10. Op 21 augustus 2021 is de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 114.731 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 605. Tevens is bij beschikking € 7.217 aan belastingrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2016 is op 14 augustus 2021 opgelegd, berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 52.763 en bij beschikking is een bedrag van € 459 aan belastingrente in rekening gebracht.
10. Op 28 augustus 2021 is een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 465.237 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.635. Tevens is bij beschikking € 27.710 aan belastingrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2017 is op 14 augustus 2021 opgelegd, berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 53.701 en bij beschikking is € 342 aan belastingrente in rekening gebracht.
10. Op 14 augustus 2021 is een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2018 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.972 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 287. Tevens is bij beschikking € 498 aan belastingrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag ZVW voor het jaar 2018 is op 14 augustus 2021 opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 21.117 en bij beschikking is € 93 aan belastingrente in rekening gebracht.
10. Op 28 augustus 2021 is een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2019 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 313.079. Tevens is bij beschikking € 5.768 aan belastingrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslag ZVW is op 14 augustus 2021 opgelegd, berekend naar het maximale bijdrage-inkomen van € 55.927 en bij beschikking is € 121 aan belastingrente in rekening gebracht.
16. Verweerder stelt dat er meer inkomsten zijn genoten dan eiseres in haar aangiften heeft aangegeven en dat zij daarom niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De ontvangen inkomsten zijn door eiseres buiten het zicht van de Belastingdienst gehouden waardoor de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.
Vereiste aangifte
16. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan wordt een beroep ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is.Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.Bij deze toets wordt de kennis van de adviseur aan belastingplichtige toegerekend.Ten slotte geldt dat indien sprake is van een rechtens pleitbaar standpunt, er geen ruimte is voor omkering en verzwaring van de bewijslast.
18. Uitgaande van de normale regels van stelplicht en bewijslast is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat sprake is van niet aangegeven inkomen. Verweerder kan met een of meer bewijsvermoedens voldoen aan de op hem rustende bewijslast. Deze bewijsvermoedens moeten berusten op vaststaande feiten en omstandigheden of op feiten van algemene bekendheid. Niet in geschil is dat in de jaren 2016 tot en met 2019 grote bedragen zijn gestort op de privé bankrekening van eiseres, die niet verklaard kunnen worden uit van eiseres bekende inkomstenbronnen. Dit rechtvaardigt in beginsel het bewijsvermoeden dat sprake is van te belasten inkomsten.
18. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende verklaring gegeven over de herkomst van de ontvangen geldsommen en daarom onvoldoende twijfel gewekt met betrekking tot het bewijsvermoeden. De stelling van eiseres dat de ontvangsten moeten worden toegerekend aan [C BV] en dat deze ontvangsten als omzet bij deze vennootschap in de heffing moeten worden betrokken, acht de rechtbank onvoldoende. Eiseres heeft haar stelling op geen enkele wijze gestaafd met objectieve en verifieerbare gegevens. Zo heeft eiseres geen bewijs ingebracht waaruit volgt welke rechtsverhouding aan de ontvangsten ten grondslag ligt.
18. Gelet op het voorgaande is verweerder er naar normale regels van stelplicht en bewijslast in geslaagd aannemelijk te maken dat de stortingen op de bankrekening van eiseres afkomstig moeten zijn uit een niet in de aangifte vermelde bron van inkomen. Eiseres moet zich hier ook bewust van zijn geweest gelet op het feit dat zij aanzienlijke uitgaven heeft gedaan, terwijl het in de aangiften IB/PVV aangegeven inkomen daarvoor niet toereikend is. De door eiseres volgens de aangiften verschuldigde belasting ten opzichte van de verschuldigde belasting volgens de navorderingsaanslagen leidt tot absoluut en relatief aanzienlijke bedragen aan belasting die buiten de heffing van de inkomstenbelasting zijn gebleven. Verweerder heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat in alle genoemde jaren de vereiste aangifte niet is gedaan.
Redelijke schatting
18. De toepassing van de sanctie van de omkering en verzwaring van de bewijslast betekent niet dat verweerder een aanslag willekeurig mag vaststellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. Verweerder heeft hierbij een zekere armslag omdat hij niet kan beschikken over (betrouwbare) gegevens en rekening moet houden met de mogelijkheid dat er - hem niet bekende - bronnen van inkomen zijn. Wanneer verweerder de aanslag op een redelijke schatting baseert, ligt het vervolgens op de weg van eiseres, voor zover zij de juistheid van de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren.
18. Verweerder heeft ter onderbouwing van de correcties van het belastbaar inkomen uit werk en woning over de jaren 2016 tot en met 2019 gebruik gemaakt van resultaten uit een derdenonderzoek bij banken waar eiseres een bankrekening aanhield. De door verweerder verdedigde ontvangsten en de daaropvolgende correcties van het inkomen uit werk en woning acht de rechtbank redelijk.
18. Ter zitting heeft eiseres betoogt dat verweerder de inkomsten bij zowel de B.V. als bij haar in privé heeft belast. Daarnaast kan zij in privé niet meer ontvangen hebben dan de maximale omzet in de B.V. Voor zover het betoog van eiseres inhoud dat sprake is van dubbeltellingen, slaagt dit niet. Blijkens het controlerapport onder 3.4 blijkt dat bij [C BV] uitsluitend de bedragen die op de bankrekening van deze B.V. zijn binnengekomen in de heffing van de vennootschapsbelasting zijn betrokken. Bij eiseres zijn de bedragen die zij heeft ontvangen op haar privé bankrekening in de heffing van de inkomstenbelasting betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met dit uitgangspunt de aanslagen gebaseerd op een redelijke schatting, zodat van een dubbeltelling geen sprake is.
18. Eiseres is van mening dat verweerder bij het vaststellen van het resultaat uit overige werkzaamheden ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gemaakte exploitatiekosten. Voor zover eiseres betoogt dat bij de vaststelling van het resultaat uit overige werkzaamheden ook rekening moet worden gehouden met exploitatiekosten stuit dit reeds af op de omstandigheid dat eiseres de aard en de omvang van de exploitatiekosten op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Verweerder hoeft daarom in zijn schatting hiermee geen rekening te houden.
25. Eiseres heeft ter zitting betoogd dat voor het jaar 2016 het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verminderd met een bedrag van € 44.080,00 betreffende een geldlening. Verweerder erkent dat, aan de hand van de na het onderzoek ter zitting overgelegde overeenkomst van geldlening, voldoende aannemelijk is dat sprake is van een geldlening en dat dit bedrag op het belastbaar inkomen uit werk en woning in mindering dient te worden gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de door eiseres overgelegde overeenkomst de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2016 tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld, wat betekent dat het beroep tegen deze navorderingsaanslag gegrond is.
28. De rechtbank verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2016 gegrond. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt vastgesteld op € 70.661. De bij de aanslag opgelegde beschikking betreffende de belastingrente dient eveneens verminderd te worden.
28. De beroepen tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over de jaren 2017 tot en met 2019 en de navorderingsaanslag ZVW over het jaar 2016 verklaart de rechtbank ongegrond.
28. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Eiseres heeft zich niet laten bijstaan door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
28. De rechtbank geeft verweerder de opdracht om het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.I. Knol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).