ECLI:NL:RBGEL:2023:5605

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
AWB – 22 _ 324
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen paardenbakken en de beoordeling van herhaalde aanvragen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 12 oktober 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhaving tegen paardenbakken en bijbehorende voorzieningen behandeld. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet had eerder het verzoek afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het zou gaan om een herhaalde aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De rechtbank oordeelt echter dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de intensiteit van het gebruik van de paardenbakken, wat leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De rechtbank vernietigt het besluit en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college ook het griffierecht en proceskosten aan eisers moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak voor bestuursorganen om adequaat te reageren op handhavingsverzoeken, vooral wanneer er mogelijk nieuwe feiten zijn die een herbeoordeling rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktoer 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] en [eiseres B] , uit [plaats C] , eisers

(gemachtigde: mr. M.H. Fleers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet

(gemachtigde: mr. E. Bouma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van het verzoek tot handhaving over een paardenbak, een paddock en bijbehorende voorzieningen op het perceel [aan het adres D] te [plaats C] .
1.1.
Het college heeft het verzoek met het besluit van 22 juni 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 december 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [Eiser A] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om handhaving over een paardenbak, een paddock en bijbehorende voorzieningen op het perceel [aan het adres D] te [plaats C] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank acht het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is de achtergrond?
4. Eisers wonen op het perceel [aan het adres E] in [plaats C] . Zij hebben op 3 april 2017 een verzoek om handhaving gedaan vanwege de aanwezige paardenbak, paddock en bijbehorende voorzieningen op het naastgelegen perceel [aan het adres D] (hierna: het perceel). Het verzoek is niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak van deze rechtbank van 7 mei 2018 [1] is de beslissing op bezwaar vernietigd. Daarna heeft het college op 29 juni 2018 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarin het verzoek om handhaving is afgewezen vanwege een lopende vergunningaanvraag.
5. Bij besluit van 14 februari 2019 heeft het college bekend gemaakt dat een vergunning van rechtswege is verleend aan de bewoner van het perceel, de heer [F] . Bij uitspraak van deze rechtbank van 16 februari 2021 [2] is het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, omdat op de aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is zodat er geen vergunning van rechtswege verleend kan zijn.
6. Eisers hebben vervolgens op 9 april 2021 een nieuw verzoek om handhaving ingediend om op te treden tegen de illegale situatie op het perceel.
7. Het college heeft in het primaire besluit het verzoek om handhaving afgewezen omdat er sprake is van een herhaald verzoek op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en eisers geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden hebben aangevoerd. Het college wijst het verzoek van eisers daarom af, onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit van 29 juni 2018.
8. In het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit in stand gelaten en het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Toetsingskader
9. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
9.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. [3] Het bestuursorgaan kan zo’n aanvraag inwilligen of afwijzen. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
9.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling moet onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. [4] Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
9.3.
Het verzoek van eisers van 9 april 2021 is gericht op handhavend optreden tegen de illegale situatie op het perceel, waarbij eisers gewezen hebben op de paardenbakken met bijbehorende voorzieningen op het perceel. Het verzoek om handhaving van 3 april 2017 ziet op de illegale bouw van de tweede paardenbak. Nu beide handhavingsverzoeken zien op de paardenbakken en de daarbij behorende voorzieningen, is de rechtbank in beginsel van oordeel dat het verzoek van 9 april 2021, dat het startpunt vormt van deze procedure, een herhaalde aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Het gaat immers om een nieuwe aanvraag die een herhaling is van een eerdere aanvraag waarop al een besluit is genomen.
9.4.
De rechtbank zal daarom aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of het college zich terecht, op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn ten opzichte van dat eerdere verzoek en het besluit daarop. Als het bestreden besluit die toets kan doorstaan, zal de rechtbank aan de hand van wat in beroep is aangevoerd beoordelen of het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is.
Is er sprake van nieuwe feiten of omstandigheden?
10. Eisers voeren aan dat het college in het bestreden besluit niet gemotiveerd heeft waarom de situatie niet anders is dan in 2018. Volgens eisers zijn er wel nieuwe feiten en omstandigheden gesteld. Zij wijzen hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 februari 2021, waarbij is geoordeeld dat er een uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd waarbij een ruimtelijke onderbouwing moet worden opgesteld. Ook is het gebruik van de paardenbak en paddock geïntensiveerd, nu er meer paarden zijn en er lessen worden gegeven. Daarnaast zijn er in 2021 twee woningen gebouwd in de nabijheid van de paardenbakken, hetgeen van belang is in verband met de geldende richtafstanden in het kader van de beoordeling van het woon-en leefklimaat.
10.1.
De commissie bezwaarschriften heeft het college geadviseerd om nader te onderzoeken of de intensiteit van het gebruik van het perceel vergroot is. Uit het bestreden besluit blijkt dat het college dit nadere onderzoek niet heeft gedaan. Het college verwijst namelijk alleen naar het aantal paarden op het perceel en dat in dat aantal niets veranderd is sinds 2017.
Op de zitting heeft het college toegelicht dat een toezichthouder wel regelmatig is langs gereden en dat geen overtredingen zijn geconstateerd. Vast staat dat daarvan geen verslagen zijn overgelegd zodat de rechtbank deze bevindingen niet kan toetsen en/of controleren.
Gelet op de uitgebreide toelichting in het bezwaarschrift waarin eisers het gebruik van de paardenbakken beschrijven, had het college nader onderzoek moeten doen naar de vraag of de intensiteit van het gebruik is toegenomen.
Het college heeft, nu hij heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar de vraag of het gebruik van de paardenbakken is toegenomen, het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De beroepsgrond slaagt.
10.2.
Voor zover eisers aanvoeren dat de uitspraak van 16 februari 2021 van deze rechtbank een nieuw feit of veranderde omstandigheid is, slaagt dit niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling geldt namelijk dat een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is. [5]
10.3.
De rechtbank stelt vast dat de uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2021 er niet toe heeft geleid dat de aanvraag om een omgevingsvergunning van de heer [F] door middel van de uitgebreide voorbereidingsprocedure is voortgezet. Op de zitting is aan de orde geweest dat door de aanvrager geen (aanvullende) ruimtelijke onderbouwing is ingediend en dat van de zijde van het college geen actie is ondernomen om de aanvraag in die zin te laten aanvullen danwel een ontwerpbesluit te nemen. De rechtbank stelt vast dat door het stilzitten van het bestuursorgaan een situatie wordt gecreëerd waarbij niet handhavend wordt opgetreden omdat het vergunningstraject nog steeds loopt terwijl anderzijds geen enkele actie wordt ondernomen om het vergunningstraject af te ronden. Door deze handelswijze worden anderen, zoals eisers, benadeeld.
10.4.
Bovendien kan aan het volgende niet voorbij worden gegaan. Nu voor legalisering van de illegale situatie een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder c, en 3, van de Wabo vereist is, is, anders dan het college heeft gesteld ten tijde van de aanvraag om handhaving (en overigens nog steeds voortdurend) door het enkel indienen van een aanvraag geen sprake meer van een concreet zicht op legalisatie en geldt de beginselplicht tot handhaving. De rechtbank verwijst hiertoe naar de rechtspraak van de Afdeling waaruit volgt dat voor een concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik ten minste al een ontwerpvergunning ter inzage moet zijn gelegd. [6] Hiervan is in het voorliggende geval geen sprake.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is en komt het besluit ook op die grond voor vernietiging in aanmerking.
Is er sprake van vooringenomenheid?
11. Eisers voeren aan dat de houding van het college jegens hen getuigt van een zekere vooringenomenheid. Het college heeft namelijk nu weer zonder gedegen belangenafweging en onderzoek het verzoek om handhaving afgewezen. Op de zitting is deze grond besproken. Het college heeft daarbij erkend dat ze vanwege eerder gewekte verwachtingen bij [F] , zijn belang zwaarder hebben laten wegen. Dit was voor eiser voldoende om de beroepsgrond in te trekken. De rechtbank hoeft deze beroepsgrond daarom niet meer te beoordelen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het besluit evident onredelijk is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat een nieuw besluit een eigen onderzoek vergt door het college. Hierbij merkt de rechtbank op dat ter zitting aan de orde is geweest dat de situatie volgens het college nu is gewijzigd omdat het perceel door [F] een jaar geleden is verkocht aan een andere partij namelijk [G] B.V. Het gebruik van de paardenbak, paddock en bijbehorende voorzieningen is hierdoor veranderd, aldus het college. Het college heeft op de zitting aangegeven dat hij nader onderzoek zal doen naar de nieuwe situatie en of er sprake is van bouwen en of gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Nu reeds onder de vorige eigenaar sprake was van een illegale situatie waarvoor geen concreet zicht op legalisatie bestaat, kan dit onderzoek zich beperken tot het vaststellen van het huidige gebruik en dient het college, een nieuw inhoudelijk besluit op de aanvraag te nemen en mogelijk gelijktijdig een handhavingsbesluit te nemen, gelet op artikel 7:11, tweede lid van de Awb.
12.1.
De rechtbank bepaalt dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. [7] De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 7 december 2021;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184 aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
griffier
rechter
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Gerwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 12 oktober 2023
Tekst

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.ECLI:NL:RVS:2019:3649 (https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@118221/201810386-1-v6/).
4.ABRvS, 4 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:663.
6.ECLI:NL:RVS:2016:594 (overweging 9).
7.Artikel 8:72, vierde lid, van de Awb.