In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 november 2022. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] op 1 januari 2021 vastgesteld op € 310.000, wat leidde tot de aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022. Het bezwaar van belanghebbende werd ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep instelde. De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2023 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2], en de heffingsambtenaar door [naam 3] en [naam 4].
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan de verplichting om alle relevante gegevens tijdig te verstrekken, zoals vereist door artikel 40 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen en de waardevaststelling in stand. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft geleverd voor de vastgestelde waarde, maar dat de procedurele fouten in de bezwaarfase niet te verwaarlozen zijn. Belanghebbende krijgt het betaalde griffierecht terug en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten van € 1.674.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en tijdige informatieverstrekking door de heffingsambtenaar in het kader van de waardering van onroerende zaken, en bevestigt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van de eerdere beslissing kan handhaven, ondanks de gegrondverklaring van het beroep.