ECLI:NL:RBGEL:2023:733

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
AWB - 17 _ 271 en 18_6692
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen informatiebeschikking en aanslag recht van schenking; fiscale transparantie van stichting particulier fonds

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over schenkbelasting en een informatiebeschikking. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een informatiebeschikking die door de inspecteur van de belastingdienst was afgegeven op 3 mei 2016, en tegen een aanslag recht van schenking die op 10 januari 2018 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatiebeschikking geen relevantie meer heeft en deze vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de stichting particulier fonds (SPF), opgericht naar Curaçaos recht, fiscaal transparant is, omdat de oprichter, de vader van eiser, over het vermogen van de SPF kon beschikken alsof het zijn eigen vermogen was. De rechtbank heeft het beroep tegen de informatiebeschikking gegrond verklaard, maar het beroep tegen de aanslag recht van schenking ongegrond verklaard. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 2.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft ook de proceskosten en het griffierecht aan eiser toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: ARN 17/271 en 18/6692

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] (eiser)

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Eindhoven (verweerder),

en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), te Den Haag (de Staat).

Inleiding

Verweerder heeft aan eiser op 3 mei 2016 een informatiebeschikking afgegeven voor (onder meer) het belastingmiddel Schenkbelasting over het jaar 2011.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2016 het bezwaar van eiser tegen de informatiebeschikking ongegrond verklaard. Het hiertegen tijdig ingestelde beroep is geregistreerd onder nummer ARN 17/271.
Verweerder heeft aan eiser op 10 januari 2018 een aanslag recht van schenking (aanslagnummer: [aanslagnummer] ) opgelegd naar een verkrijging in 2009 van € 1.436.743. Daarbij heeft verweerder een vergrijpboete van € 323.201 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2018 het bezwaar van eiser tegen de aanslag recht van schenking gegrond verklaard, de aanslag gehandhaafd en de vergrijpboete vernietigd. Het hiertegen tijdig ingestelde beroep is geregistreerd onder nummer ARN 18/6692.
De rechtbank heeft het beroep tegen onder meer de informatiebeschikking behandeld op de zitting van 14 november 2018. Het onderzoek is toen geschorst.
De rechtbank heeft – in gewijzigde samenstelling – de beroepen behandeld op de zitting van 26 september 2022. Namens eiser hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser, bijgestaan door [gemachtigde 2] (kantoorgenoot van de gemachtigde). Namens verweerder hebben deelgenomen [naam] , [naam 2] en [naam 3] .
De beroepen zijn vanwege de inhoudelijke samenhang gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de beroepen van eisers broer en kinderen in de zaken met zaaknummers ARN 18/6696, 18/6698 en 18/6700.
De Staat ziet af van het voeren van verweer. [1]

Feiten

1. Op 28 januari 2005 is [naam SPF] (de SPF) in opdracht van de vader van eiser, [vader] , door [onderneming] opgericht naar Curaçaos recht en met de hoofdvestiging op Curaçao.
2. In december 2009 heeft de SPF – na een daartoe strekkend bestuursbesluit van 22 december 2009 – de volgende schenkingen gedaan:
 aan eiser € 1.436.743,34;
 aan [broer] (broer van eiser) € 1.051.114;
 aan [kind 1] en [kind 2] (kinderen van eiser) elk € 252.772.
3. Op 28 november 2016 heeft verweerder eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte van recht van schenking over het jaar 2009 in verband met een schenking die hij vermoedelijk heeft ontvangen van [vader] .
4. Op 4 januari 2017 heeft eiser een nihilaangifte ingediend.
5. Verweerder heeft bij brief van 23 januari 2017 een memo van 16 januari 2017 naar aanleiding van een onderzoek naar de SPF aan eiser toegezonden. In het memo staat verweerders standpunt verwoord dat de SPF in fiscale zin als transparant moet worden beschouwd. Dat betekent dat de schenking van de SPF aan eiser voor fiscale doeleinden moet worden aangemerkt als een schenking van [vader] aan eiser, aldus het memo.
6. Tot de gedingstukken behoren onder meer:
a. een e-mail van 20 januari 2005 tussen medewerkers van [onderneming] , waarin staat dat [naam 4] ( [naam 4] ) heeft bevestigd de taak van bestuurder van de SPF op zich te nemen mits [onderneming] alle dagelijkse werkzaamheden voor haar verricht. Verder staat in de e-mail dat [naam 4] ‘vanwege de “vriendendienst” op basis van haar relatie met de familie [familienaam eiser] , een fee van US $ 1,500’ per jaar zal ontvangen (bijlage 18 bij verweerschrift).
een source of funds declaration van 20 januari 2005 van [vader] , waarin hij verklaart dat hij ultimate beneficial owner (UBO) is en dat al het vermogen van de SPF van hem afkomstig zal zijn (bijlage 25 bij verweerschrift).
een formation & administration order and power of attorney van 28 januari 2005, waarin [vader] en zijn echtgenote als “Mandator” [naam 4] instrueren en autoriseren om de SPF op te richten en waarbij [naam 4] haar bevoegdheden betreffende het bestuur van de SPF bij wijze van volmacht direct ook weer verleent aan [vader] en zijn echtgenote. Tevens wordt in dit document overeengekomen dat [vader] in plaats van [naam 4] aansprakelijk zal zijn voor schulden betreffende de SPF. Ook wordt hierin verwezen naar een concept Director’s Agreement en concept Principal Party Agreement die door [vader] en zijn echtgenote zijn geparafeerd en geven zij toestemming aan [naam 4] om die overeenkomsten te tekenen (bijlage 22 bij verweerschrift).
een Director’s Agreement van 28 januari 2005, tussen de SPF en [naam 4] , waarin [naam 4] wordt belast met het bestuur van de SPF en verder aan [naam 4] vrijwaring wordt verleend van alle claims, vorderingen, verplichtingen (belastingen en boetes), uitgaven, verliezen en schades van welke aard dan ook als gevolg van de uitoefening van haar taak als bestuurder van de SPF (bijlage 20 bij verweerschrift).
een Principal-Party Agreement van 28 januari 2005, waarin [vader] en zijn echtgenote als de “Principal” en [naam 4] als de “Director” overeenkomen dat [vader] (samen met zijn echtgenote) de volledige verantwoording zal dragen voor de SPF en dat hij [naam 4] zal beschermen tegen aansprakelijkheid betreffende schulden van de SPF (bijlage 21 bij verweerschrift).
een operational audit 2005 van de Rabobank, gedateerd 18 januari 2017, waarin staat dat de bank de SPF op grond van de door de bank vastgestelde feiten en omstandigheden aanmerkt als een stichting van [vader] en zijn echtgenote (bijlage 30 bij verweerschrift).
een e-mail van [naam 4] van 12 januari 2006, waarin wordt gereageerd op een e-mail van de investment manager van de [bank] betreffende namens de SPF te beleggen € 65.000. In die e-mail schrijft [naam 4] dat zij een reactie “van de familie [naam] ” heeft afgewacht alvorens te beslissen over de belegging van de € 65.000 van de SPF (bijlage 31 bij verweerschrift).
7. [vader] heeft in de jaren 2000 en 2005 leningen verstrekt aan de aan de SPF gelieerde onderneming [bv] van in totaal € 930.439 ter financiering van aandelenkopen door (klein)dochtervennootschappen van [bv] De betreffende vordering is bij twee afzonderlijke onderhandse akten van 20 september 2006 gecedeerd en geschonken aan de SPF (bijlagen 35 en 33 bij verweerschrift).
8. Op 10 januari 2018 heeft verweerder aan eiser de definitieve aanslag recht van schenking opgelegd naar een verkrijging van € 1.436.743 van [vader] .

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder terecht de aanslag recht van schenking aan eiser heeft opgelegd.
10. Eiser heeft ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van deze procedures.
11. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder terecht de aanslag recht van schenking aan eiser heeft opgelegd
.Daarnaast beslist de rechtbank dat eiser recht heeft op een vergoeding van immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure tegen de informatiebeschikking. Ook zal de rechtbank beslissen dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd, omdat beide partijen het erover eens zijn dat die geen enkel doel (meer) dient. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen die hebben.
De informatiebeschikking
12. De informatiebeschikking heeft onder meer betrekking op het belastingmiddel Schenkbelasting in het jaar 2011. Ter zitting heeft verweerder erkend dat deze informatiebeschikking geen relevantie (meer) heeft en dat die in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Gelet hierop is het beroep met zaaknummer ARN 17/271 gegrond.
De aanslag recht van schenking 2009
13. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de SPF fiscaal transparant is en dat de schenking in 2009 aan eiser moet worden toegerekend aan [vader] . Ook is verweerder van mening dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat de vereiste aangifte niet is gedaan.
14. Krachtens de Successiewet 1956 (tekst 2009) wordt recht van schenking geheven van de waarde van al wat door schenking wordt verkregen van iemand, die ten tijde van die schenking binnen het Rijk woonde. [2] Het Rijk betekent in die context het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden. [3]
15. Indien vermogen door een natuurlijke persoon wordt overgedragen aan een rechtspersoonlijkheid bezittende entiteit, zoals een SPF [4] , dan is dat vermogen in algemene zin daarna onttrokken aan de beschikkingsmacht van de natuurlijke persoon. Dit kan anders zijn als komt vast te staan dat de natuurlijke persoon over het in de SPF aanwezige vermogen kan (blijven) beschikken als ware het zijn eigen vermogen. [5] In dat geval is de SPF fiscaal transparant en moet het vermogen van de SPF voor fiscale doeleinden worden behandeld als ware het vermogen van die natuurlijke persoon zelf. Niet vereist is dat er in feite geen onderscheid bestaat tussen het vermogen van de SPF en van de natuurlijke persoon noch dat de natuurlijke persoon zich in feite als rechthebbende van het vermogen van de SPF gedraagt.
16. De rechtbank is van oordeel dat [vader] kon (blijven) beschikken over het vermogen van de SPF als ware het zijn eigen vermogen, ondanks dat [naam 4] bestuurder van de SPF was. De rechtbank geeft daarvoor de volgende redenen. Allereerst volgt uit de afspraken die op 28 januari 2005 zijn gemaakt dat [naam 4] geen enkele aansprakelijkheid als bestuurder van de SPF had, maar dat zij door [vader] werd gevrijwaard van aansprakelijkheid. [6] [naam 4] kreeg blijkens die afspraken ook maar een beperkte fee, zodat niet aannemelijk is dat zij de SPF daadwerkelijk bestuurde. Daarnaast volgt uit de e-mail van 12 januari 2006 en uit de operational audit 2005 van de Rabobank dat de gang van zaken in de praktijk ook verliep zoals afgesproken op 28 januari 2005. [7] Verder blijkt uit de verklaring van [vader] van 20 januari 2005 en uit de cessie en schenking van [vader] aan de SPF, dat hij de UBO is en dat al het vermogen van de SPF afkomstig was van [vader] zelf en ook dat maakt het voor de hand liggend dat hij over dat vermogen wilde blijven beschikken. [8]
17. Omdat [vader] over het vermogen van de SPF kon (blijven) beschikken als ware het zijn eigen vermogen, is het gelijk aan verweerder dat de SPF fiscaal transparant is en dat de schenking in 2009 aan eiser moet worden toegerekend aan [vader] . Dan is, naar partijen ter zitting hebben bevestigd, niet in geschil dat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag aan eiser is opgelegd. De rechtbank ziet ook anderszins geen aanleiding de aanslag te verminderen. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
18. Het beroep tegen de aanslag recht van schenking is ongegrond.
Verzoek om vergoeding immateriële schade
19. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek van eiser om een vergoeding van immateriële schade uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. [9]
20. Verweerder heeft de bezwaarschriften van eiser ontvangen op 31 mei 2016 (informatiebeschikking) en op 16 februari 2018 (aanslag recht van schenking). De periode tussen het oudste bezwaar en de uitspraak van de rechtbank is afgerond 56 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet aanleiding de redelijke termijn hier met in totaal 36 maanden te verlengen en wel om de volgende twee redenen. Ten eerste heeft de rechtbank van 28 december 2018 tot en met 1 juli 2021 de behandeling van de zaken aangehouden op verzoek van partijen. Partijen waren in die periode aan het onderhandelen en de rechtbank begrijpt uit de dossierstukken dat de onderhandelingen betrekking hadden op (onder meer) de informatiebeschikking en de aanslag recht van schenking. Ten tweede ziet de rechtbank in de complexiteit van de zaken en de verknochtheid tussen de zaken, en met die van eisers broer en kinderen, aanleiding de redelijke termijn te verlengen. In totaal verlengt de rechtbank de redelijke termijn met 30 maanden voor de onderhandelingen en zes maanden vanwege de complexiteit en verknochtheid. De verlenging van de redelijke termijn met 36 maanden brengt mee dat deze 2 jaar + 3 jaar (36 maanden) = 5 jaar bedraagt.
21. De redelijke termijn is dus met (afgerond) 20 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat 4 keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 2.000 (4 keer een half jaar ad € 500). De uitspraak op bezwaar van verweerder in de zaak over de informatiebeschikking dateert van 19 december 2016. Gelet hierop en op de verlenging van de redelijke termijn, is de overschrijding van de redelijke termijn dus ontstaan in de beroepsfase. De rechtbank zal de Staat veroordelen om de schadevergoeding aan eiser te betalen.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep tegen de informatiebeschikking is gegrond. Dat betekent dat de rechtbank de informatiebeschikking vernietigt voor zover die betrekking heeft op het belastingmiddel Schenkbelasting over het jaar 2011.
23. Het beroep tegen de aanslag recht van schenking is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag, zoals deze nader is vastgesteld in de uitspraak op bezwaar, in stand blijft.
24. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep tegen de informatiebeschikking aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in het kader van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.685 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting van 14 november 2018, 0.5 punt voor de zitting van 26 september 2022 met een waarde per punt van € 296 in bezwaar en € 837 in beroep en een factor 1). De rechtbank zal geen factor 1,5 wegens vier of meer samenhangende zaken toepassen, [10] omdat de proceskostenvergoeding alleen betrekking heeft op de gegrondheid van het beroep tegen de informatiebeschikking. Immers, de zaak over de informatiebeschikking hangt inhoudelijk niet samen met de andere zaak van eiser en de zaken van eisers broer en kinderen. Van andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken.
25. Omdat het beroep betreffende de informatiebeschikking gegrond is, dient verweerder het griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep in de zaak met zaaknummer 17/271 (informatiebeschikking) gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die betrekking heeft op het belastingmiddel Schenkbelasting over het jaar 2011;
 vernietigt de informatiebeschikking voor zover die betrekking heeft op het belastingmiddel Schenkbelasting over het jaar 2011;
 verklaart het beroep in de zaak met zaaknummer 18/6692 (aanslag recht van schenking) ongegrond;
 veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 2.000;
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.685 aan proceskosten aan eiser;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht tot een bedrag van € 46 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, en mr. A.P. Vaatstra en mr. L.Y. Gramsbergen, leden, in aanwezigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Beleidsregel van de minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210, en de Regeling van de minister van Justitie en Veiligheid van 27 oktober 2017, Stcrt 2017, 62751.
2.Artikel 1, eerste lid, van de Successiewet 1956 (tekst 2009).
3.Artikel 2, derde lid, van de AWR (tekst 2009).
4.Vgl. Hoge Raad 8 juli 1999, ECLI:NL:HR:1998:ZD6926.
5.Hoge Raad 30 oktober 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9086.
6.Zie overweging 6 onder c, d en e.
7.Zie overweging 6 onder f en g.
8.Zie overweging 6 onder b en overweging 7.
10.Zie onderdeel C2 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.