ECLI:NL:RBGEL:2023:972

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
05-286263-22 en 05-338104-22 (gevoegd t.t.z.)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere diefstallen met ISD-maatregel

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 54-jarige man, die werd beschuldigd van vier diefstallen gepleegd in oktober en november 2022 in Didam en Doetinchem. De man heeft onder andere twee elektrische fietsen en twee kettingzagen gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die al een fors strafblad heeft en eerder een ISD-maatregel opgelegd kreeg, opnieuw de ISD-maatregel voor de duur van twee jaren opgelegd kreeg. De rechtbank concludeerde dat eerdere veroordelingen en hulpverlening niet hebben geleid tot gedragsverandering, waardoor de kans op recidive groot is. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan drie slachtoffers, die samen een bedrag van € 4.383,69 vorderden, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de beveiliging van de maatschappij en om recidive te voorkomen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte hulp en ondersteuning nodig heeft, maar dat hij zich in het verleden vaak heeft onttrokken aan behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/286263-22 en 05/338104-22 (gevoegd t.t.z.)
Datum uitspraak : 28 februari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
niet (langer) ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsvrouw: mr. S. Grilk, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer
05/286263-22ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 november 2022, in de gemeente Montferland, twee kettingzagen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Welkoop, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen (in of uit een winkel aan [adres] ) met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 12 oktober 2022, in de gemeente Doetinchem, een -op of aan [adres] aldaar gestalde-(dames)fiets (merk Sparta), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer
05/338104-22ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 november 2022 te Didam, gemeente Montferland (bij (de ingang van) supermarkt Albert Heijn, gelegen op/aan [adres] ) een (elektrische) fiets (merk Gazelle, type Grenoble), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 4 november 2022 te Didam, gemeente Montferland (bij de winkel Obbink, gelegen op/aan [adres] ) een (elektrische) fiets (Gazelle, type Paris C7), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte zijn geen bewijsverweren gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Parketnummer 05.286263.22 [1]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] (p. 6-8);
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] (p. 14-17);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2023.
Parketnummer 05.338104.22 [2]
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] (p. 10-13);
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] (p. 35-39);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2023.

3. De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
parketnummer
05/286263-22
1.
hij op
of omstreeks5 november 2022, in de gemeente Montferland, twee kettingzagen
, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan de Welkoop,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
)heeft weggenomen (
in ofuit een winkel aan [adres] ) met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op
of omstreeks12 oktober 2022, in de gemeente Doetinchem, een -op
of aan[adres]
aldaargestalde-(dames)fiets (merk Sparta),
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [benadeelde 1] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen.
parketnummer
05.338104.22
1.
hij op
of omstreeks1 november 2022 te Didam, gemeente Montferland (bij (de ingang van) supermarkt Albert Heijn, gelegen
op/aan [adres] ) een (elektrische) fiets (merk Gazelle, type Grenoble)
, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [benadeelde 2]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n),heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op
of omstreeks4 november 2022 te Didam, gemeente Montferland (bij de winkel Obbink, gelegen
op/aan [adres] ) een (elektrische) fiets (Gazelle, type Paris C7)
, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [benadeelde 3]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n),heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
parketnummer
05/286263-22
feit 1, feit 2, telkens:
diefstal
parketnummer
05/338104-22
feit 1, feit 2, telkens:
diefstal

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit geen ISD-maatregel op te leggen. In 2019 is eerder aan verdachte een ISD-maatregel opgelegd. Dit heeft niet geleid tot doorbreking van het delictenpatroon van verdachte. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij niet zal meewerken aan enige behandeling in het kader van de ISD-maatregel. Oplegging van de ISD-maatregel zal dan ook neerkomen op een kale opsluiting voor de duur van twee jaren. Een dergelijke straf staat niet in verhouding tot de bewezenverklaring. Bovendien zal behandeling van verdachte, het tweede speerpunt van de ISD-maatregel, niet uit de verf komen. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank primair om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen overeenkomstig de LOVS-oriëntatiepunten. Subsidiair zou de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen opleggen, waarbij aan verdachte de bijzondere voorwaarde wordt gesteld van een klinische opname. Indien de rechtbank aan verdachte de ISD-maatregel oplegt, verzoekt de raadsvrouw aftrek van het voorarrest.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier diefstallen. Dit zijn feiten die schade, overlast en hinder veroorzaken. Verdachte is sinds 1989 veelvuldig met politie en justitie in aanraking gekomen voor soortgelijke feiten. Zijn strafblad is fors en omvat 44 pagina’s. Aan verdachte is in 2019 een ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren.
Uit het reclasseringsadvies van 31 januari 2023 volgt dat sprake is van een aanzienlijk delictverleden. Bij een bewezenverklaring maken de delicten onderdeel uit van een delictpatroon van het plegen van vermogensdelicten. Betrokkene wordt, door zijn vele contacten met politie en justitie, besproken in het veelplegersoverleg van de Veiligheidskamer Achterhoek en is ‘
ISD-waardig’. Bij betrokkene is momenteel sprake van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Ten tijde van de diefstallen/vermogensdelicten beschikte betrokkene niet over een inkomen. Daarnaast is sprake van instabiliteit op het gebied van huisvesting, dagbesteding, middelengebruik en sociaal netwerk. Betrokkene bevindt zich hoofdzakelijk op straat waardoor hij in aanraking komt met medegebruikers hetgeen zijn eigen verslaving (alcohol en cocaïne) en delictgedrag versterkt. Betrokkene pleegt vermogensdelicten om in zijn verslaving te kunnen voorzien.
Betrokkene heeft zich in het verleden veelal verzet/onttrokken aan toezicht en zegt zich in de toekomst ook te zullen verzetten/niet mee te willen werken aan een ISD-maatregel. Gezien de houding van betrokkene is het zowel binnen de eerder in 2019 aan betrokkene opgelegde ISD-maatregel als in het voorwaardelijk kader dat daarop volgde niet gelukt om stabiliteit aan te brengen op de verschillende leefgebieden. Vanuit de reclassering is ook sinds 2019 getracht om betrokkene tot gedragsverandering te laten komen, dit is echter niet gelukt. Hierdoor zijn de mogelijkheden in een voorwaardelijk kader uitgeput. Betrokkene blijft recidiveren. Het recidiverisico is hoog. De kans op onttrekken aan voorwaarden is hoog.
De reclassering beseft terdege dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel een herhaling van zetten is, daar hij eenmaal eerder de ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen (2019), maar adviseert desondanks oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, omdat er geen enkele andere mogelijkheid wordt gezien voor toezicht en/of interventies om het gedrag van betrokkene te beperken of te veranderen. Indien het doel van gedragsverandering niet wordt behaald binnen de ISD-maatregel, dan is de maatschappij in ieder geval twee jaar ontlast van het overlastgevende (delict)gedrag van betrokkene.
Uit het advies van het NIFP van 16 november 2022 blijkt dat er geen contra-indicaties zijn voor het opleggen van een ISD-maatregel.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
De ISD-maatregel kan worden opgelegd als aan een aantal wettelijke voorwaarden is voldaan.
De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 38m, eerste lid, onder 1° en 2°, van het Wetboek van Strafrecht en de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de Richtlijn van het Openbaar Ministerie voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers. De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in de vijf jaren voorafgaande aan deze feiten ten minste drie (of meer) keer wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf en/of maatregel is veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen en/of maatregelen. Ook blijkt uit het strafblad dat over een periode van vijf jaar, voor meer dan tien misdrijffeiten tegen verdachte processen-verbaal zijn opgemaakt, waarvan tenminste één misdrijf in de twaalf maanden voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit.
Gelet op het voorgaande moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal plegen. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies en het strafblad van verdachte. Eerdere veroordelingen en ingezette hulpverlening (waaronder een eerdere ISD-maatregel) hebben niet voorkomen dat verdachte misdrijven pleegt. Daarom eist de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive de oplegging van de ISD-maatregel. Oplegging van een ‘kale’ gevangenisstraf, zoals bepleit door de raadsvrouw, is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment niet langer passend. Verdachte heeft immers ook na afloop van de eerdere ISD-maatregel al verschillende straffen ondergaan, waaronder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf; die hebben hem niet van recidiveren weerhouden.
De rechtbank is van oordeel dat ook de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist, gezien het aantal door verdachte begane vermogensdelicten. De enkele omstandigheid dat verdachte heeft verklaard dat hij geen medewerking zal verlenen aan enige vorm van behandeling in het kader van de ISD-maatregel maakt niet dat oplegging niet aan de orde kan zijn. Ook de door verdachte zelf bepleitte afdoening door een verplichte klinische opname als onderdeel van een voorwaardelijke straf acht de rechtbank niet passend. De kans op onttrekking wordt als hoog ingeschat. Uit het recente verleden blijkt dat verdachte zich onttrekt aan behandeling, ook meermalen aan behandeling in een kliniek, en voornamelijk zijn eigen pad kiest. Het pad dat verdachte zelf bewandelt, leidt echter niet tot enige gedragsverandering.
Hierom is de rechtbank van oordeel dat plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders noodzakelijk is. Gelet op het belang van beveiliging van de maatschappij en van beëindiging van de recidive van de verdachte, zal de rechtbank de maatregel voor de (maximale) duur van twee jaren opleggen. Om de (eventuele) behandelmogelijkheden in het kader van de maatregel zo min mogelijk te doorkruisen en ten behoeve van de maximale beveiliging van de maatschappij, houdt de rechtbank bij het bepalen van deze duur geen rekening met de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank hoopt dat verdachte in gaat zien dat alleen hij zijn leefpatroon kan doorbreken. Hij zal daarbij hulp en ondersteuning nodig hebben. Deze hulp en ondersteuning worden aangeboden als onderdeel van de ISD-maatregel. De rechtbank geeft verdachte daarom in overweging zijn positie ten aanzien van de behandeling als onderdeel van de ISD-maatregel te herzien en de mogelijkheden die hem geboden zullen worden met beide handen aan te grijpen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
1) gemachtigde [gemachtigde van benadeelde 1] vordert namens [benadeelde 1] : (i) € 750,- aan materiële schadevergoeding en (ii) € 100,- als vergoeding wegens juridische bijstand;
2) [benadeelde 2] vordert € 3.249,- aan materiële schadevergoeding; en
3) [benadeelde 3] vordert € 2.150,- aan materiële schadevergoeding.
Alle benadeelde partijen vorderen bovendien de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] kunnen worden toegewezen. De gevorderde bedragen dienen echter gematigd te worden wegens afschrijving. De toegewezen bedragen moeten vermeerderd worden met de wettelijke rente. De officier van justitie vordert tevens de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering ingesteld namens benadeelde partij [benadeelde 1] dient, zo stelt de officier van justitie, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Uit de basisregistratie is gebleken dat [benadeelde 1] recent is overleden. Het strafprocesrecht biedt in een dergelijk geval niet de mogelijkheid voor erfgenamen om zich in een strafgeding te voegen.
De verdediging heeft het standpunt van de officier van justitie onderschreven. De verdediging heeft verder bepleit dat geen schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. Aangezien verdachte niet beschikt over enig vermogen, zal oplegging van die maatregel enkel leiden tot de vervangende hechtenis (de rechtbank begrijpt: gijzeling) van verdachte.
Op deze standpunten wordt hierna voor zover nodig ingegaan.
Overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van alle benadeelde partijen
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte van de drie benadeelde partijen een (elektrische) fiets heeft gestolen. Aldus heeft verdachte jegens hen onrechtmatig gehandeld. De door de benadeelde partijen geleden schade die het rechtstreekse gevolg is van de diefstal komt – in beginsel – voor vergoeding door verdachte in aanmerking. De rechtbank overweegt dat zij bij de begroting van de gestelde schade (ontvreemding fiets) rekening zal houden met een jaarlijks afschrijvingspercentage van 10%.
Vorderingen [benadeelde 1]
De rechtbank gaat ervan uit dat [benadeelde 1] is overleden, nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft gesteld dat dit uit recente raadpleging van de BRP is gebleken. Voor zijn overlijden is door [benadeelde 1] gemachtigde reeds de schadevordering ingediend. Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het overlijden van de benadeelde partij niet betekent dat de vordering niet-ontvankelijk is. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat ook indien degene die zich op de voet van artikel 51f lid 1 Sv als benadeelde partij in het strafgeding heeft gevoegd is overleden, de rechter ingevolge artikel 361, vierde lid, Sv dient te beslissen op diens vordering (zie HR 15 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:917, r.o. 3.4 en de daar genoemde rechtspraak). De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering.
(i) Materiële schade (€ 750,-)
De rechtbank zal het gevorderde bedrag toewijzen. Uit de onderbouwing van de schade volgt dat een jaarlijks afschrijvingspercentage van 10% reeds is toegepast. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 12 oktober 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
(ii) Kosten rechtsbijstand (€ 100,-)
In de vordering tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand zal de rechtbank [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaren. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. In zijn arrest van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793), heeft de Hoge Raad – voor zover relevant – overwogen dat de kosten van rechtsbijstand niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks zijn geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering (Sv), maar als proceskosten als bedoeld in artikel 592a Sv (oud). Indien een benadeelde partij dergelijke proceskosten als onderdeel van de schade in de zin van art. 51f Sv vordert, dient zij in zoverre in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard (r.o. 2.7.2).
De rechtbank zal aan [benadeelde 1] echter wel een kostenvergoeding toekennen vanwege de kosten die zijn gemachtigde heeft gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen. Deze kosten zullen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. Gezien de hoogte van het toegewezen bedrag (€ 750,-), het toepasselijke liquidatie tarief kanton (€ 132,-) en het door de benadeelde partij gevorderde bedrag (€ 100,-), begroot de rechtbank deze kostenvergoeding op € 100,-.
Vordering [benadeelde 2]
Materiële schade (€ 3.249,-)
Het gevorderde bedrag bestaat uit de aanschafwaarde van de fiets (€ 2.999,- aanschafdatum november 2020) en een geschat bedrag aan accessoires (€ 250,-
tassen en een slot).
De rechtbank hanteert met betrekking tot de ontvreemde fiets een afschrijving van 10% op jaarbasis (2 jaren) en 50% ten aanzien van de twee accessoires waarvan geen bon is overgelegd. De materiële schade wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 2.554,19. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 1 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Vordering [benadeelde 3]
Materiële schade (€ 2.150,-)
Het gevorderde bedrag bestaat uit de aanschafwaarde van de fiets (€ 1.950,- aanschafdatum mei 2020) en een geschat bedrag aan accessoires (€ 200,-
fietstas, zonnebril, jas, sjaal, horloge en handschoenen).
De rechtbank hanteert met betrekking tot de ontvreemde fiets een afschrijving van 10% op jaarbasis (2 jaren) en 50% ten aanzien van de verschillende accessoires waarvan geen bon is overgelegd. De materiële schade wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 1.679,50. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is toewijsbaar vanaf 4 november 2022 tot aan de dag van algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. De omstandigheid dat verdachte mogelijk niet in staat zal zijn om de schade te vergoeden maakt dit niet anders. De schadevergoedingsmaatregel is een reparatoire sanctie (maatregel), waarmee herstel van de rechtmatige toestand wordt beoogd. Bij de aard van deze maatregel past in beginsel niet dat met de draagkracht van de verdachte rekening wordt gehouden (HR 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6246). Namens verdachte zijn voorts geen zodanig bijzondere omstandigheden aangevoerd waardoor het gebrek aan draagkracht toch reden moet zijn om af te zien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verdachte zal dan ook worden verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. De door de rechtbank toegewezen proceskosten worden hierbij niet in aanmerking genomen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de maatregelen is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt aan verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar;
Beslissingen op de civiele vorderingen
 veroordeelt verdachte in verband met feit 2 onder parketnummer 05/286263-22 en de feiten 1 en 2 onder parketnummer 05/338104-22 tot betaling van de hierna genoemde schadevergoedingen aan de benadeelde partijen
[benadeelde 1],
[benadeelde 2]en
[benadeelde 3]aan materiële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente vanaf
1. [benadeelde 1] € 750,- 12 oktober 2022;
2. [benadeelde 2] € 2.554,19 1 november 2022;
3. [benadeelde 3] € 1.679,50 4 november 2022.
 veroordeelt verdachte in de kosten die benadeelde partij
[benadeelde 1]in deze procedure heeft gemaakt, tot vandaag begroot op € 100,-;
 Veroordeelt verdachte in de kosten die benadeelde partij
[benadeelde 2]respectievelijk
[benadeelde 3]in deze procedure heeft gemaakt, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partijen
[benadeelde 1],
[benadeelde 2]en
[benadeelde 3]voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade te betalen. De bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde data tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 1] € 750,- 15 dagen;
2. [benadeelde 2] € 2.554,19 35 dagen;
3. [benadeelde 3] € 1.679,50 26 dagen.
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe (voorzitter), mr. A.A.M. Bögemann en
mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 februari 2023.
mr. M.D.R. Joppe, mr. L.M. Vogel en mr. E.A. Clevers zijn buiten staat te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL600-2022515243, gesloten op 7 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbalen, dossiernummers PL0600-2022516569 en PL0600-2022512802, gesloten op 29 december 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossiers, tenzij anders vermeld.