ECLI:NL:RBGEL:2024:1184

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
10355605
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijswijziging en onredelijk bezwarende bedingen in recreatieovereenkomsten

In deze zaak vorderen de eisers, een groep van 50 personen en een besloten vennootschap, dat de kantonrechter verklaart dat de huurprijswijzigingsbedingen uit de Lingebrug voorwaarden en de RECRON voorwaarden 2003 en 2008 rechtsgeldig zijn vernietigd. De eisers huren een vaste staanplaats op recreatiepark De Lingebrug, waar zij hun recreatiewoningen hebben geplaatst. De gedaagde, eigenaar van het park, heeft de huurprijs per e-mail verhoogd, wat leidde tot onvrede bij de eisers. De eisers stellen dat de wijzigingsbedingen onredelijk bezwarend zijn en dat zij niet op de hoogte zijn gesteld van de mogelijkheid tot huurverhoging. De kantonrechter oordeelt dat de bedingen inderdaad onredelijk bezwarend zijn, omdat zij de gedaagde een ongelimiteerde bevoegdheid geven om de huurprijs te verhogen zonder dat de eisers inzicht hebben in de criteria voor deze verhoging. De rechter wijst de vorderingen van de eisers toe, inclusief de terugbetaling van onverschuldigd betaalde huurverhogingen en de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10355605 \ CV EXPL 23-1466
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[eiser 8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[eiser 9],
wonende te [woonplaats] ,
10.
[eiser 10],
wonende te [woonplaats] ,
11.
[eiser 11],
wonende te [woonplaats] ,
12.
[eiser 12],
wonende te [woonplaats] ,
13.
[eiser 13],
wonende te [woonplaats] ,
14.
[eiser 14],
wonende te [woonplaats] ,
15.
[eiser 15],
wonende te [woonplaats] ,
16.
[eiser 16],
wonende te [woonplaats] ,
17.
[eiser 17],
wonende te [woonplaats] ,
18.
[eiser 18],
wonende te [woonplaats] ,
19.
[eiser 19],
wonende te [woonplaats] ,
20.
[eiser 20],
wonende te [woonplaats] ,
21.
[eiser 21],
wonende te [woonplaats] ,
22.
[eiser 22],
wonende te [woonplaats] ,
23.
[eiser 23],
wonende te [woonplaats] ,
24.
[eiser 24],
wonende te [woonplaats] ,
25. de besloten vennootschap
LKV INSTALL B.V.,
gevestigd te Wadenoijen,
26.
[eiser 26],
wonende te [woonplaats] ,
27.
[eiser 27],
wonende te [woonplaats] ,
28.
[eiser 28],
wonende te [woonplaats] ,
29.
[eiser 48],
wonende te [woonplaats] ,
30.
[eiser 30],
wonende te [woonplaats] ,
31.
[eiser 31] ,
wonende te [woonplaats] ,
32.
[eiser 32] ,
wonende te [woonplaats] ,
33.
[eiser 33] ,
wonende te [woonplaats] ,
34.
[eiser 34] ,
wonende te [woonplaats] ,
35.
[eiser 35] ,
wonende te [woonplaats] ,
36.
[eiser 36] ,
wonende te [woonplaats] ,
37.
[eiser 37] ,
wonende te [woonplaats] ,
38.
[eiser 38] ,
wonende te [woonplaats] ,
39.
[eiser 39] .
wonende te [woonplaats] ,
40.
[eiser 40] ,
wonende te [woonplaats] ,
41.
[eiser 41] ,
wonende te [woonplaats] ,
42.
[eiser 42] ,
wonende te [woonplaats] ,
43.
[eiser 43] ,
wonende te [woonplaats] ,
44.
[eiser 44] ,
wonende te [woonplaats] ,
45.
[eiser 45] ,
wonende te [woonplaats] ,
46.
[eiser 46] ,
wonende te [woonplaats] ,
47.
[eiser 47] ,
wonende te [woonplaats] ,
48.
[eiser 48] ,
wonende te [woonplaats] ,
49.
[eiser 49] ,
wonende te [woonplaats] ,
50.
[eiser 50] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Eisers,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel,
tegen
[gedaagde]
,
te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 april 2023
- de akte overlegging productie 2 namens [gedaagde] van 28 augustus 2023.
1.2.
Op 28 augustus 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, waarbij beide gemachtigden gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen, en vragen van de kantonrechter hebben beantwoord.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is op 23 juni 2022 eigenaar geworden van recreatiepark De Lingebrug. De Lingebrug bestaat uit 72 kavels, die hoofdzakelijk verhuurd worden aan eigenaren van de op de kavels geplaatste recreatiewoningen. [gedaagde] is de verhuurder van de kavels.
2.2.
Eisers huren een vaste staanplaats op De Lingebrug. Het merendeel van hen bewoont hun daarop geplaatste recreatiewoning permanent.
2.3.
Eisers hebben op verschillende momenten in het verleden hun huurovereenkomsten voor de standplaats afgesloten. In deze overeenkomsten is aan Eisers het recht verleend om voor recreatieve doeleinden een kampeermiddel te plaatsen op een door (een rechtsvoorganger van) [gedaagde] aangewezen plaats. Daarnaast wordt in de overeenkomst het staangeld en, indien niet in het staangeld begrepen, de kosten voor het gebruik van onder meer water, gas en elektra bepaald.
2.4.
Op de te onderscheiden huurovereenkomsten van Eisers zijn algemene voorwaarden van toepassing. Dat zijn de Lingebrug voorwaarden of de RECRON voorwaarden 2003 of 2008. [1] In deze voorwaarden is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
Lingebrug voorwaarden:
Artikel 2. Inhoud overeenkomst
1.De ondernemer stelt voor recreatieve doeleinden, dus niet voor permanente bewoning, aan de recreant de overeengekomen plaats ter beschikking; laatstgenoemde krijgt daarmee het recht daarop een kampeermiddel van het overeengekomen type voor de aangegeven personen te plaatsen.
Artikel 3: Duur en afloop van de overeenkomst
1. De overeenkomst wordt voor de eerste maal aangegaan voor de duur van één jaar. De overeenkomst die lopende het jaar wordt afgesloten wordt aangegaan voor het resterende deel van dat jaar en loopt tot het einde van het op het bedrijf gebruikelijke overeenkomstenjaar. Zij wordt na afloop daarvan telkens automatisch voor één jaar verlengd door de dan geldende voorwaarden.
2. Partijen kunnen bij het aangaan van de overeenkomst ook bepalen dat de overeenkomst op een bepaalde datum van rechtswege zal eindigen.
Artikel 4: Prijs en prijswijziging
1. Het jaargeld wordt overeengekomen op basis van de op dat moment geldende tarieven, welke door de ondernemer zijn vastgesteld.
(…)
4. De ondernemer maakt jaarlijks minimaal één maand voor het einde van het overeenkomstjaar aan de recreant schriftelijk bekend wat het jaargeld voor het komende jaar is. De ondernemer heeft eenmaal per jaar het recht het jaargeld te verhogen. Indien de basisprijs aanmerkelijk wordt verhoogd (meer dan 50%) geldt een aankondigtermijn van vierentwintig maanden en dient de ondernemer de aanmerkelijke verhoging globaal te motiveren.
Artikel 10: Beëindiging overeenkomst
1. Indien de recreant geen verlenging van de overeenkomst wenst, moet hij uiterlijk een maand voor afloop van de lopende contractperiode schriftelijk opzeggen.
RECRON voorwaarden 2003 en 2008:
Artikel 2: Inhoud overeenkomst
1. De ondernemer stelt voor recreatieve doeleinden, dus niet voor permanente bewoning, aan de recreant de overeengekomen plaats ter beschikking, laatstgenoemde krijgt daarmee het recht om daarop een kampeermiddel van het overeengekomen type voor de aangegeven personen te plaatsen.
Artikel 3: Duur en afloop van de overeenkomst
1. De overeenkomst wordt voor de eerste maal aangegaan voor de duur van één jaar. De overeenkomst die lopende het jaar wordt afgesloten wordt aangegaan voor het resterende deel van dat jaar en loopt tot het einde van het op het bedrijf gebruikelijke overeenkomstenjaar. Zij wordt na afloop daarvan telkens automatisch voor één jaar verlengd door de dan geldende voorwaarden.
2. Partijen kunnen bij het aangaan van de overeenkomst ook bepalen dat de overeenkomst op een bepaalde datum van rechtswege zal eindigen.
Artikel 4: Prijs en prijswijziging
1. Het jaargeld wordt overeengekomen op basis van de op dat moment geldende tarieven, welke door de ondernemer zijn vastgesteld.
(…)
5. De ondernemer maakt jaarlijks drie maanden voor het einde van het overeenkomstjaar aan de recreant schriftelijk bekend wat het jaargeld voor het komende jaar is. De ondernemer heeft eenmaal per jaar het recht het jaargeld te verhogen. Indien de basisprijs aanmerkelijk wordt verhoogd, geldt een aankondigingtermijn van vierentwintig maanden en dient de ondernemer de aanmerkelijke verhoging globaal te motiveren.
Artikel 10: Beëindiging overeenkomst
1. Indien de recreant geen verlenging van de overeenkomst wenst, moet hij uiterlijk twee maanden voor afloop van de lopende contractperiode schriftelijk opzeggen.
2.5.
Per e-mail van 8 oktober 2022 heeft [gedaagde] aangekondigd dat de huurprijs van de staanplaatsen vanaf 2023 op € 3.900,00 gesteld zou worden. De aangekondigde huurverhoging hield voor alle Eisers – behalve 3 en 47 – een stijging van het jaargeld in van € 3.055,00 naar € 3.900,00. Deze verhoging komt neer op een bedrag van € 70,42 per maand. [gedaagde] heeft in dat kader verwezen naar artikel 4 van de hiervoor weergegeven algemene voorwaarden.
2.6.
Per brief van 11 november 2022 hebben Eisers, via hun gezamenlijke gemachtigde, het beding uit de in 2.4 geciteerde artikelen 4 van de Lingebrug voorwaarden en de RECRON voorwaarden 2003 en 2008 vernietigd op grond waarvan [gedaagde] het recht heeft het jaargeld eens per jaar te verhogen.
2.7.
Per brief van 15 november 2022 heeft de gemachtigde van [gedaagde] gereageerd. Kort gezegd is aangegeven dat [gedaagde] het standpunt van Eisers niet deelt. [gedaagde] wijst hen op de verplichting om de huurprijs tijdig en volledig te betalen.
2.8.
Onder protest hebben Eisers de huurprijs voldaan en op 7 februari 2023 hebben zij [gedaagde] gesommeerd het betaalde bedrag aan huurverhoging terug te betalen.
2.9.
[gedaagde] heeft aan voornoemde sommatie geen gehoor gegeven, waarna Eisers deze procedure zijn gestart.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a. voor recht zal verklaren dat Eisers het huurprijswijzigingsbeding uit artikel 4 van De Lingebrug voorwaarden en de RECRON voorwaarden 2003 en 2008 rechtsgeldig hebben vernietigd, althans voormelde huurprijswijzigingsbedingen zal vernietigen, en (voor het geval het huurprijswijzigingsbeding uit artikel 4 RECRON voorwaarden 2003 en 2008 niet wordt c.q. is vernietigd) voor recht zal verklaren dat de huurprijswijziging aan eisers die huren op grond van de RECRON voorwaarden 2003 en 2008 niet rechtsgeldig is verricht omdat niet de termijn van vierentwintig maanden in acht is genomen;
b. [gedaagde] zal veroordelen om te voldoen aan:
- [eiser 50] , eiser sub 1, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 2] , eiser sub 2, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 3] , eiser sub 3, een bedrag van € 25,00 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 4] , eiser sub 4, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 5] en [eiser 6] , eisers sub 5 en 6, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 7] en [eiser 7] , eisers sub 7 en 8, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 9] , eiser sub 9, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 10] en [eiser 10] , eisers sub 10 en 11, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 12] en [eiser 13] , eisers sub 12 en 13, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 14] , eiser sub 14, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 15] , eiser sub 15, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 16] en [eiser 17] , eisers sub 16 en 17, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 18] , eiser sub 18, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 19] en [eiser 20] , eisers sub 19 en 20, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 21] , eiser sub 21, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 22] , eiser sub 22, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 23] , eiser sub 23, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 24] , eiser sub 24, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- LKV Install, eiser sub 25, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 26] en [eiser 27] , eisers sub 26 en 27, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 28] en [eiser 29] , eisers sub 28 en 29, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 30] en [eiser 31] , eisers sub 30 en 31, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 32] , eiser sub 32, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 33] en [eiser 34] , eisers sub 33 en 34, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 35] , eiser sub 35, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 36] en [eiser 37] , eisers sub 36 en 37, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 38] , eiser sub 38, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 39] , eiser sub 39, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 40] , eiser sub 40, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 41] , eiser sub 41, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 42] en [eiser 43] , eisers sub 42 en 43, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 44] , eiser sub 44, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 45] , eiser sub 45, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 50] , eiser sub 46, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 29] , eiser sub 48, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 49] , eiser sub 49, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 50] , eiser sub 50, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
voormelde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van onverschuldigde betaling tot de dag van volledige voldoening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na het vonnis;
c. [gedaagde] zal veroordelen tot voldoening van een bedrag van € 638,04 aan buitengerechtelijke incassokosten;
d. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, waarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot het moment van volledige betaling.
3.2.
Eisers leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [gedaagde] heeft ten onrechte een huurverhoging doorgevoerd op grond van artikel 4 van de Lingebrug voorwaarden c.q. de RECRON voorwaarden 2003 en 2008. Deze bepalingen uit de gehanteerde algemene voorwaarden zijn onredelijk bezwarende bedingen als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW, gelezen in samenhang met de bepalingen uit Richtlijn 93/13/EEG. [2] Eisers betwisten dat aan hen in de overeenkomst een (reële) opzegmogelijkheid is verleend.
Daarnaast stellen Eisers dat [gedaagde] zijn precontractuele informatieplicht heeft geschonden, door Eisers niet te wijzen op de wijzigingsmogelijkheid. Volgens Eisers zijn de bedingen ook op die grond vernietigbaar.
Eisers vorderen voor recht te verklaren dat zij op goede gronden de vernietigbaarheid van de bedingen hebben ingeroepen.
Eisers stellen dat de vernietiging van de bedingen terugwerkende kracht heeft, zodat er geen rechtsgrond is geweest voor de betaling (onder protest) van de jaargeldverhoging. De vanaf januari 2023 betaalde huurverhogingen zijn zodoende onverschuldigd betaald en dienen, vermeerderd met rente en kosten, aan Eisers te worden terugbetaald.
Voor zover de bedingen niet vernietigd zijn of worden, geldt dat de Eisers hun huur op basis van RECRON voorwaarden 2003 en 2008 eveneens onverschuldigd hebben betaald omdat [gedaagde] niet 24 maanden voor de ingangsdatum de huurverhoging heeft aangekondigd, conform artikel 4 RECRON voorwaarden 2003 en 2008. Eisers vorderen daarnaast de buitengerechtelijke incassokosten, die zijn gebaseerd op de totale som van onverschuldigde betalingen. De buitengerechtelijke incassokosten daarover bedragen € 638,04.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Eisers en veroordeling van Eisers in de kosten van de procedure en de wettelijke rente daarover. [gedaagde] legt daaraan het volgende ten grondslag.
[gedaagde] beschouwt en beoordeelt bij de vaststelling van de huurprijsvoorwaarden de kosten van instandhouding van het park, de inflatiecijfers, het marktconforme huurprijsniveau van vergelijkbare kavels op andere parken en een redelijk rendementspercentage van de grondwaardes van de huurkavels. De weging door [gedaagde] van deze factoren heeft geleid tot de vaststelling van de jaarprijzen voor 2023. [gedaagde] vindt de verhoging vanwege de uitgevoerde weging stevig, maar marktconform en redelijk.
[gedaagde] stelt dat van huur geen sprake is zonder dat een tegenprestatie is overeengekomen. Het overeengekomen zijn van een tegenprestatie in hiervoor bedoelde zin is een kernbeding van de huurovereenkomsten. Kern van de overeenkomsten is dat [gedaagde] jaarlijks de huur vaststelt. Kernbedingen zijn uitgezonderd van de rechterlijke controle op algemene voorwaarden in de derde afdeling van de vijfde titel van Boek 6 BW. Artikel 4 lid 2 van de Richtlijn zondert in gelijke zin bepalingen die het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst betreffen van een beoordeling op oneerlijkheid uit. Dat maakt dat ook de Bijlage bij die Richtlijn op dergelijke kernbedingen niet van toepassing is.
Een beroep op vernietiging van de bedingen als algemene voorwaarden is bovendien verjaard voor de Eisers die hun huurovereenkomst meer dan drie jaar geleden hebben afgesloten. De bedingen hebben van meet af aan in de huurovereenkomst gestaan, een beroep op vernietiging van de bedingen is na drie jaar verjaard.
[gedaagde] betwist dat de bedingen inhoudelijk als oneerlijk en onredelijk bezwarend zijn aan te merken. [gedaagde] voert aan dat Eisers op grond van de toepasselijke voorwaarden tot een maand voor het eind van het huurseizoen de overeenkomst kunnen opzeggen. Er zijn in Nederland ruim voldoende mogelijkheden om het opzeggingsrecht daadwerkelijk te benutten.
[gedaagde] betwist dat Eisers niet zijn gewezen op de bedingen in de overeenkomsten. Deze maken immers deel van de – op dit punt veelvuldig in de recreatiebranche gehanteerde – overeenkomsten die partijen hebben ondertekend. In de praktijk heeft jaarlijkse vaststelling van de nieuwe huurprijzen voor het volgende recreatieseizoen steeds probleemloos en zonder bezwaren gewerkt.
De huurprijs voor 2023 is mede gebaseerd op de kennis van huurprijzen van huurkavels op vergelijkbare parken. De huurprijsvaststelling is redelijk. Dat volgt ook uit het in de aanvullende akte overgelegde deskundigenbericht. Vernietiging van de bedingen zou bovendien leiden tot een situatie die onaanvaardbaar, onredelijk en onbillijk moet worden geoordeeld, omdat in dat geval de huur nooit meer zou kunnen worden aangepast.
Ten aanzien van Verbeek, eiser genoemd onder 47, geldt dat er van een huurverhoging nog geen sprake is geweest. Omdat van het beding nog geen gebruik is gemaakt, kan de gevorderde verklaring van recht namens haar niet worden toegewezen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kern van deze zaak betreft de vraag of de bedingen die zijn opgenomen in artikel 4 van zowel de Lingebrug voorwaarden als de RECRON 2003 en 2008 voorwaarden en waarop de huurprijsverhoging van de staanplaatsen is gebaseerd, rechtsgeldig vernietigd zijn. Eisers hebben die vernietiging ingeroepen en in dat verband een beroep gedaan op artikel 6:233 aanhef en onder a BW. Dat artikel geeft een maatstaf voor de inhoudscontrole van algemene voorwaarden: een beding is vernietigbaar indien het onredelijk bezwarend is voor de wederpartij. In de beoordeling die in het kader van dat artikel wordt gevraagd, wordt gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval. [3]
4.2.
In het kader van de uit te voeren toets bij de inhoudscontrole hebben Eisers gewezen op bepalingen die zijn opgenomen in de Richtlijn. De Richtlijn is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlandse rechtsorde. Een richtlijnconforme uitleg van Nederlands recht brengt echter mee dat art. 6:233 BW in consumentenzaken in overeenstemming met de Richtlijn wordt uitgelegd. [4] In de onderhavige kwestie is sprake van een dergelijke consumentenzaak. Eisers gelden allen als consumenten en [gedaagde] als hun professioneel handelende wederpartij.
4.3.
[gedaagde] heeft primair betoogd dat aan de inhoudscontrole van de bedingen niet kan worden toegekomen. Hij heeft gesteld dat er geen sprake is van algemene voorwaarden, maar van kernbedingen. Daarnaast heeft hij gesteld dat het beroep op vernietiging van de bedingen als algemene voorwaarde bovendien is verjaard voor de Eisers die hun huurovereenkomst meer dan drie jaar geleden hebben afgesloten. Deze verweren van [gedaagde] komen hierna aan de orde.
Kernbeding
4.4.
[gedaagde] stelt dat de betreffende bedingen kernbedingen van de overeenkomsten vormen, als bedoeld in art. 6:231 onder a BW en artikel 4 lid 2 van de Richtlijn, zodat art. 6:233 BW in dit geval toepassing mist. [gedaagde] betoogt dat de tegenprestatie in de overeenkomst, te weten het betalen van huur, is vastgelegd in de in 2.4 geciteerde artikelen 4 van de voorwaarden. Die bepalingen bevatten de essentialia van de door Eisers afgesloten huurovereenkomsten. Partijen zijn overeengekomen dat verhuurder [gedaagde] jaarlijks de huurprijs vaststelt. [gedaagde] stelt dat het partijen vrij stond en staat om dat overeen te komen, nu het de huur van onbebouwde grond betreft.
4.5.
Eisers betwisten dat sprake is van een kernbeding. De bedingen geven niet de kern van de prestaties aan. De essentialia van de overeenkomsten zijn volgens Eisers het beschikbaar stellen van de jaarplaats en het voldoen van de tegenprestatie, te weten het betalen van het jaargeld. De mogelijkheid tot een wijziging van dat jaargeld (de huur) valt niet onder de essentialia. Zonder deze bedingen zou de overeenkomst ook tot stand komen. De bedingen zijn bovendien opgenomen in de algemene voorwaarden en niet in de huurovereenkomst zelf, waaruit reeds volgt dat het geen kernbedingen betreffen.
4.6.
Het begrip kernbeding dient zo beperkt mogelijk te worden opgevat. [5] Het is niet bepalend of de bedingen een voor [gedaagde] (de gebruiker) of zelfs voor beide partijen belangrijk punt regelen, maar of de overeenkomsten zonder de bedingen niet tot stand zouden kunnen komen omdat de verbintenissen die partijen op zich hebben genomen in dat geval onvoldoende bepaalbaar zouden zijn. Daarbij moet het gaan om de essentialia van de overeenkomst, zoals de prijs van een product of dienst. De bedingen die zijn opgenomen in de in 2.4 geciteerde artikelen 4 van de overeenkomsten vormen geen essentieel onderdeel van de afgesloten overeenkomsten. De in de overeenkomsten (zie 2.3) opgenomen prijs van het staangeld is dat wel. Die prijs kan immers worden aangemerkt als de tegenprestatie voor het beschikbaar stellen van de staanplaats voor een jaar. De mogelijkheid dat staangeld te wijzigen vormt geen noodzakelijk onderdeel van de overeenkomsten. Het verweer van [gedaagde] faalt derhalve. De bedingen zijn algemene voorwaarden in de zin van art. 6:231 onder a BW, waarvan kan worden gecontroleerd of deze een onredelijk bezwarende inhoud hebben.
Verjaring
4.7.
[gedaagde] heeft voorts gesteld dat het beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden verjaard is voor de Eisers die hun huurovereenkomst meer dan drie jaar geleden hebben afgesloten. De aanspraak om die vernietiging in te roepen verjaart volgens [gedaagde] na verloop van drie jaar nadat daartoe de bevoegdheid is ontstaan. Daarbij heeft [gedaagde] gewezen op de artikelen 6:233, 3:49 e.v. en 3:52 lid 1 BW. [gedaagde] kan in dit verjaringsverweer echter niet gevolgd worden. In dit geval betreft het individuele overeenkomsten met consumenten. Voor de vordering van deze consumenten, die erop neerkomt dat een bepaald beding onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 onder a BW, mist art. 3:52 lid 1 BW toepassing. Een consument moet de rechten die aan haar worden verleend in de Richtlijn, en waarop ook in het onderhavige geval een beroep wordt gedaan, te allen tijde kunnen aanvoeren om doeltreffend te kunnen worden beschermd. [6] Het beroep op verjaring wordt daarom van de hand gewezen.
Inhoudelijk beoordelingskader
4.8.
Zoals hiervoor werd opgemerkt in overwegingen 4.2 en 4.7, betreft dit een consumentenzaak die onder het toepassingsbereik van de Richtlijn valt. In dergelijke gevallen dient afdeling 6.5.3. van het BW richtlijnconform te worden uitgelegd. Dat betekent dat de maatstaf ‘onredelijk bezwarend’ van art. 6:233 onder a BW wordt gelezen tegen de achtergrond van het begrip ‘oneerlijk’ dat in de Richtlijn wordt gebruikt. Voor de uitleg van die laatstgenoemde term is mede van belang hetgeen in de Richtlijn is bepaald en de uitleg die in rechtspraak is gegeven aan de bepalingen uit de Richtlijn. Uit artikel 3 lid 1 van de Richtlijn volgt dat een beding oneerlijk is, indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Art. 4 lid 1 van de Richtlijn bepaalt dat voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding in een overeenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst in aanmerking worden genomen, alsmede alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een contractueel beding moet dus worden uitgegaan van het moment waarop de betrokken overeenkomst is gesloten, rekening houdend met alle omstandigheden waarvan de wederpartij van de consument op dat moment kennis kon hebben en die gevolgen konden hebben voor de latere uitvoering van die overeenkomst, aangezien een contractueel beding een verstoring van het evenwicht tussen de contractspartijen in zich kan dragen die zich pas tijdens de uitvoering van de overeenkomst manifesteert. Daartoe dient te worden nagegaan of de bedingen vanaf de datum van de contractsluiting een verstoring van het contractuele evenwicht in zich droeg, ook al zou deze verstoring zich alleen onder bepaalde omstandigheden kunnen voordoen en ook al zou het beding in andere omstandigheden zelfs ten goede kunnen komen aan de consument. [7] Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding moet worden nagegaan wat het cumulatieve effect is van alle bedingen van de betrokken overeenkomst. [8]
4.9.
Om te bepalen of een beding een ‘aanzienlijke verstoring’ van het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen veroorzaakt, moet met name rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht die zouden gelden wanneer partijen op dit punt geen regeling zouden hebben getroffen. Aan de hand daarvan kan worden bepaald of, en in welke mate, de overeenkomst de consument in een juridisch minder gunstige positie plaatst dan die welke uit het geldende nationale recht voortvloeit. Een aanzienlijke verstoring van het evenwicht kan al volgen uit het feit dat de rechtspositie waarin de consument als partij bij de betrokken overeenkomst verkeert krachtens de toepasselijke nationale bepalingen, in voldoende ernstige mate wordt aangetast doordat de inhoud van de rechten die de consumenten volgens die bepalingen aan die overeenkomst ontlenen, worden beperkt of de uitoefening van die rechten wordt belemmerd dan wel doordat aan de consument een extra verplichting wordt opgelegd waarin de nationale bepalingen niet voorzien. Met betrekking tot de vraag in welke omstandigheden een aanzienlijke verstoring van het evenwicht ‘in strijd met de goede trouw’ wordt veroorzaakt, dient de nationale rechter na te gaan of de verkoper er redelijkerwijs van kon uitgaan dat de consument een dergelijk beding zou aanvaarden indien daarover op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk was onderhandeld. [9]
4.10.
Artikel 3 lid 3 van de Richtlijn bepaalt dat de bedingen die in de Bijlage bij de Richtlijn zijn opgenomen als oneerlijk kunnen worden aangemerkt. Opname van het beding in de Bijlage van de richtlijn maakt niet automatisch en uit zichzelf dat een beding daarmee oneerlijk is, maar het vormt wel een wezenlijk aspect waarop de beoordeling van het oneerlijke karakter van het beding kan worden gebaseerd. Voor zover hier relevant noemt de Bijlage in punt 1.j) het beding dat tot doel of gevolg heeft “de verkoper te machtigen zonder geldige, in de overeenkomst vermelde reden eenzijdig de voorwaarden van de overeenkomst te wijzigen”. Volgens punt 2.b) Bijlage staat punt 1.j) niet in de weg aan bedingen waarbij de verkoper zich het recht voorbehoudt de voorwaarden van een overeenkomst voor onbepaalde tijd eenzijdig te wijzigen, mits hij verplicht is de consument daarvan redelijke tijd vooraf in kennis te stellen en het de laatste vrijstaat de overeenkomst te ontbinden. Daarnaast noemt de bijlage in punt 1.l) het beding dat tot doel of gevolg heeft “te bepalen dat de prijs van de goederen wordt vastgesteld op het ogenblik van levering, dan wel de verkoper van de goederen of de dienstverrichter het recht te verlenen zijn prijs te verhogen, zonder dat de consument in beide gevallen het overeenkomstige recht heeft om de overeenkomst op te zeggen, indien de eindprijs te hoog is ten opzichte van de bij het sluiten van de overeenkomst bedongen prijs”. Volgens punt 2.d) Bijlage staat punt 1.l) niet in de weg aan bedingen van prijsindexering, voor zover deze wettig zijn en de wijze waarop de prijs wordt aangepast hierin expliciet beschreven is.
4.11.
Daarnaast is volgens rechtspraak van het HvJEU een gebrek aan transparantie een omstandigheid die moet meewegen bij de beoordeling van de oneerlijkheid van een beding. Deze verplichting is vastgelegd in art. 5 van de Richtlijn en in art. 6:238 lid 2 BW. Daaruit volgt dat schriftelijke bedingen in overeenkomsten met consumenten steeds duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld. Het is daarbij voor een consument van wezenlijk belang dat hij, vóór sluiting van een overeenkomst, kennisneemt van alle contractvoorwaarden en de gevolgen van sluiting van die overeenkomst. Hij zal met name op basis van de aldus verkregen informatie beslissen of hij gebonden wenst te worden door voorwaarden die de wederpartij van de consument tevoren heeft vastgelegd. Beslissend is of de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd voor een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument. Het beschermingsstelsel van Richtlijn 93/13 brengt mee dat het transparantievereiste ruim moet worden opgevat. Het gebiedt onder meer dat in de overeenkomst de concrete werking van het mechanisme waarop het betrokken beding betrekking heeft en, in voorkomend geval, de verhouding tussen dit mechanisme en het mechanisme dat is voorgeschreven door andere bedingen, op een transparante wijze worden uiteengezet, zodat de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die voor hem uit de overeenkomst voortvloeien, kan inschatten. Dat betekent dat van de gebruiker mag worden verwacht, dat zij de criteria vermeldt die zij hanteert bij de berekening van een prijswijziging. [10] Bij wijzigingsbedingen staat tegenover het rechtmatige belang van de wederpartij van de consument om zich in te dekken tegen een wijziging in de omstandigheden, het even rechtmatige belang van de consument om te weten, en dus te kunnen voorzien, wat de gevolgen van een dergelijke wijziging voor hem in de toekomst zullen zijn. Daarom is bij de beoordeling van de transparantie en van de oneerlijkheid onder meer van bijzonder belang of het beding de redenen voor en de wijze van wijziging specificeert. [11]
Beoordeling: onredelijk bezwarend?
4.12.
Voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van ‘oneerlijke bedingen’ zal de kantonrechter eerst onderzoeken of de bestreden bedingen kwalificeren als in de Bijlage bij de Richtlijn genoemde wijzigingsbedingen en of deze bedingen als niet transparant kunnen worden aangemerkt. Vervolgens zal de kantonrechter beoordelen, met in achtneming van het voorgaande, of en in hoeverre, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de Eisers aanzienlijk is verstoord.
4.13.
Eerst is de vraag of de in 2.4 geciteerde bedingen dienen te worden gekwalificeerd als wijzigingsbedingen die als mogelijk oneerlijk zijn aangemerkt via art. 3 lid 3 van de Richtlijn en de daarbij opgenomen Bijlage. Eisers hebben daarbij gewezen op punt 1.j en in punt 1.l van de Bijlage bij de Richtlijn (zie overweging 4.10). Volgens [gedaagde] kunnen de in 2.4 geciteerde artikelen 4 uit de huurovereenkomsten niet als dergelijke wijzigingsbedingen begrepen worden. Hij heeft in dat verband onder meer gewezen op de uitzondering in punt 2.b. van de Bijlage bij de Richtlijn, voor zover daarin is opgenomen dat geen sprake is van een mogelijk oneerlijk beding als bedoeld in de Richtlijn wanneer de verkoper zich het recht voorbehoudt de voorwaarden van een overeenkomst voor onbepaalde tijd eenzijdig te wijzigen, mits hij verplicht is de consument daarvan redelijke tijd vooraf in kennis te stellen en het de laatste vrijstaat de overeenkomst te ontbinden. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft [gedaagde] aangevoerd dat sprake is van huurovereenkomsten die zijn aangegaan voor onbepaalde tijd, dat een redelijke vooraankondigingstermijn in acht is genomen en dat de mogelijkheid is geboden om de huur te beëindigen.
4.14.
De huurovereenkomsten worden jaarlijks automatisch verlengd en kunnen alleen door opzegging worden beëindigd. Zodoende hebben deze overeenkomsten het karakter van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een huur die voor bepaalde tijd is aangegaan eindigt immers wanneer de tijd is verstreken, zonder dat daartoe een opzegging is vereist. Zie art. 7:228 lid 1 BW. Die situatie doet zich met betrekking tot deze overeenkomsten niet voor. Dat betekent dat [gedaagde] voor wat de kwalificatie van de overeenkomsten betreft, wordt gevolgd. Dat geldt ook voor zijn stelling dat hij de prijsverhoging op een redelijke termijn heeft aangekondigd, maar het geldt niet voor zijn stelling dat het Eisers vrij stond de overeenkomst te beëindigen. Eisers hebben voldoende gemotiveerd betwist dat zij een voldoende reële mogelijkheid hadden de overeenkomst op te zeggen of te ontbinden. Er zijn volgens Eisers in Nederland nauwelijks alternatieve staanplaatsen beschikbaar, laat staan vergelijkbare, vaste staanplaatsen in de buurt. Bovendien geldt dat de staanplaats en de daarop geplaatste recreatiewoning voor veel Eisers hun thuis is. Zij bewonen hun recreatiewoning al jarenlang permanent, met toestemming van rechtsvoorgangers van [gedaagde] . Voor zover die mogelijkheden tot verplaatsing er wel zouden zijn, hebben Eisers erop gewezen dat aan de verplaatsing van hun recreatiewoning aanzienlijke kosten verbonden zijn en dat zij, in geval van vertrek, de investeringen verloren zien gaan die zij hebben gedaan in of om de recreatiewoning. Een vertrek naar een huurwoning is, zeker in de huidige markt, voor hen geen reële optie. Gesteld noch gebleken is dat ten tijde van het afsluiten van de respectievelijke overeenkomsten opzegging (wel) een reële mogelijkheid was.
4.15.
[gedaagde] miskent bovendien één van de noodzakelijke vereisten om de indicatieve oneerlijkheid van dergelijke wijzigingsbedingen weg te nemen die door het HvJEU worden genoemd. [12] Dat betreft het vereiste dat de gronden voor wijziging in de overeenkomst worden benoemd. Daaraan is niet voldaan, omdat in de overeenkomst geen voorwaarden worden gesteld aan het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat de bedingen dienen te worden gekwalificeerd als mogelijk oneerlijke bedingen als bedoeld art. 3 lid 3 van de Richtlijn.
4.17.
Vervolgens is de vraag of de in 2.4 geciteerde wijzigingsbedingen waaraan [gedaagde] de bevoegdheid ontleent om de huurprijs te verhogen, voldoen aan de hiervoor besproken transparantieverplichtingen. Vastgesteld wordt dat in die bedingen niet is opgenomen wanneer [gedaagde] het jaargeld mag verhogen en op grond van welke criteria de besluitvorming met betrekking tot de verhoging plaatsvindt. Evenmin is op grond van de bedingen of de overeenkomst duidelijk wanneer een verhoging dient te worden gekwalificeerd als een aanmerkelijke verhoging, waarvoor van [gedaagde] een globale motivering wordt verwacht. De bedingen bieden zodoende op geen enkele kenbare wijze inzicht in de wijze waarop [gedaagde] van de bevoegdheid om de prijs van de staanplaats te wijzigen, gebruik kan maken. Daaruit dient te worden afgeleid dat Eisers niet op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria hebben kunnen inschatten wat de economische gevolgen waren die voor hen zouden voortvloeien uit de overeenkomst. Dat [gedaagde] heeft betoogd de toegepaste verhoging goed te kunnen verdedigen en dat hij deze gelet op de gemiddelde marktprijs van staanplaatsen redelijk acht, is in dat verband niet relevant. De conclusie daaruit is dat de bedingen niet aan de transparantieverplichtingen voldoen.
4.18.
Dat de wijzigingsbedingen zijn aan te merken als bedingen die op grond van de Richtlijn als mogelijk oneerlijk zijn aangemerkt en met het transparantiebeginsel in strijd zijn, is van wezenlijk belang, maar op zichzelf niet beslissend voor de vraag of de bedingen oneerlijk zijn. Daarvoor is uiteindelijk van belang of de bedingen ‘in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoren’ (art. 3 lid 1 van de Richtlijn).
4.19.
In het kader van de ‘aanzienlijke verstoring’ is relevant dat [gedaagde] een bevoegdheid tot wijziging van de prijs niet kan ontlenen aan regels van aanvullend recht. [gedaagde] zou wijziging van de prijs, bij gebreke van de bedingen, alleen hebben kunnen afdwingen indien zou worden voldaan aan de toets van art. 6:248 lid 2 BW of art. 6:258 BW. In beide gevallen is prijswijziging niet zonder meer mogelijk. Tot prijsverhoging zou [gedaagde] in dat geval slechts kunnen overgaan wanneer voortzetting van het afgesproken jaargeld naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, dan wel wanneer sprake zou zijn van onvoorziene omstandigheden die met zich brengen dat Eisers onverkorte handhaving van het door partijen overeengekomen jaargeld in redelijkheid niet kunnen verlangen. Dat brengt met zich dat Eisers zonder de wijzigingsbedingen in een aanmerkelijk gunstigere positie zouden hebben verkeerd. Om die reden is er sprake van een ‘aanzienlijke verstoring’.
4.20.
Voorts is de vraag of deze aanzienlijke verstoring van het contractuele evenwicht ‘in strijd met de goede trouw’ is. In dat kader is van belang of [gedaagde] ervan mocht uitgaan dat Eisers dergelijke bedingen zouden hebben aanvaard indien daarover op een eerlijke en billijke wijze was onderhandeld. [gedaagde] heeft daaromtrent geen argumenten aangevoerd. Het ligt niet voor de hand dat een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument met de bedingen akkoord was gegaan, als ze onderdeel van een onderhandeling hadden uitgemaakt. Immers wordt via de bedingen een ongelimiteerde bevoegdheid aan [gedaagde] verleend om de prijs van de staanplaats te verhogen, terwijl aan Eisers geen enkel inzicht wordt geboden in de wijze waarop van die bevoegdheid gebruik kan worden gemaakt.
4.21.
Uit rechtspraak van het HvJEU volgt dat enig wijzigingsbeding dat de gebruiker ( [gedaagde] ) het recht geeft de prijs te verhogen slechts aanvaardbaar is wanneer de gronden voor de prijswijziging reeds in de overeenkomst worden genoemd, deze gronden ook een geldige reden voor wijziging vormen, en aan de consument de bevoegdheid toekomt om haar binding aan de overeenkomst te beëindigen indien de gebruiker haar contractuele wijzigingsbevoegdheid uitoefent. [13] De gebruiker dient in de overeenkomst aan te geven dat de consument bij wijziging gerechtigd is de overeenkomst op te zeggen of te ontbinden. Dat moet een voldoende reële mogelijkheid zijn. [14] Uit hetgeen hiervoor in overweging 4.14 en 4.17 werd opgemerkt, volgt dat de wijzigingsbedingen niet aan deze door het HvJEU ontwikkelde maatstaf voldoen. Immers worden in de bedingen of de bredere overeenkomst de gronden voor een mogelijke prijsverhoging niet genoemd en ontbreekt het daarin aan een reële opzegmogelijkheid.
4.22.
In de overeenkomsten zijn bovendien ook geen andere rechten aan Eisers verleend, die met de wijzigingsbedingen samenhangen en waarvan het cumulatieve effect is dat ze de oneerlijkheid van die wijzigingsbedingen kunnen compenseren. [gedaagde] heeft in dat kader slechts gewezen op de opzegmogelijkheid die aan Eisers is geboden en waarmee volgens hem de nadelige gevolgen van de wijzigingsbedingen voldoende worden gecompenseerd. Dat verweer slaagt niet vanwege hetgeen hiervoor in 4.14 werd overwogen.
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat Eisers op goede gronden de vernietiging van de bedingen hebben ingeroepen. De conclusie is dat de in artikel 4 opgenomen bedingen uit de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn en door Eisers rechtsgeldig zijn vernietigd. Dit geldt ook voor Verbeek, eiseres genoemd onder 47. Het standpunt van [gedaagde] , waarin ligt besloten dat ten opzichte van Verbeek geen sprake is van een onredelijk bezwarend beding, omdat in relatie tot haar van dat beding nog geen gebruik is gemaakt, kan niet worden gevolgd. Bij de inhoudstoets van art. 6:233 sub a BW gaat het immers om de eventuele onredelijk bezwarende gevolgen waaraan een beding de wederpartij van de aanvang af blootstelt, en niet slechts om de vraag of die nadelige gevolgen zich daadwerkelijk hebben verwezenlijkt. [15] Dit heeft tot gevolg dat een verklaring voor recht, zoals gevorderd, zal worden gegeven en [gedaagde] de door Eisers onverschuldigd betaalde huurprijsverhoging zal moeten terugbetalen. De overige stellingen die Eisers aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd hoeven daarom niet meer te worden besproken.
Overige verweren
4.24.
De overige verweren van [gedaagde] falen. Na de vaststelling dat sprake is van een onredelijk bezwarend beding is het niet langer relevant of de huurprijs marktconform en redelijk is. Evenmin is relevant of onder de huurprijs meer voorzieningen vallen dan enkel de kale huurprijs. Deze omstandigheden kunnen de oneerlijkheid van het beding op zichzelf niet wegnemen. Tot slot kan [gedaagde] evenmin gevolgd worden dat de vernietiging van de bedingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Uitgangspunt is immers dat [gedaagde] , als gebruiker van de algemene voorwaarden, zelf het risico heeft genomen door een te vergaand beding op te nemen in zijn algemene voorwaarden. Zij zal daarvan zelf de consequenties moeten dragen. [16]
Ten overvloede
4.25.
[gedaagde] heeft ter zitting verzocht een overweging ten overvloede te wijden aan zijn voornemen de bepaling in de huurovereenkomst die betrekking heeft op de vastgestelde huurprijs te wijzigen, en zijn voornemen de huur te beëindigen met de huurders die deze nieuwe bepaling niet accepteren. Eisers hebben echter niet de gelegenheid gekregen daarvan kennis te nemen en daarop effectief te reageren, gelet op het moment waarop dit voorstel in de procedure werd ingebracht. Deze voorgenomen bepaling maakt bovendien geen (direct) onderdeel uit van het geschil dat voorligt. De kantonrechter ziet daarom geen reden binnen deze procedure een inhoudelijke overweging te wijden aan de voorgestelde nieuwe bepaling.
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
4.26.
Eisers hebben vergoeding gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat Eisers voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 638,04 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.27.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Eisers begroot op een bedrag van € 125,86 aan kosten voor de dagvaarding, een bedrag van € 86,00 aan griffierecht, een bedrag van € 678,00 aan salaris gemachtigde en een bedrag van € 132,00 aan nakosten.
4.28.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat dat Eisers de huurprijswijzigingsbedingen uit artikel 4 lid 4 van De Lingebrug voorwaarden en artikel 4 lid 5 van de RECRON voorwaarden 2003/2008 rechtsgeldig hebben vernietigd,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om te voldoen aan:
- [eiser 50] , eiser sub 1, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 2] , eiser sub 2, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 3] , eiser sub 3, een bedrag van € 25,00 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 4] , eiser sub 4, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 5] en [eiser 6] , eisers sub 5 en 6, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 7] en [eiser 7] , eisers sub 7 en 8, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 9] , eiser sub 9, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 10] en [eiser 10] , eisers sub 10 en 11, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 12] en [eiser 13] , eisers sub 12 en 13, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 14] , eiser sub 14, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 15] , eiser sub 15, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 16] en [eiser 17] , eisers sub 16 en 17, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 18] , eiser sub 18, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 19] en [eiser 20] , eisers sub 19 en 20, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 21] , eiser sub 21, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 22] , eiser sub 22, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 23] , eiser sub 23, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 24] , eiser sub 24, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- LKV Install, eiser sub 25, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 26] en [eiser 27] , eisers sub 26 en 27, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 28] en [eiser 29] , eisers sub 28 en 29, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 30] en [eiser 31] , eisers sub 30 en 31, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 32] , eiser sub 32, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 33] en [eiser 34] , eisers sub 33 en 34, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 35] , eiser sub 35, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 36] en [eiser 37] , eisers sub 36 en 37, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 38] , eiser sub 38, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 39] , eiser sub 39, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 40] , eiser sub 40, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 41] , eiser sub 41, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 42] en [eiser 43] , eisers sub 42 en 43, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 44] , eiser sub 44, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 45] , eiser sub 45, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 50] , eiser sub 46, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
- [eiser 29] , eiser sub 48, een bedrag van € 70,42 per maand vanaf januari 2023 tot de datum van het vonnis,
voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van onverschuldigde betaling tot de dag van volledige voldoening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 638,04 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Eisers begroot op een bedrag van € 1.021,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.

Voetnoten

1.De RECRON-voorwaarden van 2003 en 2008 verschillen inhoudelijk niet met betrekking tot de hierna geciteerde passages.
2.De Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Hierna zal deze regeling kortheidshalve worden aangehaald als (de) Richtlijn.
3.HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830, r.ov. 3.2.2
4.HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1731, r.ov. 2.5.4.
5.Zie onder meer Hoge Raad 19 september 1997 (Assoud / Nationale Sporttotalisator) en HvJEU 3 september 2020, ECLI:EU:C:2020:631, punt 66.
6.Zie daarvoor het arrest HvJEU 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:470 (VB e.a./BNP Paribas e.a.), punt 38.
7.Zie HvJEU 20 september 2017, ECLI:EU:C:2017:703 (Andriciuc), punt 54 en HvJEU 27 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia Nederland BV), punt 53.
8.Zie HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830, r.ov. 3.2.1.
9.Zie HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830, r.ov. 3.2.3.
10.HvJEU 18 november 2021, ECLI:EU:C:2021:934, punt 52.
11.Zie HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1830, r.ov. 3.4.
12.HvJEU 26 april 2021, ECLI:NL:EU:C:2012:242 (Invitel).
13.Zie de arresten HvJEU 26 april 2021, ECLI:NL:EU:C:2012:242 (Invitel) en HvJEU 21 maart 2013, ECLI:EU:C:2013:180 (RWE Vertrieb).
14.HvJEU 21 maart 2013, ECLI:EU:C:2013:180, punten 54-55.
15.Zie HR 23 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1068 (Botman/Van Haaster).
16.Zie Hof Amsterdam 16 juni 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1788.