ECLI:NL:RBGEL:2023:5694

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
05/880705-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met betrekking tot drugshandel en witwassen

Op 18 oktober 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor drugshandel en witwassen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte zou schatten en hem zou verplichten tot betaling aan de Staat. In de schriftelijke vordering werd het voordeel geschat op € 238.825,42, maar tijdens de zitting werd dit bedrag aangepast naar € 223.825,42, na een dubbeltelling van een auto. De verdediging betwistte het wederrechtelijk verkregen voordeel en stelde dat de vordering gematigd moest worden tot € 32.777,55, onderbouwd met argumenten over legale inkomsten en leningen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had genoten en dat de methode van kasopstelling een toelaatbare grondslag was voor de schatting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat zijn uitgaven uit legale bronnen afkomstig waren. De rechtbank stelde het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 218.090,42, waarbij verbeurdverklaarde goederen in mindering werden gebracht op de betalingsverplichting. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 164.544,42 aan de Staat. De rechtbank legde ook een gijzeling van maximaal drie jaar op, indien de betaling niet zou plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/880705-19 (ontneming)
Datum uitspraak : 18 oktober 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [datum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de P.I. Nieuwegein.
Raadsman: mr. A.A. Boersma, advocaat in Amsterdam.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel.
De officier van justitie schat het voordeel in de schriftelijke vordering op € 238.825,42 .

2.De procedure

Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de vordering ter zitting heeft een schriftelijke ronde plaatsgevonden.
De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 223.825,42 (in verband met een dubbeltelling van € 15.000,- voor de [auto] in de eenvoudige kasopstelling).
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat veroordeelde geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De verdediging heeft subsidiair bepleit dat de vordering dient te worden gematigd tot € 32.777,55 . Hiertoe heeft de verdediging het volgende aangevoerd:
  • Veroordeelde heeft gelden verdiend uit herstel- en reparatiewerkzaamheden van auto’s vanuit de [adres] in [plaats] .
  • Veroordeelde heeft gelden ontvangen van zijn moeder.
  • Het gestelde beginsaldo van € 0,- is niet juist, omdat veroordeelde begin 2018 beschikte over € 25.000 aan contant geld, afkomstig uit een lening.
  • Het bedrag dat als investeringsuitgaven is opgenomen, kan niet als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt. Het is gebaseerd op een verkeerde duiding van de EncroChat-berichten. Ten eerste blijkt niet dat daadwerkelijk door veroordeelde is geïnvesteerd. Ten tweede blijkt niet of de bedragen in de lijst kosten zijn of investeringen en door wie de bedragen dan zouden zijn geïnvesteerd. Ten derde blijkt uit het dossier dat door anderen wél is geïnvesteerd in de groep van [medeverdachte] en [medeverdachte] .
  • De aanschaf van de auto’s kan worden verklaard door de inkomsten uit werkzaamheden, door de gelden ontvangen van moeder en door een lening.
  • De kasstortingen bevinden zich niet in het dossier, waardoor deze post dient te vervallen.

3.De beoordeling van de vordering

De veroordeling in de hoofdzaak
De rechtbank heeft acht geslagen op het op 16 maart 2022 tegen veroordeelde gewezen vonnis (de hoofdzaak) waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest, ter zake van (voor zover relevant):
  • medeplegen vanopzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod, meerdere malen gepleegd;
  • medeplegen van
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
  • van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, 10, vierde lid en 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
De grondslag van de berekening van het wederrechtelijke verkregen voordeel
De rechtbank zal het geschatte voordeel van veroordeelde berekenen op basis van artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht houdt onder meer in dat op vordering van het Openbaar Ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
1.
De rechter die over een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet oordelen, is gebonden aan het oordeel van de rechter in de hoofdzaak. De rechter die op deze vordering moet oordelen, komt nochtans een zelfstandig oordeel toe ten aanzien van alle verweren die betrekking hebben op de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat. [1]
2.
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan plaatsvinden op grond van artikel 36e, derde lid, Sr, als – kort samengevat – aannemelijk is dat het misdrijf waarvoor de betrokkene is veroordeeld of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Anders dan het tweede lid stelt het derde lid van artikel 36e Sr niet de eis dat die ‘andere strafbare feiten’ door de betrokkene zijn begaan; voldoende is dat aannemelijk wordt dat de betrokkene uit die strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [2]
3.
De methode van kasopstelling is een toelaatbare grondslag voor de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij een kasopstelling wordt vastgesteld of de betrokkene in een bepaalde periode meer heeft uitgegeven dan kan worden verklaard met legale inkomsten. Daartoe wordt eerst het legale beginsaldo van de betrokkene vastgesteld, waarbij de legale ontvangsten worden opgeteld. Hiervan wordt vervolgens het eindsaldo over de in aanmerking te nemen periode afgetrokken. Het bedrag dat daaruit voortvloeit wordt geacht (legaal) beschikbaar te zijn geweest voor het doen van uitgaven. Wordt een hoger bedrag aan daadwerkelijk gedane uitgaven vastgesteld, dan kan het verschil als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt. Indien het verschil negatief is, is sprake van contante ontvangsten met een onbekende herkomst waarmee de contante uitgaven zijn gedaan. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van een andere, onbekende (illegale) inkomstenbron. Als voorwaarden gelden dat het (a) moet gaan om een beredeneerde kasopstelling die is gebaseerd op wettige bewijsmiddelen (bijvoorbeeld een rapport dat door een daartoe gekwalificeerd persoon is opgemaakt in het kader van een ingesteld strafrechtelijk financieel onderzoek), alsmede dat (b) de betrokkene de gelegenheid is geboden om – zo nodig door bescheiden gestaafd – tegenover de rechter aannemelijk te doen worden dat en waarom de door middel van die methode vastgestelde onverklaarde ontvangsten niet of niet geheel hun oorsprong vinden in feiten als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht dan wel anderszins niet kunnen gelden als voordeel in de zin van die bepaling. [3]
4.
In ontnemingsprocedures geldt een ‘redelijke bewijslastverdeling’ en van de betrokkene mag worden gevergd dat hij concreet en gemotiveerd aanvoert dat en waarom de aannames en/of de berekeningsmethode van het Openbaar Ministerie onjuist zijn. Wanneer een veroordeelde de stellingen van het Openbaar Ministerie niet kan weerleggen omdat de administratie onvoldoende nauwkeurig is vastgelegd, is dat het risico van de betrokkene en kan dat het Openbaar Ministerie niet worden tegengeworpen. Uiteindelijk moet de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel schatten op basis van wettige bewijsmiddelen. Het gaat er daarbij om dat het voordeel aannemelijk is geworden. [4]
5.
De betrokkene is in de hoofdzaak onder meer veroordeeld wegens het samen met anderen in de periode van 1 juni 2019 tot en met 29 juni 2020 opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod. Dit betreft een misdrijf waarvoor krachtens artikel 10, vierde lid van de Opiumwet een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Dit feit kan dus als grondslag dienen voor het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel “indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen”. Dat dit feit op zichzelf geen voordeel heeft opgeleverd, doet hier niet aan af. Het voordeel kan ook uit andere strafbare feiten afkomstig zijn. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat aan die uitgaven een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.
6.
De rechtbank zal de verbeurdverklaarde goederen in de hoofdzaak in mindering brengen op de betalingsverplichting aan de Staat.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [5]
In het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling” van 4 januari 2021 (inclusief bijlagen), opgemaakt door [naam] , inspecteur, werkzaam bij de Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, staat zakelijk weergegeven onder meer het volgende:
In het strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkene is geen zicht verkregen op alle individuele transacties / strafrechtelijke activiteiten en de daarmee samenhangende opbrengsten. Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is er daarom voor gekozen om een eenvoudige kasopstelling te vervaardigen. De onderzoeksperiode betreft 1 januari 2018 tot maandag 29 juni 2020 .
De eenvoudige kasopstelling uit het rapport is al volgt:
Beginsaldo contant geld € 0,00
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 19.980,95
-/- Eindsaldo contant geld € 495,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 19.485,95
-/- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 258.311,37
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) € 238.825,42
De post ‘werkelijke contante uitgaven ( € 258.311,37 )’ is als volgt opgebouwd:
  • € 20.322,-, totaal contant aan huur betaald voor de percelen [adres] en daarna [adres] te [plaats] :
  • € 26.388,87, totaal contante stortingen bankrekeningen binnen het gezin:
  • € 5.240, - ,totaal aan nep salaris ontvangen op de ING rekening van [naam] , afkomstig van [bedrijf] . Het is aannemelijk dat dit salaris uiteindelijk uit de kas/portemonnee van verdachte [verdachte] afkomstig was.
  • € 12.296,-contant uitgegeven ten behoeve van de speedboot van verdachte [verdachte] .
  • € 87.465,- ,totaal in een drugslab geïnvesteerd.
  • € 22.405,50 ,totaal contant uitgegeven aan vakanties.
  • € 67.194,- ,totaal aan voertuigen uitgegeven.
De verdediging heeft verweer gevoerd op de legale inkomsten/ontvangsten, het beginsaldo, de kasstortingen en de uitgaven aan de voertuigen. De overige bedragen uit de eenvoudige kasopstelling zijn niet weersproken/ betwist door de verdediging. De rechtbank zal de -wel betwiste- posten hierna bespreken.
Legale inkomsten
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de ontnemingsperiode (contante) gelden heeft verdiend met herstel- en reparatiewerkzaamheden van auto’s vanuit de [adres] in [plaats] en met zijn grondverzetbedrijf.
De rechtbank acht het niet geloofwaardig en voorts onwaarschijnlijk dat veroordeelde in de ontnemingsperiode (zwart) geld heeft verdiend uit herstel- en reparatiewerkzaamheden van auto’s. In zijn verklaring bij de politie heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen omtrent vragen over zijn inkomsten. Uit de aangifte inkomstenbelasting volgt dat bij de belastingdienst geen legale inkomsten zijn opgegeven. [6] Dat deze er wel waren, is door veroordeelde niet nader onderbouwd en is dan ook niet aannemelijk geworden. Een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring van verdachte ontbreekt. De rechtbank heeft bij haar oordeel de inhoud van het vonnis in de hoofdzaak en het daaraan ten grondslag liggende procesdossier betrokken, waaruit niet blijkt dat verdachte zich gedurende de ontnemingsperiode bezig heeft gehouden met herstel- en reparatiewerkzaamheden van auto‘s. Op basis daarvan zijn er juist bewijzen van het tegendeel.
Gelden ontvangen van moeder
Veroordeelde heeft verder verklaard dat hij in de ontnemingsperiode gelden heeft ontvangen van zijn moeder.
In het dossier bevindt zich een verklaring van [naam] van 9 november 2022 dat zij regelmatig aan haar zoon geld heeft gegeven, zeker eens per maand en variërend van € 100,- tot € 2.000,- . Als hij er om vroeg, dan kreeg hij geld. Dat haalde zij in huis en dat gaf zij contant aan haar zoon. Zij heeft tevens verklaard dat haar zoon over haar pinpas beschikte.
De verdediging heeft verschillende rekeningafschriften van de bankrekening [naam] overgelegd ter ondersteuning van de verklaring van veroordeelde en [naam] .
De rechtbank overweegt dat indien veroordeelde in de ontnemingsperiode elke maand een bedrag van € 2.000,- zou hebben ontvangen, dit een bedrag van € 60.000,- zou opleveren ( 30 maanden x € 2.000,- ), hetgeen het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals uit de kasopstelling naar voren komt ( € 238.825,42 ), niet kan verklaren. De contante opnames van de overgelegde bankrekeningafschriften van [naam] komen samen uit op een bedrag van € 12.000,- . De verdediging heeft gesteld dat er meer bankrekeningafschriften zijn waaruit het bedrag kan worden verklaard, maar zij heeft deze niet overgelegd. Dit had wel op de weg van de verdediging gelegen ter onderbouwing van haar stelling.
De rechtbank overweegt verder dat als [naam] geldbedragen aan haar zoon verstrekte, zij dat ook had kunnen overboeken naar de rekening van veroordeelde, maar daarvan zijn geen transacties.
De rechtbank vindt het volstrekt onaannemelijk dat er geld uit het inkomen van de moeder van veroordeelde naar veroordeelde is gevloeid. Het is niet aannemelijk geworden dat [naam] over dusdanig veel geld (uit eigen bron) kon beschikken ter verklaring van (een aanzienlijk deel van) het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel en dat zij dat geld (om niet) aan veroordeelde heeft verstrekt. De rechtbank gaat er dus van uit dat [naam] geen geld aan veroordeelde heeft verstrekt in de ontnemingsperiode. Voor een aftrek op het hierna te berekenen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel is dan ook geen aanleiding.
Beginsaldo
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beginsaldo op € 25.000,- moet worden vastgesteld in plaats van op € 0,00 .
In het dossier bevindt zich een geldleenovereenkomst voor een bedrag van € 50.000,- gedateerd op 16 januari 2014 . Daarnaast bevindt zich in het dossier een verklaring van [naam] van 8 mei 2017 (afgenomen in een andere zaak), waarin [naam] verklaard dat hij geld heeft geleend aan veroordeelde. Uit de verklaring volgt verder dat het geld in 12 maanden moest zijn afgelost, dat hij tot 8 mei 2017 nog geen geld had ontvangen en dat hij op 4 maart 2017 een aanmaning had verstuurd.
Veroordeelde heeft ter terechtzitting van 20 september 2023 verklaard dat hij van het geleende bedrag van [naam] begin 2018 nog steeds beschikte over € 25.000,- à € 30.000,- aan contanten. Veroordeelde heeft verder verklaard dat hij de lening -hoewel deels voorhanden- niet heeft terugbetaald in verband met een ruzie met de geldschieter.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte begin 2018 € 25.000,- à € 30.000,- aan contanten voorhanden heeft gehad afkomstig uit deze lening. Dat [naam] op 8 mei 2017 zijn geld nog niet had terug ontvangen, maakt dat oordeel ook niet anders.
Investeringen in een drugslab
In het dossier bevindt zich de conversatie van 16 april 2020 tussen [medeverdachte] (in de hoofdzaak geïdentificeerd als [naam getuige] ) en [medeverdachte] (in de hoofdzaak geïdentificeerd als veroordeelde):
“ [medeverdachte] Hoeveel geld zit er nu in dit ver haal van jou
[medeverdachte] Maat
[medeverdachte] Ik stuur nu door
[medeverdachte] Top
[medeverdachte] En jij hebt nog geld van fles toch
[medeverdachte] Ja typ der maar bij dan maak ik alles compleet
[medeverdachte] 10 k
1600
1200
1600
1100
11375
7500
130 klompe
170 betonmixer
2500 gas en lasapraat
pinda 6100
10 k plek
85 spulle
65 pinda en chauf 100
70 boor
85
250 bakjes
125+125+120+200 doze en spulle
100 trechters
115
8500 sto
3250 platen
6600 zw
250 kartoen
5500. car
wasmachiene. 5000
[medeverdachte] Dit is het lijsje wat ik heb op geslagen
[medeverdachte] Dus moet je dat geld van fles nog bij telle
[medeverdachte] 3750
[medeverdachte] of nie
[medeverdachte] Top maat
[medeverdachte] is nog wel wat he
[medeverdachte] Weet niet ga even tellen en kijken
[medeverdachte] Ik heb nog niet op geteld
[medeverdachte] Ja maat gaat hard zit nu op 451000 euro hier
[medeverdachte] Gas de rop maat
[medeverdachte] Ja maat top” [7]
De rechtbank leidt uit het lijstje met cijfers dat door [medeverdachte] wordt verstuurd af dat het in totaal gaat om
€ 87.565,- ,in plaats van om € 87.465, - zoals in het rapport is opgenomen.
Veroordeelde ontkent dat dit bericht ziet op een investering die door hem zou zijn gedaan in een drugslab.
[naam getuige] heeft 9 november 2022 als getuige verklaard:
“Dit ging over spullen die gehaald waren. Dit gaat over de investering. Volgens mij ging dit om 1 locatie en volgens mij ging dit over Apeldoorn . Het ging niet alleen om zijn geld maar ook om de groep die erboven zit. Het [is] dus niet alleen zijn geld dat geïnvesteerd zou zijn. Wij deden alles van de pot, de grote groep. Eigenlijk is niks van hem zelf. Er is een lijstje bijgehouden door hem, daarom spraken wij over dat verhaal van jou.”
De rechtbank leidt uit de chatconversatie in samenhang met de verklaring van [naam getuige] af dat de lijst met bedragen ziet op investeringen die zijn gedaan voor een drugslab, waarschijnlijk het drugslab in Apeldoorn . Bewezen is verklaard dat veroordeelde bij dit drugslab betrokken is geweest.
De verklaring van veroordeelde – dat hij helemaal geen geld heeft geïnvesteerd in een drugslab – wordt direct weersproken door de verklaring van [naam getuige] . Het had op de weg van verdachte gelegen om zelf duiding te geven aan de inhoud van de chatconversatie en meer specifiek welk bedrag door hem zou zijn geïnvesteerd. Nu hij dat niet heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat door veroordeelde het gehele bedrag is geïnvesteerd.
De rechtbank stelt de investering van veroordeelde in een drugslab vast op
€ 87.565,- .
Kasstortingen
De verdediging heeft aangevoerd dat de kasstortingen dienen te vervallen, omdat de onderliggende bankrekeningafschriften waaruit deze volgen, zich niet in het dossier bevinden.
De rechtbank overweegt dat veroordeelde in het bezit is van zijn eigen bankrekeningafschriften en op basis daarvan de kasstortingen had kunnen nagaan. De kasstortingen hadden desgevraagd door de officier kunnen worden verstrekt. De verdediging heeft hier kennelijk niet om verzocht. De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding de kasstortingen te laten vervallen. Niet aannemelijk is geworden dat de kasstortingen niet hebben plaatsgevonden. Uit het ambtsedig proces-verbaal ‘Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling’, pagina 150006 en het overzicht uitgaven en ontvangsten (bijlage 1), pagina 150009-150011, met daarin de bedragen en de datums van de kasstortingen, volgt dat er voor een bedrag van € 26.388,87 aan kasstortingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat dit bedrag niet klopt.
Uitgaves aan voertuigen
Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat de financiering van de auto’s die hij in de ontnemingsperiode in zijn bezit heeft gehad dan wel heeft aangekocht, zijn verkregen uit geleend geld, ontvangen gelden van moeder of contante inkomsten uit herstel- en reparatiewerkzaamheden aan auto’s dan wel uit zijn grondverzetbedrijf.
In het voorgaande heeft de rechtbank reeds geconcludeerd dat niet aannemelijk is geworden dat er begin 2018 nog contant geld beschikbaar was uit de geldlening van 2014 , dat veroordeelde gelden van zijn moeder heeft ontvangen en dat hij inkomsten heeft gehad uit herstel- en reparatiewerkzaamheden aan auto’s dan wel uit zijn grondverzetbedrijf. Nu dat niet aannemelijk is geworden, acht de rechtbank eveneens niet aannemelijk dat daarmee de auto’s zijn gefinancierd.
Dubbeltelling Mercedes in het rapport
In het rapport is door de politie de uitgave van de aanschaf van een Mercedes dubbel opgenomen in het overzicht van uitgaven en ontvangsten. De rechtbank zal daarom € 15.000 ,- in mindering brengen op het door de politie in het rapport vastgestelde bedrag aan uitgaves aan voertuigen. De rechtbank stelt het bedrag dat totaal aan voertuigen is uitgegeven op
€ 63.359,-, bestaande uit:
  • Audi Q2 met kenteken [kenteken] ( € 20.000,- )
  • Mercedes met kenteken [kenteken] ( € 15.000,- );
  • BMW met kenteken [kenteken] ( € 6.250,- ).
  • de Opel Vivaro ( € 2.359,- ),
  • de Renault Megane ( € 4.750,- ) en
  • de Audi Q5 ( € 15.000,- ).
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient naar het oordeel van de rechtbank de ‘werkelijke contante uitgaven’ vastgesteld te worden op een bedrag van
€ 237.576,37 .
Deze post is als volgt opgebouwd:
  • € 20.322,-, totaal contant aan huur betaald voor de percelen [adres] en daarna [adres] te [plaats] :
  • € 26.388,87, totaal contante stortingen bankrekeningen binnen het gezin:
  • € 5.240,-, totaal aan nep’ salaris ontvangen op de ING rekening van [naam] , afkomstig van [bedrijf] . Het is aannemelijk dat dit salaris uiteindelijk uit de kas/portemonnee van verdachte [verdachte] afkomstig was.
  • € 12.296,-contant uitgegeven ten behoeve van de speedboot van verdachte [verdachte] .
  • € 87.565,-, totaal in een drugslab geïnvesteerd.
  • € 22.405,50, totaal contant uitgegeven aan vakanties.
  • € 63.359,-, totaal aan voertuigen uitgegeven.
De rechtbank komt daarmee tot de volgende gewijzigde eenvoudige kasopstelling:
Beginsaldo contant geld € 0,00
+/+ Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 19.980,95
-/- Eindsaldo contant geld € 495,00
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 19.485,95
-/- Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
€ 237.576,37
Verschil (
wederrechtelijk verkregen voordeel)
€ 218.090,42
Tussenconclusie
De rechtbank is op grond van het rapport, van oordeel dat aannemelijk is dat bepaalde strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en dat daarom ook kan worden vermoed dat uitgaven die veroordeelde in een periode voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf heeft gedaan, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen. De rechtbank schat op basis van het vorenstaande het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde daadwerkelijk heeft behaald op
€ 218.090,42 .
Betalingsverplichting
Draagkracht
De verdediging heeft geen draagkrachtverweer gevoerd.
Verbeurd verklaarde goederen
De rechtbank zal de waarde van de verbeurd verklaarde auto’s en speedboot (in het vonnis van de hoofdzaak van veroordeelde) in mindering brengen op de betalingsverplichting. Hetzelfde geldt voor de (waarde van de) verbeurdverklaarde auto in het vonnis van de hoofdzaak van [verdachte] , nu [verdachte] binnen de economische eenheid van de familie van veroordeelde valt.
Het gaat om de volgende verbeurd verklaarde goederen, met een totale waarde van
€ 53.546,-:
  • [auto] met kenteken [kenteken] (€ 20.000,-);
  • [auto] met kenteken [kenteken] (€ 15.000,-);
  • speedboot met kenteken [kenteken] (12.296,-);
  • BMW met kenteken [kenteken] (€ 6.250,-).
De rechtbank zal daarom de betalingsverplichting op een lager bedrag vast stellen dan het hiervoor vastgestelde geschatte voordeel, te weten op (€ 218.090,42 – € 53.546,- =)
€ 164.544,42.
Eindconclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het geschatte wederrechtelijk voordeel van veroordeelde dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 218.090,42en de rechtbank zal hem veroordelen tot betaling van het bedrag van
€ 164.544,42aan de Staat.
De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
3 jaren.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 218.090,42;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van
€ 164.544,42;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op
3 jaren.
Aldus gegeven door mr. H.P.M. Kester (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. P. Verkroost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2023.
mr. M.A. van Leeuwen is buiten staat om mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 1 juni 2021 ECLI:NL:HR:2021:789 met verwijzing naar HR 8 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1501.
2.HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:414, NJ 2017/151.
3.HR 17 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3569.
4.Hoge Raad 15 juni 2022. ECLI:NL:HR:2002:AD8950, NJ 2003/97 met verwijzing naar Kamerstukken II (MvT) 1989/90, 21 504, nr. 3, blz. 14-15.
5.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, Team Opsporing (ON), opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnaam ONRAA19110 Simca, BVH-nummer 2019208152, gesloten op 23 december 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
6.Proces-verbaal van bevindingen (AH592), p. 150021.
7.Proces-verbaal van bevindingen (AH597), p. 150016-150017; Totaalbestand EncroChat, ZD12-19.