Uitspraak
1.Inleiding
2.De procedure
3.De feiten
4.Het geschil
22 november 2022 vernietigt;
opbouwvan pensioenaanspraken, evenals het Ten Oever-arrest. [4] In die laatste zaak heeft het HvJ bepaald dat de eis van gelijke beloning van artikel 119 van het Verdrag ook van toepassing is op nabestaandepensioenen. Ook in Ten Oever ging het om de opbouw van pensioenaanspraken. [eisende partij] maakt geen aanspraak op gelijke behandeling bij de opbouw van het nabestaandenpensioen, maar op gelijke behandeling bij de
uitkeringdaarvan. [eisende partij] verwijst daarbij naar het ING-arrest [5] van de Hoge Raad. Daarin is bepaald dat de kortingsregeling in die zaak [6] indirecte discriminatie oplevert en het pensioenfonds per individueel geval de objectieve rechtvaardiging daarvan, in het bijzonder de noodzakelijkheid van de kortingsregeling, dient te bewijzen. In het ING-arrest wordt geen onderscheid gemaakt naar de periodes gedurende welke het nabestaandenpensioen is opgebouwd.
na de datumvan het Barber-arrest verrichte arbeid.
opbouwdaarvan. In Barber omdat er onder meer sprake was van discriminerend onderscheid tussen mannen en vrouwen in de opbouw en de ingangsdatum van (pensioen- en ontslag-)uitkeringen, in Ten Oever omdat mannelijke werknemers wel een nabestaandenpensioen ten behoeve van hun nabestaanden opbouwden, maar vrouwelijke werknemers niet.
opbouwvan pensioenrechten discriminatoir was, als gevolg waarvan ook de uitkering (of het niet bestaan van een uitkeringsrecht). Oftewel er was een directe relatie tussen de het al dan niet hebben van een aanspraak op een (pensioen)uitkering dan wel de hoogte daarvan en discriminatie bij de opbouw van pensioenvoorzieningen ten behoeve van die uitkeringen. Voorts overweegt het HvJ in het Barber-arrest dat, mede vanwege de financiële gevolgen voor de pensioenfondsen van het oordeel dat ook pensioenuitkeringen vallen onder ‘beloning’ in de zin van artikel 119 van het Verdrag, de toepasselijkheid van de gelijke behandelingswetgeving in tijd is beperkt tot uitkeringsrechten die zijn opgebouwd na de datum waarop het Barber-arrest is gewezen.
opbouwvan het onderhavige weduwenpensioen geen sprake geweest. [naam 1] heeft een weduwenpensioen opgebouwd waarbij geen enkele relatie bestond tussen de opbouw en het leeftijdsverschil tussen hem en zijn (potentiële) nabestaande(n) ten tijde van de opbouw. De hoogte van de daaruit voortvloeiende jaarlijkse aanspraak voor de nabestaande(n) van [naam 1] was vastgesteld toen [naam 1] met pensioen ging en was hetzelfde op het moment dat [naam 1] in 2001 overleed. Zoals door [eisende partij] is gesteld, was er op het moment dat [naam 1] overleed een (jaarlijks uit te keren) geldbedrag vastgesteld en beschikbaar ten behoeve van weduwenpensioen. Het verboden indirecte onderscheid werd pas gemaakt op het moment dat het weduwenpensioen, in 2001, tot
uitkeringkwam.
opbouwbepalend is en de kortingsregeling niet betreft het maken van onderscheid in de opbouw, is gelet op de verwijzing naar de Barber-richtlijn onvoldoende grond om te oordelen de beperking van dit overgangsrecht niet ook op de hier in geding zijnde kortingsregeling van toepassing is.