011 [7] , naar de Wet inzake de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO), en naar de NEN-normen 7510, 7512 en 7513. Hieruit volgt volgens eiser dat, als een burgerservicenummer door de zorgverlener wordt verwerkt, loggegevens moeten worden bewaard en verstrekt. Verder heeft verweerder meer gegevens van eiser verwerkt dan hij stelt, omdat sprake is van een samenwerkingsverband waarbinnen bepaalde processen worden gevolgd en gegevens worden verwerkt. Eiser gaat er daarom van uit dat verweerder zijn persoonsgegevens heeft verwerkt in het kader van de Subsidieregeling medische noodzakelijke zorg aan onverzekerden. Tot slot heeft verweerder toegang gehad tot de database van het Meldpunt Onverzekerden Zorg. De Afdeling [8] heeft bepaald dat de mogelijkheid van inzage in een systeem met persoonsgegevens als een verwerking moet worden aangemerkt. Gelet hierop had verweerder hierover informatie moeten verstrekken, aldus eiser.
9.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Hierbij hoort ook dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten. [9]
9.2.
Verweerder stelt dat hij niet (meer) beschikt en ook niet hoeft te beschikken over de onder 9 genoemde gegevens en licht dit als volgt toe.
E-mails worden niet langer bewaard dan noodzakelijk en na de afhandeling, worden deze binnen uiterlijk een maand verwijderd. Daarom zijn de ontvangen en doorgestuurde e-mails die betrekking hebben op eiser verwijderd. Omdat eiser niet woonachtig is in het werkgebied van verweerder, is de melding doorgestuurd naar de VGGM en zijn de persoonsgegevens van eiser niet opgenomen in het cliëntensysteem van verweerder. Om die reden zijn er dus ook geen logginggegevens. Weliswaar volgt uit de WGBO en de NEN-normen, waar eiser naar verwijst, een verplichting voor zorgaanbieders om logginggegevens te bewaren, maar in het geval van eiser is verweerder geen zorgaanbieder. Verder heeft verweerder geen gegevens verwerkt in het kader van de Subsidieregeling medische noodzakelijke zorg aan onverzekerden. Het Meldpunt Onverzekerden Zorg, dat mogelijk gegevens van eiser in het kader van deze regeling heeft verwerkt, valt onder de verantwoordelijkheid van de GGD GHOR Nederland. Weliswaar heeft verweerder toegang tot de database van het Meldpunt Onverzekerden Zorg, maar hij kan gegevens alleen inzien. Hij kan in de database opgenomen gegevens niet wijzigen, verwijderen, of anderszins muteren. Bovendien heeft verweerder geen enkele juridische of feitelijke invloed op de wijze waarop het meldpunt door GGD GHOR Nederland is ingericht of wordt gebruikt. De GGD GHOR Nederland is de enige verwerkingsverantwoordelijke van dit meldpunt en daarmee is volgens verweerder sprake van een andere situatie dan in de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014. Gelet hierop kan dan ook geen sprake zijn van verwerking door verweerder.
Over de zoekslag heeft verweerder toegelicht dat het cliëntensysteem is doorzocht op de naam van eiser. Dit heeft geen resultaat opgeleverd. Ter onderbouwing heeft verweerder een uitdraai van het cliëntensysteem overgelegd.
9.3.
Gelet op deze onderbouwde toelichting van verweerder komt het standpunt van verweerder dat hij niet (meer) over de gevraagde gegevens beschikt of had behoren te beschikken, naar het oordeel van de rechtbank, niet ongeloofwaardig voor. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De enkele vermoedens van eiser en door hem gelegde verbanden zijn daarvoor onvoldoende. Het betoog van eiser slaagt dus niet.
10. Verder volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog dat verweerder heeft gehandeld in strijd met een aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het beginsel van fair play en het beginsel van détournement de pouvoir. Eiser heeft zijn betoog namelijk niet concreet onderbouwd en uit het voorgaande is niet gebleken dat verweerder deze beginselen bij de besluitvorming niet in acht heeft genomen.
11. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 1.
Bestreden besluit 2
12. Eiser betoogt, samengevat, dat verweerder nog steeds persoonsgegevens van hem verwerkt en dat deze verwerking moet worden gestaakt.
12.1.
Uit wat hiervoor is overwogen over bestreden besluit 1, volgt dat verweerder op het moment van het bezwaar als bedoeld in artikel 21 van de AVG geen persoonsgegevens van eiser (meer) verwerkte. Gelet hierop kon verweerder de verwerking dus ook niet staken. Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij niet is gehouden om een oordeel te geven over de vraag of, uitgaande van de hypothetische situatie dat nog wel sprake was van verwerking van persoonsgegevens van eiser door verweerder, verweerder deze verwerking had moeten staken.
13. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
De verzoeken om schadevergoeding
14. Eiser heeft in beide zaken verzocht om schadevergoeding.
14.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Op grond van artikel 82, eerste lid, van de AVG heeft een ieder die schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op de AVG het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade. In het licht van die bepaling kan op grond artikel 8:88 van de Awb de bestuursrechter worden verzocht om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die is geleden als gevolg van het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens. Artikel 8:88 van de Awb moet daarbij zo worden uitgelegd dat er wel een verband moet zijn met een besluit op een inzageverzoek of ander verzoek op grond van de AVG, maar dat dat besluit als zodanig niet onrechtmatig hoeft te zijn. [10]
14.2.
De rechtbank wijst de verzoeken af, omdat eiser zijn verzoeken op geen enkele wijze concreet heeft onderbouwd.
Het verzoek om verweerder een dwangsom op te leggen
15. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder een dwangsom op te leggen.
15.1.
Op grond van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb kan de rechtbank bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan dit artikellid. Uit al het voorgaande volgt namelijk dat verweerder geen nieuwe besluiten op bezwaar hoeft te nemen. De rechtbank wijst het verzoek van eiser daarom af.
Overige gronden
16. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd tegen de bestreden besluiten 1 en 2 geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
16.1.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de onderhavige procedures aan te houden in afwachting van het door eiser bij de GGD GHOR Nederland ingediende verzoek als bedoeld in artikel 15 van de AVG, en het door hem bij de Autoriteit Persoonsgegevens ingediende bemiddelingsverzoek. Anders dan eiser stelt, kan de uitkomst van deze verzoeken geen invloed hebben op de uitkomst van de onderhavige procedures.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep in zaak ARN 19/6597 is gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit 1, voor zover het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat het bezwaar ongegrond is en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 1. Het beroep in zaak ARN 21/4742 is ongegrond. Dit betekent dat bestreden besluit 2 in stand blijft. Verder wijst de rechtbank de verzoeken om schadevergoeding en oplegging van een dwangsom af.
17.1.
Omdat het beroep in zaak ARN 19/6597 gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten worden bepaald aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Eiser heeft recht op een vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de twee zittingen. Voor vergoeding van deze kosten geldt op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bpb het tarief als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit laatste artikel schrijft de volgende tarieven voor: reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse, of kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer als openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. Niet is gebleken dat reizen met openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. De rechtbank stelt de vergoeding voor de reiskosten daarom vast op € 14,48 (vergoeding voor één persoon op basis van openbaar vervoer tweede klas, € 3,62 enkele reis). Van andere proceskosten die in aanmerking komen voor vergoeding is niet gebleken. Verweerder moet ook het door eiser in zaak ARN 19/6597 betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep in zaak ARN 19/6597 gegrond;
 vernietigt bestreden besluit 1, voor zover het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard;
 verklaart het bezwaar tegen primair besluit 1 ongegrond;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van bestreden besluit 1;
 verklaart het beroep in zaak ARN 21/4742 ongegrond;
 wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
 wijst het verzoek om oplegging van een dwangsom af;
 veroordeelt verweerder in zaak ARN 19/6597 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 14,48;
 bepaalt dat verweerder in zaak ARN 19/6597 het griffierecht van € 174 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, mr. S.A. van Hoof en
mr. J.A.M. van Heijningen, rechters, in aanwezigheid van mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:3
1. Het bestuursorgaan zendt geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:72
[…].
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a.de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
[…].
6. De bestuursrechter kan bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. […].
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 4
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
„persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
„verwerking”: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;
[…].
Artikel 6
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
[…];
[…];
de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
[…];
de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;
de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.
Artikel 9
1. Verwerking van persoonsgegevens waaruit ras of etnische afkomst, politieke opvattingen, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen, of het lidmaatschap van een vakbond blijken, en verwerking van genetische gegevens, biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een persoon, of gegevens over gezondheid, of gegevens met betrekking tot iemands seksueel gedrag of seksuele gerichtheid zijn verboden.
2. Lid 1 is niet van toepassing wanneer aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
[…];
de verwerking is noodzakelijk met het oog op de uitvoering van verplichtingen en de uitoefening van specifieke rechten van de verwerkingsverantwoordelijke of de betrokkene op het gebied van het arbeidsrecht en het socialezekerheids- en socialebeschermingsrecht, voor zover zulks is toegestaan bij Unierecht of lidstatelijk recht of bij een collectieve overeenkomst op grond van lidstatelijk recht die passende waarborgen voor de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene biedt;
[…].
Artikel 12
1. De verwerkingsverantwoordelijke neemt passende maatregelen opdat de betrokkene de in de artikelen 13 en 14 bedoelde informatie en de in de artikelen 15 tot en met 22 en artikel 34 bedoelde communicatie in verband met de verwerking in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal ontvangt. […]
2. De verwerkingsverantwoordelijke faciliteert de uitoefening van de rechten van de betrokkene uit hoofde van de artikelen 15 tot en met 22. […].
Artikel 14
1. Wanneer persoonsgegevens niet van de betrokkene zijn verkregen, verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene de volgende informatie:
de identiteit en de contactgegevens van de verwerkingsverantwoordelijke en, in voorkomend geval, van de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke;
in voorkomend geval, de contactgegevens van de functionaris voor gegevensbescherming;
de verwerkingsdoeleinden waarvoor de persoonsgegevens zijn bestemd, en de rechtsgrond voor de verwerking;
e betrokken categorieën van persoonsgegevens;
in voorkomend geval, de ontvangers of categorieën van ontvangers van de persoonsgegevens;
in voorkomend geval, dat de verwerkingsverantwoordelijke het voornemen heeft de persoonsgegevens door te geven aan een ontvanger in een derde land of aan een internationale organisatie; of er al dan niet een adequaatheidsbesluit van de Commissie bestaat; of, in het geval van de in artikel 46, artikel 47 of artikel 49, lid 1, tweede alinea, bedoelde doorgiften, welke de passende of geschikte waarborgen zijn, hoe er een kopie van kan worden verkregen of waar ze kunnen worden geraadpleegd.
2. Naast de in lid 1 bedoelde informatie verstrekt de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene de volgende informatie om ten overstaan van de betrokkene een behoorlijke en transparante verwerking te waarborgen:
de periode gedurende welke de persoonsgegevens zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, indien de verwerking op artikel 6, lid 1, punt f), is gebaseerd;
dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken om inzage van en rectificatie of wissing van persoonsgegevens of om beperking van de hem betreffende verwerking, alsmede het recht tegen verwerking van bezwaar te maken en het recht op gegevensoverdraagbaarheid;
wanneer verwerking op artikel 6, lid 1, punt a) of artikel 9, lid 2, punt a), is gebaseerd, dat de betrokkene het recht heeft de toestemming te allen tijde in te trekken, zonder dat dit afbreuk doet aan de rechtmatigheid van de verwerking op basis van de toestemming vóór de intrekking daarvan;
dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
de bron waar de persoonsgegevens vandaan komen, en in voorkomend geval, of zij afkomstig zijn van openbare bronnen;
het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie:
binnen een redelijke termijn, maar uiterlijk binnen één maand na de verkrijging van de persoonsgegevens, afhankelijk van de concrete omstandigheden waarin de persoonsgegevens worden verwerkt;
indien de persoonsgegevens zullen worden gebruikt voor communicatie met de betrokkene, uiterlijk op het moment van het eerste contact met de betrokkene; of
indien verstrekking van de gegevens aan een andere ontvanger wordt overwogen, uiterlijk op het tijdstip waarop de persoonsgegevens voor het eerst worden verstrekt.
Artikel 15
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
de verwerkingsdoeleinden;
de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
et bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
Artikel 21
1. De betrokkene heeft te allen tijde het recht om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6, lid 1, onder e) of f), van artikel 6, lid 1, met inbegrip van profilering op basis van die bepalingen. De verwerkingsverantwoordelijke staakt de verwerking van de persoonsgegevens tenzij hij dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking aanvoert die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene of die verband houden met de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
Artikel 82
1. Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 30
1. Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel b, van de verordening, is het verbod om gegevens over gezondheid te verwerken niet van toepassing, indien de verwerking geschiedt door bestuursorganen, pensioenfondsen, werkgevers of instellingen die te hunnen behoeve werkzaam zijn, en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor:
a. een goede uitvoering van wettelijke voorschriften, pensioenregelingen of collectieve arbeidsovereenkomsten die voorzien in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene; of
b. de re-integratie of begeleiding van werknemers of uitkeringsgerechtigden in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Artikel 34
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Voetnoten

1.Zaaknummer ARN 19/6597.
2.Zaaknummer ARN 21/4742.
3.Zaaknummer ARN 20/6.
4.Zie ABRvS, 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:319).
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 16 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3294).
6.Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b. van de Awb biedt deze mogelijkheid.
8.Zie ABRvS, 5 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:308), onder 10.1.
9.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1743).
10.Zie ABRvS, 1 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:898), onder 12 tot en met 23.