Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
[eiser], te [woonplaats], eiser
Procesverloop
Overwegingen
kanopeisen op het moment, dat de juridische bedrijfsvorm van de onderneming wordt gewijzigd, tenzij dat met toestemming is geschied. Uit de tekst van het betreffende wetsartikel (artikel 39, tweede lid, aanhef en onder b van het Bbz 2004) volgt immers niet dat het het college niet vrijstaat om verplichting tot opeising afhankelijk te maken van zijn instemming. Het gaat aldus om een bevoegdheid van het college. In een e-mailbericht van 22 september 2020 heeft het college aan de onafhankelijke bezwarencommissie uitgelegd geen gebruik te hebben gemaakt van deze bevoegdheid, omdat eiser had toegezegd dat de betalingsverplichtingen op het krediet zouden worden nagekomen en het bovendien een bedrijf betrof met meerdere werknemers. De rechtbank acht deze door het college gemaakte afweging niet onredelijk. Ook in deze omstandigheid is daarom geen grond gelegen om te oordelen dat het college zijn besluit tot terugvordering van eiser niet had mogen nemen (al aangenomen dat het Bbz 2004 daarvoor ruimte laat, aangezien de artikelen 40 en volgende van het Bbz 2004 dwingendrechtelijk zijn geformuleerd).