ECLI:NL:RBGEL:2023:953

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2717
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; rechtsherstel en werkelijke rendementen in box 3

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst inzake een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De inspecteur had een aanslag opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 42.297 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 39.596. Eiser had bezwaar gemaakt, dat door de inspecteur gedeeltelijk was afgehandeld in een massaal bezwaarprocedure. Het individuele bezwaar was bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2021 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 18 oktober 2022 werd vastgesteld dat eiser in aanmerking kwam voor rechtsherstel op basis van een arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021. Dit arrest oordeelde dat het forfaitaire stelsel voor box 3 niet in overeenstemming was met de Europese mensenrechten. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de inspecteur adequaat rechtsherstel had geboden. Eiser stelde dat de aanslag verder verlaagd moest worden, terwijl de inspecteur handhaving van de verminderingsbeschikking voorstelde.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur het inkomen uit sparen en beleggen opnieuw moest berekenen op basis van het werkelijk behaalde rendement. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het inkomen uit sparen en beleggen van eiser en zijn partner € 16.087 moest zijn, wat leidde tot een verdere verlaging van de belastingaanslag. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de eerdere uitspraak op bezwaar en droeg de inspecteur op het betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/2717

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor het jaar 2018. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 42.297 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 39.596.
Verweerder heeft het bezwaar tegen de aanslag gesplitst in twee delen: het ene deel is betrokken in een massaal bezwaarprocedure en het andere (individuele) deel is bij uitspraak op bezwaar van 20 april 2021 ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn partner. Namens verweerder zijn verschenen [naam], [naam 2], [naam 3].
Tijdens de mondelinge behandeling is geconstateerd dat eiser in aanmerking komt voor rechtsherstel naar aanleiding van het door de Hoge Raad gewezen arrest van 24 december 2021. [1] Omdat de verminderingsbeschikking nog niet aan eiser bekendgemaakt is het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om na ontvangst van de verminderingsbeschikking op deze beschikking te reageren. De beschikking is verleend op 16 november 2022. Eiser heeft hierop gereageerd op 28 november 2022. Vervolgens heeft verweerder daarop op 20 december 2022 gereageerd. Daarna is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser woont samen met [naam partner] te [woonplaats]. Zij zijn in 2018 fiscaal partner van elkaar.
2. Tot de bezittingen van eiser en zijn fiscaal partner behoren banktegoeden tot bedragen van € 503.323 (in Nederland) en € 5.855 (in buitenland), beleggingen tot een bedrag van € 1.324.016 en onroerend goed in het buitenland tot een bedrag van € 145.367.

Geschil

3. In geschil is of het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) zoals die is vastgesteld bij de verminderingsbeschikking juist is.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanslag verder vermindert dient te worden. Verweerder concludeert tot handhaving van de verminderingsbeschikking.
Beoordeling van het geschil
5. De Hoge Raad heeft in het hiervoor genoemde arrest van 24 december 2021 (het kerstarrest) geoordeeld dat, ook met inachtneming van de ruime beoordelingsmarge die de wetgever toekomt, in redelijkheid niet kan worden gezegd dat het sinds 2017 geldende geldende forfaitaire stelsel de uit artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voortvloeiende proportionaliteitstoets kan doorstaan. Voor dit forfaitaire stelsel is dus geen toereikende rechtvaardiging aan te wijzen. Voor degene die door dit forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement leidt dit tot een schending van zijn door artikel 1 EP, in samenhang met artikel 14 EVRM, gewaarborgde rechten. De Hoge Raad heeft zich dan ook genoodzaakt gezien om belanghebbenden adequate rechtsbescherming te bieden tegen de geconstateerde schending van hun fundamentele rechten. Deze rechtsbescherming vergt een op rechtsherstel gerichte compensatie, waarvan de rechter de omvang in het algemeen slechts naar redelijkheid zal kunnen vaststellen. De Hoge Raad heeft dat rechtsherstel in die zaak geboden door te bepalen dat alleen het werkelijke rendement in de heffing wordt betrokken.
6. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022 [2] (het mei-arrest) volgt dat de feitenrechter vanaf de datum waarop de collectieve uitspraak op bezwaar is gedaan bij de behandeling van het (hoger) beroep dat betrekking heeft op het individuele bezwaar, de gevolgen van de collectieve uitspraak in zijn oordeel kan betrekken, met inbegrip van een krachtens artikel 25e, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genomen besluit inzake vermindering.
7. Verweerder heeft met inachtneming van het door de staatssecretaris van Financiën genomen Besluit rechtsherstel [3] het box 3 inkomen van eiser als volgt herberekend.
Grondslag sparen en beleggen
€ 1.978.561
Aandeel grondslag dat aan eiser wordt toegerekend
€ 953.194
Voordeel uit sparen en beleggen:
Forfaitair rendement 4,02% * van € 953.194
€ 38.318
Inkomstenbelasting 30% van € 38.318
€ 11.495
Aftrek elders belast inkomen
€ 871
Aftrek buitenlandse bronheffing
€ 765
Inkomstenbelasting box 3
€ 9.859
======
* € 509.178 (€ 503.323 en € 5.855) x 0,12% =
€ 611
€ 1.469.383 (€ 1.324.016 en € 145.367) x 5,38% =
€ 79.052
€ 79.663
======
€ 79.663/ € 1.978.561= 4,02.
8. Op grond van de aanslag bedraagt de inkomstenbelasting box 3 € 10.213, zodat eiser op grond van het rechtsherstel een bedrag van € 354 (€ 10.213 -/- € 9.859) terugontvangt.
9. De vraag ligt voor of aan eiser in afwijking van het Besluit rechtsherstel meer compensatie moet worden geboden. De bewijslast hiervoor ligt bij eiser.
10. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat de opbrengsen op bank- en spaartegoeden van hem en zijn partner € 1.923,37 hebben bedragen en dat hij en zijn partner aan beleggingsopbrengsten slechts een bedrag van € 30.387,47 (€ 43.764,50 -/- € 13.377,03 kosten) heeft ontvangen. Daarnaast stelt eiser dat de beleggingen in 2018 een waardedaling van 9% hebben ondergaan. Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat de inkomsten uit buitenlandse tegoeden € 71 hebben bedragen en dat het appartement in Canada geen huurinkomsten heeft gegenereerd. Onbekend is of het appartement een waardevermeerdering heeft ondergaan, maar mocht dit het geval zijn dan staat dit in geen verhouding tot het rendement waar verweerder mee rekent. Mede gelet ook op het geleden verlies op beleggingen is eiser van mening dat uit dient worden gegaan van de daadwerkelijk ontvangen rente- en dividendinkomsten.
11. Verweerder heeft zich op de zitting afgevraagd of met de verminderingsbeschikking gebaseerd op de het Besluit rechtsherstel niet reeds uitvoering is gegeven aan het door de Hoge Raad geboden rechtsherstel. Mocht niettemin toetsing aan het werkelijk rendement geboden zijn dan is hij van mening dat er geen inzage is gegeven in het geleden verlies op beleggingen en in een eventuele waardestijging of daling van de onroerende zaken in Canada en Frankrijk. Bij gebreke hiervan betwist verweerder hetgeen eiser op dit punt heeft gesteld.
12. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van het kerstarrest en het daaropvolgende mei-arrest dient te beoordelen of verweerder met het Besluit rechtsherstel in dit geval adequaat rechtsherstel aan eiser heeft geboden. Voor de op rechtsherstel gerichte compensatie dient te worden aangesloten bij het werkelijk behaalde rendement. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn uitspraak van 7 februari 2023 [4] geoordeeld dat
dat bij het belasten van inkomsten uit sparen en beleggen op basis van het werkelijk behaalde rendement geen plaats is voor het in aanmerking nemen van (ongerealiseerde) verliezen ter zake van aandelen waarvan het in het geheel niet zeker is dat een verlies zich daadwerkelijk voor zal doen. Gelet hierop is het gelijk aan eiser en dient uit te worden gegaan van de daadwerkelijk ontvangen rente- en dividendinkomsten. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat deze inkomsten voor eiser en zijn partner € 32.381,84 (€ 1.923,37 + € 30.387,47 + € 71) hebben bedragen. Aan eiser dient dan een inkomen van € 16.087 (€ 32.381,84 x € 953.194/€ 1.918.561) te worden toegerekend.
13. Het vorenstaande betekent dat aanleiding bestaat de belastingaanslag verder te verlagen dan reeds bij de verminderingsbeschikking is gedaan. Het inkomen uit sparen en beleggen dient te worden vastgesteld op € 16.087.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient te worden beslist zoals hieronder weergegeven.
Rentevergoeding
15. Eiser stelt zich op het standpunt dat er recht bestaat op een rentevergoeding over de onverschuldigd betaalde belasting. De rechtbank kan eiser niet volgen in dit betoog. Op grond van artikel 30fe van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt over de terugbetalingen van de box 3-heffing geen belastingrente vergoed. Aan de vraag of er op andere gronden recht bestaat op een rentevergoeding wordt naar het oordeel van de rechtbank niet toegekomen, omdat in de verminderingsbeschikking geen voor bezwaar vatbare rentebeschikking is opgenomen. [5]
Proceskosten en griffierecht
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2018 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.297 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.087;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Vaatstra, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E.P. Speksnijder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

3.Zie het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 18 april 2019, nr. 2019-8322, Stcrt. 2019, 23335.
5.Hoge Raad 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:89.