ECLI:NL:HR:1990:AD1068

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 maart 1990
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13.815
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.J. Snijders
  • A. de Groot
  • W. Bloembergen
  • J. Roelvink
  • A. Davids
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over de onredelijk bezwarende aard van een arbitrale clausule in algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 maart 1990 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een vennootschap onder firma (eiseres) en een verweerder in cassatie. De zaak betreft een geschil over de onredelijk bezwarende aard van een arbitrale clausule die was opgenomen in de algemene voorwaarden van de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale (CNB). De eiseres had in juli 1979 een partij tulpenbollen gekocht van de verweerder, maar stelde dat deze bollen niet geschikt waren voor opplant. De overeenkomst was onderworpen aan het reglement van de CNB, dat bepaalde dat geschillen moesten worden voorgelegd aan het Scheidsgerecht voor de Bloembollenhandel.

De verweerder kwam in verzet tegen een bevel tot tenuitvoerlegging van een uitspraak van het Scheidsgerecht, dat de koopovereenkomst had ontbonden en de verweerder had veroordeeld tot schadevergoeding. De Rechtbank verklaarde de uitspraak van het Scheidsgerecht nietig, omdat het arbitrale beding als onredelijk bezwarend werd beschouwd. Dit oordeel werd door het Hof bevestigd, waarna de eiseres cassatie instelde.

De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van het arbitrale beding door het Hof niet onbegrijpelijk was en dat de nadelen van de geschillenbeslechting via het Scheidsgerecht voor de verweerder relevant waren. De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiseres en bevestigde de beslissing van het Hof, waarbij de eiseres werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het opnemen van arbitrale clausules in algemene voorwaarden, vooral wanneer deze de toegang tot de burgerlijke rechter uitsluiten.

Uitspraak

23 maart 1990
Eerste Kamer
Nr. 13.815
A.S.
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Vennootschap onder firma [eiseres] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. D.D. Miedema.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie — verder te noemen [verweerder] — heeft bij exploot van 10 februari 1981 eiseres tot cassatie — verder te noemen [eiseres] — onder aanzegging dat hij in verzet komt tegen het door de President van de Rechtbank te Haarlem op 4 december 1980 gegeven bevel tot tenuitvoerlegging van de door het Scheidsgerecht voor de Bloembollenhandel op 25 november 1980 gegeven beslissing, gedagvaard voor die Rechtbank en gevorderd te verklaren dat [verweerder] terecht in verzet gekomen is tegen het voormeld bevelschrift tot tenuitvoerlegging van voormelde arbitrale uitspraak en die uitspraak te vernietigen dan wel nietig te verklaren.
Nadat [eiseres] tegen de vordering verweer had gevoerd en in voorwaardelijke reconventie gevorderd had de ontbondenverklaring van de ten processe bedoelde koopovereenkomst (koopbriefjes CNB nrs. 493323 en 553262) aangaande ‘’Prominence’’ voor wat betreft de opbrengst onder zift 11 van opgeplant beneden zift 8 en de opbrengst onder zift 7 van opgeplant zift 8/10 en mitsdien [verweerder] te veroordelen de hiervoor bedoelde opbrengst terug te nemen althans onder zich te houden, heeft de Rechtbank bij tussenvonnis van 1 juni 1982 een comparitie van partijen gelast ten einde inlichtingen te verstrekken.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam. In hoger beroep heeft hij zijn voorwaardelijke eis aangevuld met de vordering tot veroordeling van [verweerder] tot betaling van een bedrag van ƒ 10.816,42 met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 1980, waarna [verweerder] zijn eis gewijzigd heeft en incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Bij arrest van 14 november 1985 heeft het Hof het bestreden vonnis van de Rechtbank te Haarlem bekrachtigd en de zaak naar die Rechtbank verwezen ter verdere beslissing.
Na gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij vonnis van 24 maart 1987 in conventie de uitspraak van het Scheidsgerecht voor de Bloembollenhandel van 25 november 1980 vernietigd, met afwijzing van het meer of anders gevorderde, en in reconventie een deskundigenonderzoek bevolen, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 19 mei 1988 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak verwezen naar die Rechtbank voor verdere afdoening.
Het arrest van 19 mei 1988 van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van 19 mei 1988 van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie moet van het volgende worden uitgegaan.
[eiseres] heeft in juli 1979 van [verweerder] gekocht een partij Prominence tulpenbollen. Deze partij is op 26 augustus 1979 aan [eiseres] geleverd. Volgens [eiseres] was de partij toen niet geschikt voor opplant.
De ter zake van de koop opgemaakte koopbriefjes houden in dat op de inhoud van de overeenkomst van toepassing is het bepaalde in het reglement van de Coöperatieve Nederlandse Bloembollencentrale (hierna: CNB). Dit reglement behelst onder meer de bepaling dat alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van enige opdracht of transactie waarop het reglement van toepassing is, zullen worden berecht in hoogste ressort door het Scheidsgerecht voor de Bloembollenhandel, ingesteld door de Koninklijke Algemene Vereniging voor Bloembollencultuur (hierna: KAVB) te Hillegom onder de voor dit scheidsgerecht geldende reglementen en bepalingen. Die bepalingen houden in — voor zover thans van belang en kort samengevat — dat het Scheidsgerecht van geschillen uitsluitend kennis neemt: (a) indien de vordering door een lid als eisende partij wordt ingesteld en (b) indien een niet-lid een eis in reconventie instelt, die in rechtstreeks verband staat tot een tegen dit niet-lid door een lid ingestelde vordering. [verweerder] is niet lid van de KAVB.
[eiseres] heeft bij het Scheidsgerecht ter zake van de door hem geconstateerde ondeugdelijkheid van de geleverde bollen een vordering tegen [verweerder] ingesteld. [verweerder] heeft die vordering betwist. Het Scheidsgerecht heeft de koopovereenkomst ontbonden verklaard en voorts [verweerder] veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een in zijn beslissing nader aangegeven schadevergoeding en van bepaalde bedragen ter zake van kosten.
Nadat de uitspraak van het Scheidsgerecht was gedeponeerd ter griffie van de Rechtbank heeft de President van de Rechtbank op 4 december 1980 een bevel tot tenuitvoerlegging van die uitspraak verleend.
In het onderhavige geding heeft [verweerder] , voor zover thans nog van belang, de nietigverklaring van de uitspraak van het Scheidsgerecht gevorderd op de grond dat het arbitrale beding waarop de bevoegdheid van het Scheidsgerecht berust, nietig is.
3.2 De Rechtbank heeft de uitspraak van het Scheidsgerecht nietig verklaard op grond van haar oordeel dat het arbitrale beding waarop die uitspraak berust, in het onderhavige geval voor [verweerder] als onredelijk bezwarend moet worden beschouwd. Met betrekking tot de inhoud van het beding heeft de Rechtbank overwogen (i) dat geschillen, voortspruitend uit contracten in de bloembollenhandel waarop de algemene voorwaarden toepasselijk zijn (waarbij de Rechtbank kennelijk doelt op voorwaarden als vervat in de reglementen van de CNB en soortgelijke organisaties), aan de rechtsmacht van het Scheidsgerecht zijn onderworpen met uitsluiting van de mogelijkheid een beroep te doen op de burgerlijke rechter, (ii) dat niet-leden van de KAVB geen mogelijkheid hebben zich anders dan bij wege van eis in reconventie tot het Scheidsgerecht te wenden, en (iii) dat niet-leden van de KAVB geen invloed kunnen uitoefenen op de keuze van arbiters.
Het hof heeft zich met het oordeel van de Rechtbank omtrent het onredelijk bezwarend karakter van het arbitrale beding verenigd. De in cassatie ter zake dienende overwegingen die het Hof daartoe hebben geleid komen hieronder bij de behandeling van het middel ter sprake.
3.3 Onderdeel (a) van het middel bestrijdt rov. 4.3 voor zover het Hof daarin oordeelt dat het hier gaat om een in algemene voorwaarden voorkomend beding dat meebrengt dat de wederpartij van degene die de algemene voorwaarden hanteert, niet de gelegenheid heeft zich tot de burgerlijke rechter te wenden. Voor wat dit laatste punt betreft acht het onderdeel dit oordeel van het Hof in het licht van het debat van partijen onvoldoende met redenen omkleed.
Deze klacht faalt. De door het Hof aan het beding gegeven uitleg — welke als van feitelijke aard voor rekening van het Hof komt — is niet onbegrijpelijk. Deze uitleg komt overeen met die welke de Rechtbank blijkens het hierboven onder 3.2 sub (i) overwogene aan het beding heeft gegeven en behoefde tegen de achtergrond van het debat van partijen, als weergegeven in de conclusie van het Openbaar Ministerie onder 5, geen nadere motivering. Onderdeel (a) faalt dus.
3.4 Onderdeel (b) bestrijdt rov. 4.4, waarin het Hof oordeelt dat ‘’aan deze wijze van geschillenbeslechting in het onderhavige geval nadelen verbonden zijn, althans verbonden kunnen zijn voor de wederpartij van degene die zich op het beding beroept’’.
Het onderdeel voert tegen dit oordeel in de eerste plaats aan dat de enkele
mogelijkheidvan ‘’nadelen’’ niet voldoende is om het onderhavige beding onredelijk bezwarend te maken, maar dat het er om gaat of dergelijke ‘’nadelen’’ daadwerkelijk zijn opgetreden. Dit betoog miskent dat het oordeel van het Hof betrekking heeft op de verbindendheid van het arbitrale beding zelf in verband met het beroep van [verweerder] op het onredelijk bezwarend karakter daarvan. Die verbindendheid dient niet te worden beoordeeld aan de hand van de nadelen die zich bij de op grond van het beding aangespannen arbitrage daadwerkelijk hebben verwezenlijkt, maar aan de hand van de eventuele onredelijk bezwarende gevolgen waaraan het beding, bij gebondenheid daaraan, [verweerder] van de aanvang af bloot stelde, waaronder ook de nadelen waarvan de verwezenlijking bij handhaving van het beding slechts ‘’mogelijk’’ was.
Voorts klaagt het onderdeel dat 's Hofs oordeel niet kan worden gedragen door de overweging ‘’dat de wederpartij — niet-lid van de KAVB — geen invloed kan uitoefenen op de keuze van arbiters’’. Ook deze klacht faalt. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat het Hof het ontbreken van de mogelijkheid van beïnvloeding van de keuze van arbiters als ter zake dienende omstandigheid in aanmerking nam. Voor zover het onderdeel aan het slot aanvoert dat uit het arrest van het Hof niet volgt dat en waarom het ontbreken van invloed van [verweerder] een voor het onderhavige geschil relevant nadeel zou opleveren, stuit het af op het omtrent de eerste klacht van het onderdeel overwogene.
De klacht volgens welke de overweging dat de wederpartij — niet-lid van de KAVB — ‘’afhankelijk is van het initiatief van de ander’’, onjuist, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd is in het licht van hetgeen onder (a) naar voren is gebracht deelt het lot van onderdeel (a). 's Hofs overweging is, gelet op de hierboven in 3.1 weergegeven, voor het Scheidsgerecht geldende bepalingen, niet onbegrijpelijk.
De overweging van het Hof dat [verweerder] heeft aangegeven dat hij er in dit geval belang bij heeft dat de beslissing van het Scheidsgerecht niet wordt gevolgd, moet worden verstaan in die zin, dat het Hof daarmede slechts het belang aangeeft dat [verweerder] heeft bij zijn vordering in het onderhavige geding. De aan het slot van het onderdeel aangevoerde klacht miskent dit en faalt derhalve.
3.5 In zijn door onderdeel (c) bestreden overweging (rov. 4.8) dat sprake is van een bevoorrechte positie van een van de partijen, bedoelt het Hof kennelijk niets méér te zeggen dan dat — zoals het in rov. 4.4 overwoog — aan de onderhavige wijze van geschillenbeslechting het nadeel is verbonden van het geen invloed kunnen uitoefenen door de wederpartij — niet-lid van de KAVB — op de keuze van arbiters. Het Hof is dus niet ingegaan op de in de memorie van grieven op de aangehaalde plaats voorkomende betwisting dat de benoemingsprocedure in het geschil tussen [eiseres] en [verweerder] ‘’in concreto tot een partijdige samenstelling van het Scheidsgerecht heeft geleid’’. Het onderdeel, dat van een andere lezing van rov. 4.8 uitgaat, faalt dus bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op ƒ 556,30 aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Snijders als voorzitter en de raadsheren De Groot, Bloembergen, Roelvink en Davids, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Davids op
23 maart 1990.