ECLI:NL:RBGEL:2021:4214

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
19/4982
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een paardenbak in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor een paardenbak. Eiser, die woont op een naastgelegen perceel, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, dat aan een derde-partij van rechtswege een omgevingsvergunning heeft verleend. Eiser stelt dat de omgevingsvergunning niet kan worden verleend omdat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied 2016", dat geen mogelijkheden biedt voor een binnenplanse afwijking. De rechtbank oordeelt dat de van toepassing zijnde voorbereidingsprocedure moet worden beoordeeld op het moment van de aanvraag. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning van rechtswege niet kan ontstaan, omdat de aanvraag niet voldoet aan de voorwaarden van de Wabo en het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de procedure opnieuw moet worden gestart met een ontwerpbesluit. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/4982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. de Buck-Hartman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, verweerder.
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] en [derde-partij], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bekend gemaakt dat aan de derde-partij van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend.
Bij besluit van 25 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Bouma. Ook [derde-partij] is verschenen.

Overwegingen

1. De relevante bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het bestemmingsplan “Buitengebied 2018” zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2. De derde-partij heeft op 24 oktober 2017 bij verweerder een aanvraag ingediend voor het legaliseren van een paardenbak, een paddock en bijbehorende voorzieningen op het perceel [locatie] te [woonplaats].
3. Eiser woont op het naastgelegen perceel [locatie]. Hij ondervindt met name overlast van de lichtmasten rondom de paardenbak.
4. De paardenbak en paddock zijn in het bestemmingsplan “Buitengebied 2016” bestemd als “Agrarisch” (artikel 3), zonder een bouwvlak. Het gebruik is in strijd met deze bestemming. In dit bestemmingsplan is geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee de aanvraag kan worden vergund. Verweerder heeft zich daarom aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de omgevingsvergunning slechts kan worden vergund op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo, en dus met de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
5. Op 27 september 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Buitengebied 2018” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 3 december 2018 in werking getreden. In dit bestemmingsplan zijn de paardenbak en paddock wederom bestemd als “Agrarisch” (artikel 3), zonder een bouwvlak.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat een omgevingsvergunning van rechtswege is ontstaan, omdat de aanvraag voldoet aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit artikel 4.5.2 (de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf”) van het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied 2018”. Daarom is volgens verweerder de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing geworden, en is de beslistermijn op 30 januari 2019 verstreken zonder dat op de aanvraag is beslist. Doordat niet tijdig op de aanvraag is beslist, is op grond van artikel 3.9 van de Wabo in samenhang met artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan, aldus verweerder.
Verweerder heeft onder verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing van Noordanus & Partners van 20 april 2018 overwogen dat de gevraagde paardenbak ruimtelijk aanvaardbaar is. Volgens verweerder blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat op het perceel van eiser geen onevenredige gevolgen van de paardenbak te verwachten zijn.
Omgevingsvergunning van rechtswege
7.1.
Eiser betoogt – onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1495) – dat verweerder na ontvangst van de aanvraag dient vast te stellen welke voorbereidingsprocedure van toepassing is, en dat de toepasselijke voorbereidingsprocedure niet op een later tijdstip kan wijzigen. Ten tijde van de aanvraag was de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing, zodat het besluit ook met deze procedure had moeten worden voorbereid. Omdat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is kan ook geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan.
Ook het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied 2018” biedt geen mogelijkheid om de aanvraag te vergunnen met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid, want artikel 4.5.2 heeft betrekking op de bestemming “Agrarisch – Agrarisch bedrijf”, en niet op de bestemming “Agrarisch” waarin de paardenbak en paddock liggen. Ook de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit artikel 3.5.3 kan niet worden toegepast, omdat de paardenbak en paddock geheel binnen de bestemming “Agrarisch” liggen.
Ook als de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid uit artikel 4.5.2 wel van toepassing zou zijn, dan wordt volgens eiser niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarden. Eiser betoogt dat de paddock ook aangemerkt moet worden als paardenbak, gelet op de definitie in artikel 1.76 van de planregels en de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ5895), zodat er niet sprake is van één maar van twee paardenbakken. Volgens eiser is daarnaast geen sprake van eigen hobbymatig gebruik, maar van bedrijfsmatig gebruik.
7.2.
Zoals de Afdeling in de door eiser aangehaalde uitspraak heeft overwogen hangt de vraag of al dan niet van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend, gelet op de bepalingen in de Wabo en de Awb af van het antwoord op de vraag welke procedure op de aanvraag van toepassing is. De beantwoording van de vraag of op een aanvraag de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is gelet op het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag om omgevingsvergunning van toepassing is. Verweerder heeft hierin geen keuze, maar dient de voorbereidingsprocedure toe te passen die uit de Wabo voortvloeit.
7.3.
De rechtbank overweegt dat de van toepassing zijnde voorbereidingsprocedure dient te worden beoordeeld ten tijde van de aanvraag. De omstandigheid dat na het indienen van de aanvraag een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld waarin wel een binnenplanse afwijking is opgenomen maakt, anders dan verweerder heeft overwogen, niet dat alsnog een omgevingsvergunning van rechtswege kan ontstaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat het ten tijde van de aanvraag van toepassing zijnde bestemmingsplan “Buitengebied 2016” geen mogelijkheden bood om het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan te vergunnen, zodat geen omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo kon worden verleend. Ook vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van die wet, in samenhang met artikel 4 van bijlage II bij het Bor, was niet mogelijk. Voor het bouwplan kon dan ook uitsluitend omgevingsvergunning worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo. Op de voorbereiding van een besluit over verlening van een dergelijke omgevingsvergunning is op grond van artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo daarom de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
De beroepsgrond slaagt. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd behoeft geen verdere bespreking.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond wegens strijd met artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
Omdat op de aanvraag de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen. De procedure kan dan met een ontwerpbesluit opnieuw aanvangen. De door eiser aangevoerde beroepsgronden kunnen aan de orde komen in de alsnog toe te passen uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Daarbij zal dan ook moeten worden beoordeeld of een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist.
Proceskosten en griffierecht
9. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.068 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1) en € 21 voor reiskosten.
De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.089;
  • draagt verweerder op het griffierecht van € 174 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.A. Nijmeijer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Mengerink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
(…)
Artikel 3.7
1. Deze paragraaf is van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij paragraaf 3.3 daarop van toepassing is.
(…)
Artikel 3.9
1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking:
a. doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag, en
b. zendt het in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen de daarbij aangewezen bestuursorganen een afschrift van die beschikking.
2. Het bevoegd gezag kan de in het eerste lid bedoelde termijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Het maakt zijn besluit daartoe bekend binnen de eerstbedoelde termijn. Het doet daarvan tevens zo spoedig mogelijk mededeling op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën gevallen worden aangewezen waarin de voorbereiding van de beslissing op een aanvraag wegens strijd met een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie is uitgezonderd van de toepassing van de eerste volzin.
(…)
Artikel 3.10
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
a. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.
(…)
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:20b
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
(…)
Bestemmingsplan “Buitengebied 2018”
3.5.3 Afwijking paardenbak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4.1 onder d ten behoeve van het gebruik en de bouw van 1 paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik, met dien verstande dat:
de paardenbak moet zijn gesitueerd bij een woonhuis of bedrijfswoning gelegen binnen een bestemmingsvlak, waarbij geldt dat de paardenbak voor niet minder dan 20% moet zijn gelegen in het bestemmingsvlak waarin het woonhuis of de bedrijfswoning is gelegen en niet meer dan 80% is gelegen binnen de bestemming Agrarisch;
deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in combinatie en qua criteria passend met de afwijking voor de aanleg van een paardenbak binnen de van toepassing zijnde bestemming;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 4.5.2 Afwijking paardenbak buiten het bestemmingsvlak
Met een omgevingsvergunning kan, indien er goede landschappelijke inpassing mogelijk is, worden afgeweken van het bepaalde in 4.4.1 onder d ten behoeve van het gebruik en de bouw van 1 paardenbak voor eigen hobbymatig gebruik buiten het bestemmingsvlak, met dien verstande dat:
de paardenbak moet zijn gesitueerd bij een bedrijfswoning;
het niet mogelijk is de paardenbak binnen het bestemmingsvlak te situeren overeenkomstig het bepaalde in 4.5.1 of vanwege bedrijfsvoering gemotiveerd wordt waarom de paardenbak binnen het bestemmingsvlak niet wenselijk is;
de oppervlakte van de paardenbak niet meer mag bedragen dan 1200 m²;
e afstand tot een andere woning:
1. niet minder dan 50 m mag bedragen, indien palen en masten ten behoeve van de paardenbak aanwezig zijn;
2. niet minder dan 30 m mag bedragen, indien geen palen en masten ten behoeve van de paardenbak aanwezig zijn;
daarbij tevens de bouw van lichtmasten kan worden toegestaan tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 m indien op niet minder dan 50 m een andere woning is gesitueerd;
de paardenbak landschappelijk wordt ingepast middels een landschappelijk inpassingsplan;
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.