ECLI:NL:CRVB:2021:1908
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onduidelijke financiële situatie en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 20 februari 2013 bijstand ontving op grond van de Participatiewet, werd geconfronteerd met een intrekking van zijn bijstand en een terugvordering van € 60.984,57. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat appellant niet voldoende duidelijkheid had verschaft over de contante bedragen die hij had ontvangen en de herkomst daarvan. Tijdens een heronderzoek in april 2017 werden onregelmatigheden ontdekt in de bankafschriften van appellant, wat leidde tot een onderzoek door de gemeente Enschede. De Raad oordeelde dat appellant had moeten begrijpen dat de ontvangen bedragen van invloed konden zijn op zijn recht op bijstand en dat hij deze had moeten melden.
De Raad bevestigde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. Appellant had onvoldoende bewijs geleverd dat hij recht had op bijstand, zelfs als hij aan zijn meldplicht had voldaan. De Raad oordeelde dat de financiële situatie van appellant onduidelijk was gebleven, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Het betoog van appellant dat er dringende redenen waren om af te zien van terugvordering werd verworpen, omdat hij niet had aangetoond dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor hem zou hebben.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en benadrukt het belang van transparantie en het voldoen aan de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers.