ECLI:NL:CRVB:2009:BK1188

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6159 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering bijstandsverlening zelfstandigen en hoofdelijkheid van aansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellant, die samen met [K.] een vennootschap onder firma exploiteert, heeft bijstand aangevraagd voor bedrijfskapitaal. De gemeente Heemskerk heeft deze bijstand in de vorm van een rentedragende lening verstrekt. Later heeft het College van burgemeester en wethouders van Heemskerk een deel van de lening teruggevorderd van appellant, omdat er niet meer aan de betalingsverplichtingen was voldaan. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze terugvordering ongegrond verklaard, met de overweging dat de vof als zelfstandige is aangemerkt en dat beide vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de lening.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de lening niet aan de vof is verstrekt, maar aan [K.], en dat hij niet als subject van de bijstand kan worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de terugvordering van de bijstandsverlening niet kan plaatsvinden van appellant, omdat hij niet de aanvrager van de bijstand was. De Raad heeft vastgesteld dat de bijstand uitsluitend aan [K.] is verstrekt en dat appellant, ondanks zijn ondertekening van de schuldbekentenis, niet als zelfstandige kan worden aangemerkt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellant gegrond verklaard.

De Raad heeft het College veroordeeld in de proceskosten van appellant en heeft bepaald dat het College het griffierecht aan appellant vergoedt. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke toekenning van bijstandsverlening aan zelfstandigen en de voorwaarden waaronder terugvordering kan plaatsvinden.

Uitspraak

07/6159 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 27 september 2007, 05/6894 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heemskerk (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 oktober 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.G. Wieringa, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2009. Voor appellant is verschenen mr. Wieringa. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.G.J. Goossen en T.J.C. Bruineberg, werkzaam bij de gemeente Heemskerk.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant exploiteerde vanaf 1987 de sinds 1 augustus 1983 in Beverwijk gevestigde cafetaria [naam cafetaria]. [K.] (hierna: [K.]) was bij hem in loondienst werkzaam. Met ingang van 1 januari 1993 hebben appellant en [K.] de vennootschap onder firma “Cafetaria [naam cafetaria]” (hierna: vof) opgericht waarvan zij beiden vennoot zijn.
1.2. [K.] heeft op 18 april 1994 op grond van het Bijstandsbesluit zelfstandigen, Stb. 1986, 544, (hierna: BZ) bijstand aangevraagd voor bedrijfskapitaal ten behoeve van de vof tot een bedrag van fl. 60.000,-- (€ 27.226,81).
1.3. Op 27 oktober 1994 heeft [K.] een akte ondertekend waaruit blijkt dat hij aan de gemeente Heemskerk een bedrag schuldig is van fl. 60.000,--, terug te betalen in 20 kwartaaltermijnen van fl. 3.000,-- met rente. Deze akte van schuldbekentenis is medeondertekend door appellant, die daarbij heeft verklaard zich als hoofdelijk medeschuldenaar te verbinden tot de terugbetaling van al hetgeen zijn vennoot uit hoofde van bovenstaande schuldbekentenis verschuldigd is of zal worden.
1.4. Bij besluit van 28 november 1994, geadresseerd aan: “V.O.F. “[naam cafetaria]”, T.a.v. de heer [K.]”, heeft het College de gevraagde bijstand op grond van artikel 9 van het BZ toegekend in de vorm van een rentedragende geldlening van fl. 60.000,-- (€ 27.226,81) met een looptijd van vijf jaar.
1.5. Bij besluit van 27 juli 2005 heeft het College het resterende bedrijfskrediet van € 15.860,38 op grond van artikel 41, vijfde lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, Stb. 2003, 390, (hierna: Bbz 2004) van appellant teruggevorderd op de grond dat er sinds 24 februari 2004 niet meer is voldaan aan de betalingsverplichtingen.
1.6. Bij besluit van 3 november 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 27 juli 2005 ongegrond verklaard, met dien verstande dat het terug te betalen bedrag nader is vastgesteld op € 9.747,11.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 november 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de geldlening is verstrekt ten behoeve van de vof, dat deze vof als zelfstandige is aangemerkt of daarmee is gelijkgesteld, dat er sprake is van gezamenlijke bijstand en dat beide vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor terugbetaling van de gehele lening.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Namens hem is onder meer aangevoerd dat er geen sprake is van een aan de vof verstrekte geldlening. Er is sprake van bijstand die in de vorm van een lening die aam [K.] is verstrekt op een daartoe strekkende aanvraag van [K.].
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat het op de Algemene Bijstandswet, Stb. 1963, 284, gebaseerde BZ met ingang van 1 januari 1996 is vervangen door het op de Algemene bijstandswet, Stb. 1995, 199, gebaseerde Besluit bijstandverlening zelfstandigen, Stb. 1995, 203, (hierna: Bbz) en dat dit Bbz met ingang van 1 januari 2004 weer is vervangen door het op artikel 7 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, Stb. 2003, 376, gebaseerde Bbz 2004.
4.2. In aansluiting op zijn uitspraak van 21 april 2005, LJN AT4358, is de Raad van oordeel dat het College vanaf 1 januari 2004 aan de artikelen 44 tot en met 47 van het Bbz 2004 zijn bevoegdheid ontleent om tot terugvordering van voor zelfstandigen gemaakte kosten van bijstand over te gaan. In dit geding is van belang dat artikel 44, eerste lid, van het Bbz 2004 (tekst tot 1 januari 2009) in afwijking van hoofdstuk 6, paragraaf 6.4 van de WWB omschrijft in welke gevallen en naar welke regels van zelfstandigen aan wie bijstand is toegekend gemaakte kosten van bijstand kunnen worden teruggevorderd, te weten naar die regels, aangeven in artikel 12, tweede lid, onderdeel c, en de hoofdstukken V en VI van het Bbz 2004. Zo bevat het in hoofdstuk V van het Bbz 2004 opgenomen vijfde lid van artikel 41 een gebonden bevoegdheid tot terugvordering van de kosten van bijstand van de zelfstandige aan wie een rentedragende lening voor bedrijfskapitaal is verstrekt, in het geval dat deze zelfstandige duurzaam niet aan de rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. De ten tijde hier van belang zijnde bepalingen van het Bbz 2004 boden geen grondslag om in een dergelijk geval die kosten mede terug te vorderen van een zelfstandige die zelf niet als subject van de verleende bijstand kan worden aangemerkt, maar wel bereid was om zich hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de terugbetaling van die kosten. De Raad voegt daar ten overvloede nog aan toe dat de grondslag voor een dergelijke medeterugvordering ook ontbreekt in het Bbz 2004 zoals dat is komen te luiden na de inwerkingtreding van het Besluit van 12 november 2008, Stb. 2008, 480, waarbij de artikelen 29, 44, 45 en 47 van het Bbz 2004 zijn gewijzigd.
4.3. De Raad is met appellant, en anders dan de rechtbank, van oordeel dat het bedrijfskrediet is toegekend aan [K.], als zijnde de zelfstandige in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bbz 2004, en niet (mede) aan appellant of aan de vof. Dat het College het toekenningsbesluit van 28 november 1994 heeft geadresseerd aan de vof doet daaraan niet af. Alleen [K.] heeft immers (met medeondertekening door zijn echtgenote) op 18 april 1994 de bijstand aangevraagd. Ook van toekenning aan de vof of het aanmerken of gelijkstellen van de vof met een zelfstandige kan geen sprake zijn, omdat de bijstand alleen door een natuurlijke persoon kan worden aangevraagd en niet door een rechtspersoon of door een onder een gemeenschappelijke naam werkend bedrijf zoals de vof. Appellant was dan ook in zijn hoedanigheid van medevennoot bij de toekenning van de bijstand aan [K.] geen subject van bijstand. Dat appellant op 27 oktober 1994 de schuldbekentenis van [K.] mede heeft ondertekend doet aan het voorgaande niet af, aangezien deze ondertekening werd gedaan in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheidsstelling, en niet zag op het aanvragen van bijstand voor appellant zelf.
4.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt reeds dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 3 november 2006 wegens strijd met het Bbz 2004 vernietigen. De Raad ziet aanleiding om gebruik te maken van de hem ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb toekomende bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien. Nu aan het primaire besluit van 27 juli 2005 hetzelfde gebrek kleeft als aan het besluit van 3 november 2006 en dit gebrek niet kan worden hersteld, zal de Raad het besluit van 27 juli 2005 herroepen.
4.5. Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven van appellant, zoals de gestelde dwaling en misbruik van omstandigheden en het ontbreken van toestemming van de echtgenote, in dit geding geen bespreking.
5. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 966,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 3 november 2005;
Herroept het besluit van 27 juli 2005;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.610,--;
Bepaalt dat het College aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
MM