ECLI:NL:RBGEL:2023:7208

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
ARN 19/4746 e.v.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot een Zwitserse bankrekening

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die bezwaar heeft gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2005 tot en met 2013. De inspecteur van de belastingdienst heeft aan de belanghebbende vergrijpboetes opgelegd omdat hij een Zwitserse bankrekening niet had aangegeven in zijn aangiften. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende, door het vermogen op de bankrekening niet aan te geven, willens en wetens de kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De rechtbank matigt de boetes vanwege de redelijke termijn van de procedure. De beroepen zijn deels niet-ontvankelijk, deels gegrond en deels ongegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraken op bezwaar over de jaren 2007 tot en met 2009 en 2012, en vermindert de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes voor de jaren 2007 tot en met 2013.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 19/4746, 19/4747, 19/4776, 19/4779, 19/4785, 19/4813, 19/4814, 19/4815 en 19/4816

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Almere, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 juli 2019.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2005 tot en met 2013 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Over alle jaren zijn ook vergrijpboetes opgelegd en is heffings- of belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren over de jaren 2005 tot en met 2009 niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft de bezwaren over de jaren 2010 tot en met 2013 gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tijdig beroep ingesteld.
De inspecteur heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Hij heeft één bijlage (bijlage 29) geanonimiseerd en daarbij een beroep op geheimhouding dan wel beperkte kennisneming gedaan.
De geheimhoudingskamer heeft bij tussenbeslissing van 3 januari 2020 beslist dat beperkte kennisneming van de geanonimiseerde delen van bijlage 29 bij het verweerschrift met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gerechtvaardigd is.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 juli 2023 op zitting behandeld. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur zijn [persoon A] en [persoon B] verschenen.
De beroepen zijn gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met de beroepen van [persoon C] in de zaken met zaaknummers ARN 19/4716, 19/4717, 19/4719, 19/4727, 19/4728, 19/4734, 19/4737, 19/4743 en 19/4745.

Feiten

1. Belanghebbende woont in Nederland en hij was tot [datum] 2017 gehuwd met [persoon C] ( [persoon C] ).
2. Belanghebbende is in het verleden werkzaam geweest als belastingadviseur en tot [datum] 2006 als registeraccountant. Daarnaast was belanghebbende van 2000 tot en met 2003 in dienstbetrekking werkzaam bij [bedrijf 1] te [plaats 2] , Zwitserland . [persoon D] ( [persoon D] ) was aldaar werkzaam als directeur.
3. Op [datum] 1999 is door belanghebbende op zijn naam een rekening geopend bij de [bank] ( [bank] ) te Zwitserland (de bankrekening). In het openingsdocument staat belanghebbende als enig gerechtigde tot de bankrekening vermeld.
4. Belanghebbende heeft tegenover de inspecteur verklaard dat de bankrekening was geopend door en op naam van belanghebbende, omdat [persoon D] verwachtte in een echtscheiding verwikkeld te geraken en [persoon D] zijn (salaris)inkomsten buiten het zicht van zijn echtgenote wenste te houden.
5. Belanghebbende, [persoon D] en de heer of mevrouw [persoon E] ( [persoon E] ) hebben op [datum] 1999 een overeenkomst gesloten. Daarbij is het volgende overeengekomen:
“TAKING THE FOLLOWING INTO CONSIDERATION
[persoon D] expects to enter in the process of divorce and wishes to safeguard a part of his indirect income.
[belanghebbende] and [persoon E] are prepared to accept and to enter into an employment agreement exclusively for this purpose with [bedrijf 2] of [plaats 2] , Switzerland.
NOW AGREE AS FOLLOWS
1. Starting 1 January 2000 respectively 1 May 2000 [belanghebbende] and [rechtbank: onleesbaar gemaakt] will enter into an employment agreement with [bedrijf 2] at [plaats 2] , Switzerland and explicitly irrevocably and unconditionally abide and give up their legal title to any amount and all of their respective rights thereunder (hereinafter: ‘the Employment Agreements’).
2. [belanghebbende] and [rechtbank: onleesbaar gemaakt] hereby irrevocably and unconditionally give up any and all of their rights as to any and all amounts received under the respective employment agreements. [belanghebbende] and [rechtbank: onleesbaar gemaakt] will not be legally entitled to and hold the amounts received exclusively for the legal beneficiary of these amounts, i.e. [persoon D] .
3. Upon the first request thereto of [persoon D] , the amounts received under the Employment Agreements will be submitted and made available to [persoon D] by [belanghebbende] and/or [rechtbank: onleesbaar gemaakt].
4. The entering into the Employment Agreements will strictly exclusively occur for the purpose mentioned in the preamble hereof.
5. The Parties agree to keep the existence of this Agreement into the strictest confidence unless necessary to defense against personal claims vis-à-vis [belanghebbende] or [rechtbank: onleesbaar gemaakt] as a result of the Employment Agreements.”
6. Belanghebbende heeft tegenover de inspecteur verklaard dat tot en met september 2002 op naam van belanghebbende en [persoon E] salaris is verloond van [bedrijf 2] , terwijl het salaris toebehoorde aan ‘de in Zwitserland wonende [persoon D] ’. Het verloonde salaris is gestort op de bankrekening.
7. Tot de gedingstukken behoort een schriftelijke verklaring van de administrateur van [persoon D] . De administrateur verklaart onder verwijzing naar de overeenkomst tussen belanghebbende, [persoon D] en [persoon E] dat er in de periode 1999 tot en met 2004 ten behoeve van [persoon D] betalingen, onttrekkingen en beleggingstransacties ten laste van de bankrekening hebben plaatsgevonden.
8. De bankrekening behelsde in de jaren 2005 tot en met 2013 (aandelen)beleggingen en liquiditeiten. Gedurende de jaren 2006 tot en met 2009 kwam een bedrag van ongeveer Zwitserse Franken (CHF) 100.000 aan voorschot in mindering op de gelden op de bankrekening. Belanghebbende heeft op vragen van de inspecteur verklaard dat het voorschot betrekking heeft op een aflossingsvrije financiering ten name van belanghebbende ‘met als onderpand de tegoeden op de rekeningen’.
9. Het banksaldo beliep per 1 januari van de in geding zijnde jaren, omgezet in euro’s, de volgende bedragen:
2005
€ 134.707
2006
€ 134.707
2007
€ 182.859
2008
€ 137.405
2009
€ 14.756
2010
€ 53.261
2011
€ 50.633
2012
€ 40.312
2013
€ 50.230
10. Op 24 september 2014 heeft belanghebbende € 60.000 van de bankrekening overgeboekt naar [bedrijf 5]. Hierover heeft belanghebbende op vragen van de inspecteur verklaard dat dit bedrag is aangewend om een schuld van belanghebbende aan [bedrijf 3] af te lossen en dat hij dit in de IB-aangifte over het jaar 2015 heeft aangegeven. Daarnaast heeft belanghebbende hierover het volgende verklaard:

“Tot slot

Ik voelde mij vrij de restsaldi van de [bank] rekeningen “tot mij te nemen” in verband met aanzienlijke schade die ik ten gevolge van de samenwerking met [persoon D] heb geleden. Het saldo van rond de EUR 60.000 ontstond doordat in mijn opdracht in 2014 de ca 4.000 aandelen ING zijn verkocht.”
11. Op 30 september 2014 is de bankrekening opgeheven.
12. Op 23 juli 2015 heeft de Belastingdienst op basis van het Verdrag Nederland- Zwitserland [1] een groepsverzoek gedaan aan Zwitserland om informatie te verstrekken over ingezetenen van Nederland met een bankrekening bij [bank] . Naar aanleiding van dit verzoek hebben Zwitserse autoriteiten op 29 december 2015 renseignementen aan de Belastingdienst verstrekt. Hieruit blijkt dat belanghebbende in diverse jaren gerechtigd was tot de bankrekening.
13. Belanghebbende heeft voor de jaren 2005 tot en met 2013 aangifte IB/PVV gedaan, waarbij (het vermogen op) de bankrekening niet is aangegeven.
14. De inspecteur heeft, met uitzondering van het jaar 2006, de aanslagen overeenkomstig de aangiftes vastgesteld en opgelegd. De aanslag IB/PVV 2006 is ambtshalve vastgesteld, omdat niet tijdig aangifte is gedaan.
15. Partijen hebben in juli 2018 een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten. Hierin zijn onder meer afspraken gemaakt over de aanslagen IB/PVV over de jaren 2005 tot en met 2013. Verder is (expliciet) afgesproken dat de VSO niet ziet op de op te leggen navorderingsaanslagen IB/PVV.
16. Met dagtekening 1 augustus 2018 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2005 tot en met 2009, de vergrijpboetes en heffingsrentebeschikkingen aan belanghebbende opgelegd.
17. Met dagtekening 4 augustus 2018 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2010 tot en met 2013, de vergrijpboetes en rentebeschikkingen aan belanghebbende opgelegd.
18. Op dezelfde data heeft de inspecteur over de jaren 2005 tot en met 2013 navorderingsaanslagen IB/PVV aan [persoon C] opgelegd. De navorderingsaanslagen zien alle uitsluitend op de niet-aangegeven inkomsten in verband met de bankrekening. Deze inkomsten zijn elk jaar voor 50% aan ieder toebedeeld.
19. Op 17 september 2018 heeft belanghebbende bezwaarschriften ingediend tegen de navorderingsaanslagen.
20. Bij verminderingsbeschikkingen van 5 oktober 2018 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen over de jaren 2005 en 2006 inclusief de vergrijpboetes en heffingsrentebeschikkingen verminderd tot nihil.
21. De inspecteur heeft zich in de uitspraken op bezwaar over de jaren 2005 tot en met 2009 op het standpunt gesteld dat de bezwaartermijn is overschreden. Daarom heeft hij die bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft hij die bezwaren aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de navorderingsaanslagen. De inspecteur heeft die verzoeken afgewezen, omdat de vijfjaarstermijn in artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 zou zijn verstreken.
22. De inspecteur heeft de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2013 gegrond verklaard. De gegrondverklaring vloeit voort uit het (nadere) standpunt van de inspecteur dat belanghebbende recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting tot een bedrag van 15% van de op de bankrekening ontvangen dividenden. De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen over de jaren 2010 tot en met 2013 de bijbehorende rentebeschikkingen en vergrijpboetes verminderd.
23. Op 16 augustus 2019 heeft [persoon D] het volgende schriftelijk verklaard:
“met referentie aan de overeenkomst van [datum] 1999, verklaar ik mij akkoord met de onttrekking van het eindsaldi ad ca EUR 60.000 door [belanghebbende] van rekening [rekeningnummer] aangehouden bij [bank] [plaats 2] te Zwitserland t.n.v. [belanghebbende] ter compensatie van de door hem gemaakte kosten voor de ondernemingen en ondergetekende.”

Beoordeling door de rechtbank

24. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de volgende vragen:
  • Zijn de beroepen over de jaren 2005 en 2006 ontvankelijk?
  • Zijn de bezwaren over de jaren 2005 tot en met 2009 terecht niet-ontvankelijk verklaard?
  • Kan het vermogen op de bankrekening aan belanghebbende worden toegerekend?
  • Is de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet te laag bepaald?
  • Zijn de vergrijpboetes terecht opgelegd? Zo ja, zijn zij niet te hoog vastgesteld?
25. De rechtbank komt tot het volgende oordeel:
  • de beroepen over de jaren 2005 en 2006 zijn niet-ontvankelijk;
  • de bezwaren over de jaren 2007 tot en met 2009 zijn ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard;
  • de navorderingsaanslag over het jaar 2007 moet worden verminderd;
  • de navorderingsaanslag over het jaar 2008 en de bijbehorende vergrijpboete en heffingsrentebeschikking moeten worden vernietigd;
  • de vergrijpboetes over de jaren 2007 en 2009 tot en met 2013 moeten worden gematigd.
26. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Zijn de beroepen over de jaren 2005 en 2006 ontvankelijk?
27. Indien een beroep niet tot een voor de belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. [2] Bij verminderingsbeschikkingen van 5 oktober 2018 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen over de jaren 2005 en 2006 inclusief de vergrijpboetes en heffingsrentebeschikkingen verminderd tot nihil. Dat brengt mee dat de beroepen belanghebbende niet in een financieel betere positie kunnen brengen. Ook overigens is niet gebleken van enig ander belang bij de behandeling van de beroepen. Daarom dienen de beroepen over de jaren 2005 en 2006 niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Zijn de bezwaren over de jaren 2007 tot en met 2009 terecht niet-ontvankelijk verklaard?
28. Belanghebbende heeft in het beroepschrift aangevoerd dat hij de navorderingsaanslagen over de jaren 2007 tot en met 2009 niet heeft ontvangen.
29. Vervolgens heeft de inspecteur in de pleitnota het (nadere) standpunt ingenomen dat de bezwaren over de jaren 2007 tot en met 2009 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat de inspecteur onvoldoende bewijs kan leveren om de (tijdige) verzending van de navorderingsaanslagen aannemelijk te maken.
30. De rechtbank is met de inspecteur van oordeel dat de bezwaren over de jaren 2007 tot en met 2009 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Immers, de dossierstukken geven geen uitsluitsel over de aanbieding van de navorderingsaanslagen ter postbezorging aan een specifiek postbedrijf (PostNL of Sandd). [3] Dat betekent dat de beroepen over die jaren gegrond zijn en dat de betreffende uitspraken op bezwaar moeten worden vernietigd.
31. Indien de inspecteur de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar heeft uitgesproken en de belastingrechter die uitspraak vernietigt (zoals in casu), dient de rechter in de regel de inspecteur op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. [4] Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet. [5] Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij geen terugwijzing wenst, maar een inhoudelijke behandeling. Ook overigens ziet de rechtbank niet in hoe belanghebbende door een inhoudelijke behandeling, in plaats van terugwijzing aan de inspecteur, in zijn procesbelangen wordt geschaad. Daarom zal de rechtbank zelf in de zaken voorzien.
Kan het vermogen op de bankrekening aan belanghebbende worden toegerekend?
32. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende de enige gerechtigde tot de bankrekening was. Het vermogen kan voor de toepassing van artikel 2.17 van de Wet IB 2001 deels, dat wil zeggen voor 50%, aan belanghebbende worden toegerekend. Dat brengt mee dat belanghebbende het vermogen op de bankrekening ten onrechte niet in zijn IB-aangiftes heeft vermeld, aldus de inspecteur.
33. Belanghebbende stelt dat het vermogen op de bankrekening niet aan hem kan worden toegerekend, maar aan [persoon D] . Belanghebbende vervulde slechts een kassiersfunctie, terwijl het vermogen in werkelijkheid aan [persoon D] ter beschikking stond. De bankrekening is tot en met het jaar 2002 uitsluitend ‘gevoed’ door salarisverloningen ten name van [persoon D] . In de jaren 2004 tot en met 2013 zijn beperkte bedragen aan dividenden op de bankrekening bijgeschreven, aldus belanghebbende. Belanghebbende verwijst naar de gedingstukken waarin hij in een e-mail van 20 juni 2018, gericht aan de inspecteur, aanvoert dat causaliteit tussen de bankrekening en de overeenkomst tussen belanghebbende, [persoon D] en [persoon E] blijkt uit het feit dat de bankrekening is opgericht op [datum] 2009 en de overeenkomst is gesloten op 15 januari 2009. Daarnaast stelt belanghebbende ter onderbouwing van zijn standpunt dat op 7 maart 2005 een overmaking ten bedrage van € 38.773,57 vanaf de bankrekening naar [bedrijf 4] heeft plaatsgevonden. [bedrijf 4] was het trustkantoor van [persoon D] in Luxemburg, aldus belanghebbende.
34. De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur. Het openingsdocument van de bankrekening vermeldt alleen belanghebbende als gerechtigde tot de bankrekening. Uit de dossierstukken volgt niet dat anderen ook toegang hadden tot de bankrekening, bijvoorbeeld op grond van een volmacht. Dit wekt het vermoeden dat het vermogen op de bankrekening aan belanghebbende kan worden toegerekend. Dit vermoeden wordt versterkt door de verklaringen van belanghebbende, omdat daaruit kan worden afgeleid dat hij het vermogen op de bankrekening voor eigen privédoeleinden kon gebruiken en daadwerkelijk heeft gebruikt. Blijkens de verklaringen heeft belanghebbende in de jaren 2006 tot en met 2009 CHF 100.000 ten behoeve van een eigen aflossingsvrije financiering aangewend. Ook volgt uit de verklaringen van belanghebbende dat hij in 2014, kort voorafgaand aan de opheffing van de bankrekening, heeft besloten om € 60.000 te gebruiken voor de aflossing van een eigen privélening. Hetgeen uit de gedingstukken volgt, namelijk dat belanghebbende in Zwitserland bronbelasting moest betalen voor de dividenden die op de bankrekening zijn ontvangen, is ook een indicatie dat het vermogen op de bankrekening aan belanghebbende kan worden toegerekend.
35. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende het bewijsvermoeden (dat hij gerechtigd was tot het vermogen op de bankrekening) niet ontzenuwd. Hij heeft hiervoor zelfs geen begin van bewijs geleverd. Transacties (salarisontvangsten, onttrekkingen, betalingen en beleggingstransacties) die in de periode tot en met 2004 ten behoeve van [persoon D] hebben plaatsgevonden, maken dit oordeel niet anders. De reden daarvoor is dat op geen enkele wijze is onderbouwd dat deze transacties in de periode 2005 tot en met 2013 enige invloed van betekenis hebben gehad op de bankrekening. Voor zover in 2005 een overmaking naar een trustfonds van [persoon D] heeft plaatsgevonden, betekent dat evenmin dat het vermogen op de bankrekening reeds daarom aan hem toerekenbaar is. De stelling van belanghebbende dat de overeenkomst tussen belanghebbende, [persoon D] en [persoon E] daags na de opening van de bankrekening is getekend, is feitelijk onjuist. De verklaring van [persoon D] van 16 augustus 2019 leidt niet tot een andere conclusie.
36. Omdat het vermogen op de bankrekening toerekenbaar is aan belanghebbende, had belanghebbende dit vermogen in zijn IB-aangiften over de in geding zijnde belastingjaren moeten opnemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet te laag bepaald?
37. Belanghebbende stelt dat hij in verband met op de bankrekening ontvangen dividenden over alle jaren recht heeft op verrekening van de volledige door Zwitserland ingehouden bronbelasting. Dat betekent dat de inspecteur aftrek ter hoogte van 35% van de ontvangen dividenden moet verlenen, omdat Zwitserland dat percentage aan bronbelasting heeft geheven.
38. De inspecteur stelt dat belanghebbende op grond van het Verdrag Nederland- Zwitserland in Nederland recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ter hoogte van 15% van de ontvangen dividenden.
39. Artikel 10 van het Verdrag Nederland- Zwitserland bepaalt het volgende:
“1 Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2 Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.”
40. De rechtbank leidt hieruit af dat Zwitserland in dit geval maximaal 15% bronbelasting mocht heffen over de dividenden, ervan uitgaande dat de dividenden zijn uitgekeerd door lichamen die in Zwitserland zijn gevestigd. Dat betekent dat belanghebbende zich voor de overige 20% eventueel kan wenden tot de Zwitserse belastinginspecteur.
41. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur in de uitspraken op bezwaar over de jaren 2010 tot en met 2013 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting heeft verleend ter hoogte van 15% van de over die jaren ontvangen dividenden. Daarnaast heeft belanghebbende recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over de jaren 2007 en 2008. De hoogte van de ontvangen dividenden is tussen partijen niet in geschil. Gesteld noch gebleken is dat over het jaar 2009 ook dividend is ontvangen. Dat betekent dat belanghebbende, aanvullend op de al toegekende aftrek, recht heeft op aftrek ter hoogte van € 1.085 over 2007 [6] en € 1.383 over 2008 [7] .
42. Naar de inspecteur onbetwist heeft gesteld, moet de aftrek, gelijk de inkomsten, voor 50% aan belanghebbende worden toegerekend en voor 50% aan [persoon C] . [8] Dat betekent dat de navorderingsaanslagen over de jaren 2007 en 2008 moeten worden vastgesteld op respectievelijk € 418 [9] en nihil [10] . Dit brengt mee dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 moet worden vernietigd. De rechtbank bespreekt verderop in deze uitspraak de gevolgen van deze vernietiging voor de bijbehorende vergrijpboete en heffingsrentebeschikking.
Heffings- en belastingrente
43. Belanghebbende heeft tegen de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Omdat de navorderingsaanslag over het jaar 2007 moet worden verminderd, moet de heffingsrentebeschikking over dat jaar dienovereenkomstig worden verminderd. Omdat de navorderingsaanslag over het jaar 2008 moet worden vernietigd, moet de heffingsrentebeschikking over dat jaar ook worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een verdere vermindering of vernietiging van de heffings- en belastingrentebeschikkingen.
Zijn de vergrijpboetes terecht opgelegd? Zo ja, zijn zij niet te hoog vastgesteld?
44. De inspecteur heeft op grond van artikel 67e van de AWR vergrijpboetes aan belanghebbende opgelegd. Volgens de inspecteur is algemeen bekend dat al dan niet in het buitenland aangehouden en/of opgekomen inkomens- en/of vermogensbestanddelen in de belastingaangifte moeten worden opgenomen. De vraagstelling hieromtrent op de aangiftebiljetten is voldoende duidelijk. Desondanks heeft belanghebbende het vermogen op de Zwitserse bankrekening niet in zijn aangiften verantwoord. Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet. Volgens de inspecteur moet de vergrijpboete over het jaar 2007 worden vastgesteld op 50% van de navorderingsaanslag over dat jaar en moeten de vergrijpboetes over de jaren 2008 tot en met 2013 worden vastgesteld op 150% van de betreffende navorderingsaanslagen.
45. Belanghebbende betwist dat sprake is van opzet. Belanghebbende was in de veronderstelling dat de bankrekening niet aan hem toerekenbaar was en in het verlengde daarvan dacht belanghebbende dat hij het vermogen op de bankrekening niet hoefde aan te geven in box 3. Belanghebbende heeft zijn vermogen op andere buitenlandse bankrekeningen altijd in de aangifte opgenomen. Daarnaast is de correctie die heeft plaatsgevonden van ondergeschikt belang ten opzichte van het gehele vermogen van belanghebbende en [persoon C] .
46. Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de (primitieve) aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur aan de belastingplichtige, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag, een vergrijpboete kan opleggen. [11] De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de navorderingsaanslag. [12]
47. Voorop stelt de rechtbank dat de Hoge Raad in zijn arrest van 8 april 2022 het volgende heeft overwogen: [13]
“Bij de beantwoording van de vraag of het bewijs met betrekking tot een bestanddeel `van een beboetbaar feit, zoals in dit geval (voorwaardelijk) opzet, is geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die de belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het EVRM. Die waarborgen brengen onder meer mee dat de bewijslast op de inspecteur rust en dat de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van die twijfel moet worden gegund. Dit betekent dat de aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Deze maatstaf stemt overeen met de in fiscale wetgeving voorkomende formulering “doen blijken”, die inhoudt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden overtuigend moeten worden aangetoond.”
48. De inspecteur dient naar het oordeel van de rechtbank dus overtuigend aan te tonen dat belanghebbende wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat te weinig belasting zou worden geheven, en dat hij deze kans bovendien bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Daarbij geldt dat toerekening van de opzet of de grove schuld van een ander dan de belastingplichtige aan de belastingplichtige in beginsel niet mogelijk is. Indien sprake is van een pleitbaar standpunt, kan geen boete worden opgelegd.
49. Omdat de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 moet worden vernietigd, moet de vergrijpboete over dat jaar ook worden vernietigd.
50. Voor de overige in geding zijnde jaren (2007 en 2009 tot en met 2013) heeft het volgende te gelden. De rechtbank leidt uit de dossierstukken af dat belanghebbende wist van het vermogen op de bankrekening. Belanghebbende heeft tegenover de inspecteur verklaard dat de bankrekening was geopend door hem en op zijn naam. Daarnaast heeft belanghebbende in de jaren 2006 tot en met 2009 CHF 100.000 ten behoeve van een eigen aflossingsvrije financiering aangewend en verder heeft belanghebbende in diverse jaren in Zwitserland bronbelasting betaald over dividenden die op de bankrekening zijn ontvangen. Desondanks heeft belanghebbende de bankrekening niet in zijn IB-aangiftes vermeld. Dat had wel gemoeten, te meer nu in de aangiftebiljetten expliciet wordt gevraagd naar buitenlands vermogen. Bovendien was belanghebbende in het verleden registeraccountant en belastingadviseur, zodat de rechtbank ervan overtuigd is dat belanghebbende wist dat zijn buitenlands vermogen in de aangifte verantwoord moest worden. Een afdoende verklaring waarom belanghebbende het vermogen op de bankrekening niet heeft aangegeven ontbreekt. Van een pleitbaar standpunt is dan ook geen sprake. Uit dit alles kan de conclusie worden getrokken dat belanghebbende niet in onwetendheid verkeerde, maar dat hij, door het vermogen op de bankrekening niet aan te geven, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. [14] Er is dus sprake van opzet als bedoeld in artikel 67e van de AWR.
51. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur is geslaagd in de op hem rustende bewijslast en dat de vergrijpboetes over de jaren 2007 en 2009 tot en met 2013 terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Hierna beoordeelt de rechtbank de hoogte van de vergrijpboetes.
52. De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur dat de vergrijpboete over het jaar 2007 moet worden vastgesteld op 50% van de navorderingsaanslag. Dat betekent dat deze vergrijpboete moet worden gematigd tot € 209 [15] .
53. De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur dat de vergrijpboete over het jaar 2012 moet worden vastgesteld op 150% van de navorderingsaanslag. Weliswaar heeft de inspecteur de navorderingsaanslag voor dat jaar verminderd, maar hij heeft de boete niet dienovereenkomstig verminderd. Dat betekent dat deze vergrijpboete moet worden gematigd tot € 325 [16] .
54. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een verdere matiging of vernietiging van de vergrijpboetes. Met andere worden: de rechtbank acht de vergrijpboetes voor het overige passend en geboden. Daarvoor heeft de rechtbank gekeken naar alle omstandigheden van het geval. [17] Anders dan belanghebbende meent, is niet van substantieel belang dat zijn totale vermogen en dat van [persoon C] voor een relatief klein deel bestond uit het vermogen op de bankrekening.
55. De rechtbank ziet in de lange duur van deze procedure evenwel aanleiding de vergrijpboetes ambtshalve te matigen. De redelijke termijn voor de behandeling van een boetezaak in eerste aanleg is door de Hoge Raad bepaald op, in beginsel, twee jaar. [18] Die termijn is aangevangen op 3 mei 2018, omdat toen de vergrijpboetes voor de eerste keer zijn aangekondigd. Aangezien de redelijke termijn met meer dan 2 jaren is overschreden, moeten de vergrijpboetes worden verminderd met 20%. Dat betekent dat de vergrijpboetes als volgt moeten worden verminderd:
Jaar
Boete
Vermindering
Boete na vermindering
2007
€ 209
€ 42
€ 167
2009
€ 306
€ 62
€ 244
2010
€ 454
€ 91
€ 363
2011
€ 442
€ 89
€ 353
2012
€ 325
€ 65
€ 260
2013
€ 433
€ 87
€ 346

Conclusie en gevolgen

56. De beroepen over de jaren 2005 en 2006 zijn niet-ontvankelijk, de beroepen over de jaren 2007 tot en met 2009 en 2012 zijn gegrond en de overige beroepen zijn ongegrond. De vergrijpboetes worden, vanwege de lange duur van deze procedure, met 20% gematigd.
57. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat belanghebbende zelf procedeert.
58. Omdat de beroepen over de jaren 2007 tot en met 2009 en 2012 gegrond zijn, moet de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen over de jaren 2005 en 2006 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen over de jaren 2007 tot en met 2009 en 2012 gegrond;
  • verklaart de beroepen over de jaren 2010, 2011 en 2013 ongegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar over de jaren 2007 tot en met 2009 en 2012 geheel en over de jaren 2010, 2011 en 2013 uitsluitend voor zover het de boetes betreft;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 tot € 418;
  • vermindert de heffingsrentebeschikking over het jaar 2007 dienovereenkomstig;
  • vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2008;
  • vernietigt de vergrijpboete en de heffingsrentebeschikking over het jaar 2008;
  • vermindert de vergrijpboetes over de jaren 2007 en 2009 tot en met 2013 tot € 167 (2007), € 244 (2009), € 363 (2010), € 353 (2011), € 260 (2012) en € 346 (2013);
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde (gedeelten van de) uitspraken op bezwaar;
  • draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, voorzitter, en mr. A.P. Vaatstra en mr. L.Y. Gramsbergen, leden, in aanwezigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. A.P. Vaatstra.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting; Tractatenblad 2010, 98.
2.Hoge Raad 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3411.
3.Vergelijk Hoge Raad 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, overweging 2.5.2.
4.Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.
5.Vergelijk Hoge Raad 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX7330.
6.15% x € 7.236.
7.15% x € 9.224.
8.Artikel 2.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
9.961 (inkomstenbelasting box 3 volgens de navorderingsaanslag) – 542,50 (50% van 1.085) = 418,50.
10.456 (inkomstenbelasting box 3 volgens de navorderingsaanslag) – 691,50 (50% van 1.383) = -/- 235,50.
11.Artikel 67e, eerste lid, van de AWR.
12.Artikel 67e, tweede lid, van de AWR.
13.ECLI:NL:HR:2022:526, overweging 3.2 onder weglating van voetnoten.
14.Vergelijk Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
15.50% x 418.
16.150% x (241 – 24).
17.Zie artikel 5:46, tweede lid, van de Awb.
18.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.