ECLI:NL:RBGEL:2023:5477

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
ARN 22_5835
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht van natuurlijke personen en de bevoegdheid van de inspecteur tot het opleggen van aanslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedaan op 6 oktober 2023, wordt het beroep van een belanghebbende tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020 behandeld. De belanghebbende, die een onderneming drijft, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag die door de inspecteur is opgelegd op basis van een door zijn belastingconsulent ingediende aangifte. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep is gegaan. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende wel degelijk onder het begrip 'natuurlijk persoon' valt en dus belastingplichtig is. De rechtbank wijst erop dat de wet bepaalt dat belasting wordt geheven van natuurlijke personen die in Nederland wonen. De rechtbank concludeert dat er geen wettelijke grondslag is voor de stelling van de belanghebbende dat hij geen natuurlijk persoon is, en dat de inspecteur bevoegd is om belastingaanslagen op te leggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de aanslag.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/5835

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Doetinchem, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 september 2022.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.146. Daarbij heeft de inspecteur € 123 aan belastingrente in rekening gebracht. Ook is een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) 2020 opgelegd. Verder is een voorlopige aanslag ZVW 2022 opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2020 en tegen de voorlopige aanslag ZVW 2022 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de voorlopige aanslag ZVW 2022 heeft hij niet in behandeling genomen.
Belanghebbende heeft tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de uitspraak op bezwaar van 2 september 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Belanghebbende is verschenen. Namens de inspecteur zijn verschenen [naam 1] en [naam 2].

Feiten

1. Belanghebbende woont in Nederland en drijft een onderneming.
2. De belastingconsulent van belanghebbende heeft namens hem IB-aangifte gedaan voor het jaar 2020. Daarbij is een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 27.146 aangegeven.
3. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2020 overeenkomstig de ingediende IB-aangifte vastgesteld.
4. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag IB/PVV 2020. Daarbij heeft hij diverse vragen gesteld aan de inspecteur. Hierover is een correspondentie ontstaan. De inspecteur heeft gedeeltelijk antwoord gegeven op de gestelde vragen. Ondanks vragen van de inspecteur heeft belanghebbende geen redenen gegeven waarom de aanslag volgens hem te hoog zou zijn. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2020 ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf
5. Het door de rechtbank aangemaakte dossier met zaaknummer 22/5839, dat verband houdt met de opgelegde voorlopige aanslag ZVW 2022, is ten onrechte aangemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 2 september 2022 heeft de inspecteur namelijk terecht geen uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen die voorlopige aanslag. Bezwaar staat immers niet open tegen voorlopige aanslagen. Beroep instellen was dus ook niet mogelijk. Het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar betreft dus alleen de aanslag IB/PVV 2020. Het zaaknummer 22/5839, dat bij vergissing is aangemaakt, zal daarom administratief worden afgeboekt. Daarover zal dus geen uitspraak volgen.
Aanslag IB/PVV 2020
6. De rechtbank beoordeelt de aanslag IB/PVV 2020. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Die beroepsgronden gaan niet over de hoogte van de aanslag, maar gaan vooral over de belastingplicht.
7. De rechtbank komt tot het oordeel dat de aanslag IB/PVV 2020 terecht aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Belanghebbende heeft in de stukken en op de zitting uitgelegd dat hij een mens van vlees en bloed is. Hij vindt dat hij geen natuurlijk persoon is, want het woord persoon komt uit het Latijn en duidt een rol aan. Belanghebbende is geen rol, maar een mens. Het is belanghebbende niet duidelijk waarom de inspecteur hem een belastingaanslag mag opleggen. Belanghebbende vraagt zich af of hij wel belastingplichtig is en waarop dit dan gebaseerd is. Hij heeft diverse vragen gesteld aan de Belastingdienst en daar heeft hij tot op heden onvoldoende antwoord op gekregen. Hij wil dat de rechtbank de Belastingdienst opdraagt om die antwoorden wel te geven. Het gaat dan vooral om de vraag wat de Staat voor entiteit is en wat de Belastingdienst voor iets is. Belanghebbende gaat ervan uit dat de Staat een bedrijf of coöperatie is, omdat de Staat is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en ook bij Dun and Bradstreet in Washington. Betalingsverplichtingen aan een bedrijf of coöperatie kunnen alleen ontstaan door het sluiten van een overeenkomst of door het aangaan van een lidmaatschap. Belanghebbende heeft geen overeenkomst met de Staat gesloten en is ook geen lidmaatschap aangegaan. Als de betalingsverplichting zonder overeenkomst of lidmaatschap ontstaat, wil belanghebbende weten hoe dit werkt. Komt dit door een bepaalde registratie of door de geboorteakte? Verder begrijpt belanghebbende niet waarom hij aanmaningen, aanslagen en dwangbevelen blijft krijgen, terwijl deze procedure loopt.
9. De inspecteur heeft in het verweerschrift en op de zitting geprobeerd antwoorden te geven op de vragen van belanghebbende. Hij heeft daarnaast verklaard dat alleen over de aanslag IB/PVV 2020 een procedure bij de rechter loopt en dat ook alleen voor de betaling van die aanslag uitstel is verleend zo lang het beroep loopt. Voor andere aanslagen, zoals de aanslagen omzetbelasting en de aanslagen inkomstenbelasting over andere jaren, geldt dat dus niet.
10. De rechtbank overweegt eerst het volgende. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar over een belastingaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2020. De procedure over dit beroep kan alleen over die belastingaanslag van dat jaar gaan en wordt op basis van de wet behandeld door de belastingkamer van de afdeling bestuursrecht van de rechtbank. Daarbij zijn de belastingwetten van toepassing en de Algemene wet bestuursrecht. De belastingkamer kan alleen oordelen over de juistheid van de aanslag, waarbij zij kan beoordelen of de aanslag te hoog is en ook of belanghebbende belastingplichtig is voor die aanslag. De andere vragen van belanghebbende vallen buiten de bevoegdheid van de belastingkamer van de rechtbank. Daarover kan zij dus niet oordelen. Wel kan de rechtbank vanuit dienstbaarheid enige uitleg geven, maar het is niet de taak van de rechter om uit te leggen hoe de maatschappij is ingericht. De belastingkamer is ook niet bevoegd om de Belastingdienst op te dragen antwoorden te geven op door belanghebbende gestelde vragen. Daarvoor is geen grondslag in een belastingwet te vinden. Een dergelijke opdracht zou alleen de civiele rechter kunnen geven.
11. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden beoordelen die gaan over de belastingplicht van belanghebbende.
12. Artikel 1.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB 2001) bepaalt dat onder de naam inkomstenbelasting een belasting wordt geheven van natuurlijke personen. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 is belastingplichtig voor de inkomstenbelasting de natuurlijk persoon die in Nederland woont.
13. Belanghebbende woont in Nederland en heeft in 2020 inkomsten genoten uit zijn onderneming. Als hij een natuurlijk persoon is, is hij volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 dus belastingplichtig voor de inkomstenbelasting over 2020.
14. Belanghebbende voert aan dat hij geen natuurlijk persoon is, omdat hij een mens is van vlees en bloed. Deze beroepsgrond slaagt niet, want de wet bedoelt met het begrip natuurlijk persoon juist een mens van vlees en bloed en dus valt belanghebbende daar ook onder. Tegenover het begrip natuurlijk persoon staat het begrip rechtspersoon. Een rechtspersoon is juist geen mens, maar een juridische entiteit. De stelling van belanghebbende dat het woord persoon moet worden begrepen in de Latijnse betekenis van rol, klopt ook niet. Zo is het woord persoon in de wet namelijk niet bedoeld. Het onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen is duidelijk te zien in het Burgerlijk Wetboek. Het eerste boek daarvan gaat over natuurlijke personen en het tweede boek gaat over rechtspersonen.
15. Misschien bedoelt belanghebbende dat een mens van vlees en bloed die een verklaring heeft afgelegd dat hij vrij is, zoals belanghebbende heeft gedaan, iets anders is dan andere mensen en dat hij daarom niet onder de wet valt. Als belanghebbende dit bedoelt, dan is dat niet juist. Er is namelijk geen wettelijke grondslag voor een onderscheid tussen mensen van vlees en bloed zoals belanghebbende en andere mensen. Alle mensen zijn natuurlijke personen in de zin van de wet. En alle mensen die in Nederland zijn, moeten zich aan de wetten van Nederland houden. [1]
16. Uit de wet volgt dus zonder een nadere handeling dat belanghebbende belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting. Een overeenkomst of een lidmaatschap met de Staat of met de belastingdienst is daarvoor niet nodig. Een registratie of geboorteakte is ook niet nodig voor het bestaan van de belastingplicht. Alleen het wonen in Nederland is nodig voor de belastingplicht en duidelijk is dat belanghebbende in Nederland woont. Uiteraard zou de uitvoering van de belastingplicht onmogelijk worden als mensen geen geboorteakte en een naam zouden hebben of niet geregistreerd zouden zijn met een BSN-nummer. Daarom staan in de wet ook daarvoor diverse regels opgenomen. Maar voor de belastingplicht als zodanig is een geboorteakte of registratie niet vereist.
17. De stelling van belanghebbende dat de Staat een bedrijf of coöperatie is, klopt overigens ook niet. De Staat is geen bedrijf, maar een publiekrechtelijke rechtspersoon (zie artikel 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Daarvoor maakt het niet uit of de Staat al dan niet is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel of bij Dun and Bradstreet, zoals belanghebbende heeft aangevoerd. Daarom heeft de rechtbank tijdens de zitting beslist dat het niet nodig was dat belanghebbende de bewijsstukken daarvoor nog zou insturen, zoals hij had aangeboden tijdens de zitting.
18. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van belanghebbende dat hij zich ook afvraagt of de inspecteur bevoegd is om belastingaanslagen op te leggen. Het antwoord op die vraag is dat de inspecteur hiertoe inderdaad bevoegd is. Dit volgt uit de wet en wel uit artikel 11, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Daarin staat namelijk: “De aanslag wordt vastgesteld door de inspecteur.” De inspecteur maakt deel uit van de Belastingdienst. De Belastingdienst is belast met heffing en invordering van rijksbelastingen. Dit staat in artikel 1, tweede lid, in artikel 2, derde lid, onderdeel b, en in artikel 2, vierde lid, van de AWR, in combinatie met de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, [2] met name in artikel 2, eerste lid, van die regeling.
19. Belanghebbende heeft geen beroepsgronden aangevoerd over de hoogte van de aanslag IB/PVV 2020. De aanslag is vastgesteld overeenkomstig de aangifte die belanghebbende heeft laten doen door zijn belastingconsulent, zodat zonder beroepsgronden niet valt in te zien waarom de aanslag te hoog zou zijn. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de hoogte van de aanslag juist is.
19. De inspecteur heeft tijdens de zitting al duidelijk uitgelegd dat het uitstel van betaling dat is verleend, alleen geldt voor de aanslag inkomstenbelasting 2020 en niet voor andere aanslagen. Dit klopt binnen het systeem van de wet. Elke procedure over een belastingaanslag staat namelijk op zichzelf en gaat alleen over die aanslag. Dit verklaart waarom belanghebbende nog wel aanmaningen en dwangbevelen krijgt over andere aanslagen. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende meent dat hij een algemene vraag over zijn belastingplicht aan de rechtbank heeft voorgelegd, maar toch gaat de procedure alleen over de aanslag IB/PVV 2020.
21. Gezien het voorgaande slagen de beroepsgronden van belanghebbende niet. Er is geen reden om de aanslag te verminderen of te vernietigen. De aanslag blijft daarom in stand.
22. Belanghebbende heeft in het beroepschrift gevraagd of de rechtbank wil uitleggen of en hoe zij tot een onafhankelijk besluit kan komen. Rechters ontvangen immers hun salaris via de belastingen die belanghebbende moet betalen, zo voert hij aan.
23. De rechtbank kan hierover het volgende opmerken. Alle leden van de rechterlijke macht zijn onafhankelijk, omdat ze voor het leven zijn benoemd, zodat ze niet ontslagen kunnen worden als gevolg van hun oordelen. Ook hebben zij een eed of belofte afgelegd dat zij onafhankelijk zullen oordelen. De rechters moeten wel de wetten toepassen en uitleggen die door de wetgever zijn gemaakt en zij mogen niet de redelijkheid van die wetten beoordelen. Dit is omdat de wetgever de taak heeft gekregen om de wetten te maken. De rechter heeft als taak om te beoordelen of de wetten goed zijn uitgevoerd. Bij belastingwetten is de inspecteur de uitvoerder van de wetten. De belastingkamer van de rechtbank beoordeelt dus of de inspecteur de belastingwetten goed heeft uitgevoerd. Daarin is de rechtbank onafhankelijk. Het maakt daarbij niet uit dat de Staat het salaris van de rechter betaalt. De betaling van het salaris van de rechter is namelijk onafhankelijk van de inhoud van zijn oordeel.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie voor vergelijkbare oordelen onder meer: Hof Arnhem-Leeuwarden 21 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5635, Hof Arnhem-Leeuwarden 29 oktober 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10153, en Hof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6265.
2.Regeling van 19 december 2002, Staatscourant 2002, 247, p. 19, zoals laatstelijk gewijzigd op 27 december 2022, Staatscourant 2022, 33377.