De beoordeling
1. De persoon die hoger beroep heeft ingesteld heeft aangevoerd dat de beschikking waarbij de sanctie is opgelegd gestuurd is naar de natuurlijke persoon [betrokkene] . Namens de mens is door [voornaam/achternaam betrokkene] daarop gereageerd. [voornaam/achternaam betrokkene] is eigenaar van de natuurlijke persoon en heeft daarover het autonome zelfbeschikkingsrecht. De natuurlijke persoon [betrokkene] kan de overtreding nimmer hebben begaan omdat de natuurlijke persoon slechts een fictie is, gecreëerd door de Nederlandse Staat en voorzien van een BSN-nummer. Dit is evenwel eenzijdig opgelegd en heeft geen rechtsgeldigheid omdat er nimmer met natte inkt een overeenkomst gesloten is. Er is geen contract dat verplicht je te houden aan de wet. De geconstateerde overtreding is begaan door [voornaam/achternaam betrokkene] en die is daarvoor nooit aangeschreven. Je bent de burger als je jezelf identificeert met het masker dat is gecreëerd door de Nederlandse Staat door middel van je aangifte van geboorte en eenzijdig is opgelegd. Door het verzenden van de Verklaring van begrip en intentie en zijn Wilsverklaring heeft hij hier afstand van genomen en is sinds 25 augustus 2015 zijn burger-ID eigendom van de mens [voornaam/achternaam betrokkene] . Hiertegen is door de Koning der Nederlanden en de diverse Ministeries geen bezwaar gemaakt.
2. Voorop wordt gesteld dat een ieder die in Nederland woont, leeft of verblijft zich dient te houden aan de in Nederland geldende regels. Daartoe behoren onder andere de regels omtrent de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en de daaraan gekoppelde toekenning van een burgerservicenummer (BSN). De gelding van de regels is niet afhankelijk van een met natte inkt ondertekende overeenkomst. Aan die gelding kan ook een Verklaring van begrip en intentie en een afgelegde Wilsverklaring niet afdoen. Het hof begrijpt dat degene die beroep heeft ingesteld in Nederland als vrij en soeverein mens van vlees en bloed wil leven en principiële bezwaren heeft tegen deze eenzijdig opgelegde regeling. Hij heeft om die reden - zo begrijpt het hof - door middel van een afgelegde verklaring daarvan afstand genomen. Hij vraagt het hof dat te respecteren en hem te erkennen als vrij mens van vlees en bloed. Voor zover daarmee wordt beoogd dat het hof oordeelt dat de wet niet, althans niet op de door de wetgever beoogde wijze, op hem van toepassing is kan daaraan niet worden tegemoet gekomen. Het staat de rechter op grond van artikel 11 Wet algemene bepalingen niet vrij om de innerlijke waarde van de wet te beoordelen en deze terzijde te stellen. Indien de principieel andere visie van degene die hoger beroep heeft ingesteld zou moeten leiden tot een andere inrichting van de Staat en wetgeving, is het aan de wetgever om daarin keuzes te maken.
3. Bij de inleidende beschikking is aan [betrokkene] als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 361,- voor: “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 36 km/h (verkeersbord A1)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 21 januari 2018 om 09:25 uur op de A6 (links hmp 43.5) in Naarden met het voertuig met het kenteken
4. Artikel 3, tweede lid, van de Wahv bepaalt dat sancties als deze kunnen worden opgelegd aan personen die de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt. Vastgesteld wordt dat de identiteit van de persoon aan wie de sanctie is opgelegd na raadpleging van de gegevens uit het kentekenregister is vastgesteld. Behoudens hetgeen hiervoor is aangevoerd is niet betwist dat de persoon die hoger beroep heeft ingesteld degene is die in het kentekenregister is vermeld als kentekenhouder van het voertuig. Daarmee is hij de betrokkene aan wie de sanctie is opgelegd en die op de voet van artikel 6, eerste lid, van de Wahv daartegen beroep kon instellen, en ook heeft ingesteld, bij de officier van justitie. De officier van justitie en de kantonrechter hebben deze persoon terecht aangemerkt als betrokkene.
5. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. Verder voert hij aan dat hij tijdens de zitting bij de kantonrechter heeft aangegeven als zittingsvertegenwoordiger op te treden. In het proces-verbaal van de zitting leest hij dat niet terug. Daarnaast vindt de betrokkene het onbegrijpelijk dat de officier van justitie niet (direct) heeft gereageerd op zijn verzoek een ijkrapport te overleggen. Het was een verzoek om bewijs dat pas tijdens de zitting werd geleverd. Daarbij merkt de betrokkene op dat de officier van justitie eveneens heeft verzuimd het dossier tijdig naar de rechtbank door te sturen. Dit zou op 17 juli 2018 plaatsvinden maar negen maanden later, nadat hij telefonisch contact met de rechtbank had opgenomen, bleek dat niet het geval te zijn.
6. Met betrekking tot de klacht van de betrokkene dat een deel van zijn betoog ter zitting niet is terug te vinden in het proces-verbaal van de zitting, overweegt het hof dat op grond van het bepaalde in artikel 13, derde lid, van de Wahv de beslissing van de kantonrechter wordt aangetekend in het proces-verbaal van de zitting. Die beslissing is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 14 oktober 2019. Dit proces-verbaal omvat ook de standpunten van partijen, alsmede een zakelijke weergave van wat er op de zitting is voorgevallen. Anders dan de betrokkene kennelijk meent bestaat er geen verplichting om daarin een letterlijke weergave van de gevoerde argumenten op te nemen. Daar komt bij dat de pleitnota die de betrokkene ter zitting heeft overhandigd aan het proces-verbaal is gehecht.
7. Voor zover het betoog van de betrokkene zo moet worden opgevat dat de kantonrechter in zijn beslissing niet is ingegaan op het betoog dat hij niet kan worden aangemerkt als natuurlijk persoon, overweegt het hof dat op grond van artikel 13, tweede lid, van de Wahv de beslissing deugdelijk moet zijn gemotiveerd. Dit betekent echter niet dat altijd uitgebreid en expliciet op alle argumenten die in het beroepschrift en bij een zitting naar voren zijn gebracht, moet worden ingegaan. Wel moet de betrokkene uit de beslissing kunnen opmaken waarom de aangevoerde bezwaren geen doel treffen. Naar het oordeel van het hof kan de betrokkene uit de beslissing van de kantonrechter afleiden waarom zijn bezwaren geen doel treffen. Van een motiveringsgebrek is in zoverre daarom geen sprake.
8. Artikel 11, eerste lid, van de WAHV houdt in:
"Het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken worden door de officier van justitie aan de rechtbank ter kennis gebracht binnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten, dan wel nadat de termijn daarvoor is verstreken."
9. Uit het dossier blijkt het volgende. Het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie is op 14 mei 2018 door de officier van justitie ontvangen. Bij schrijven van 23 mei 2018 heeft de officier van justitie de ontvangst van het beroepschrift bevestigd. De betrokkene heeft niet volledig voldaan aan de verplichting tot het stellen van zekerheid. De termijn daarvoor eindigde op 26 juni 2018. Uit het dossier blijkt niet op welke datum het beroepschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken naar de rechtbank zijn gezonden. De termijn daarvoor eindigde, gelet op het onder 8. overwogene, op 7 augustus 2018. Bij schrijven van 6 mei 2019 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter op 3 juni 2019.
10. Het hof stelt vast dat de termijn voor het inzenden van het beroepschrift en de daarop betrekking hebbende stukken door de officier van justitie is overschreden. De wet verbindt daaraan echter geen gevolgen, zodat die termijnoverschrijding niet kan leiden tot vernietiging van de beschikking, zoals de betrokkene verlangt.
11. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting getest, geijkt en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 141 km/h.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 136 km/h.
Toegestane snelheid: 100 km/h.
Overschrijding met: 36 km/h.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van Procureurs-generaal, uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid. (…)
Soort snelheidsmeter: radar.
Merk: Jenoptik.
Type: Multaradar CT.”
12. Verder bevat het dossier een foto van de gedraging. Hierop is het voertuig met het onder 3. genoemde kenteken te zien. De gegevens in de databalk komen overeen met de gegevens in het zaakoverzicht.
13. De officier van justitie heeft ter zitting van de kantonrechter een NMi-verklaring van 20 juli 2017 overgelegd waaruit volgt dat het gebruikte snelheidsmeetmiddel aan de geldende voorschriften voldeed.
14. Het hof ziet in de verklaring van de betrokkene, die in feite slechts een enkele ontkenning van de gedraging inhoudt, geen aanleiding om aan de juistheid van de gegevens in het dossier en de betrouwbaarheid van de meting te twijfelen. Op basis van deze gegevens staat naar het oordeel van het hof vast dat de gedraging is verricht.
15. Ten behoeve van de betrokkene wordt opgemerkt dat er geen wettelijke bepaling bestaat die voorschrijft dat een NMi-verklaring deel dient uit te maken van het dossier. De gegevens van de gebruikte apparatuur zijn op de foto van de gedraging vermeld waardoor dergelijke informatie door de betrokkene zelf is op te vragen. De omstandigheid dat de officier van justitie de NMi-verklaring in de procedure bij de kantonrechter in het geding heeft gebracht, brengt dus niet mee dat de betrokkene in zijn verdedigingsbelangen is geschaad en de inleidende beschikking dient te worden vernietigd. Daar komt bij dat de kantonrechter de behandeling van het beroep op 3 juni 2019 voor drie maanden heeft aangehouden zodat de betrokkene kennis kon nemen van de NMi-verklaring en de gelegenheid had daarop te reageren.
16. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof zal die beslissing daarom bevestigen.