ECLI:NL:RBGEL:2023:4184

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 557
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om inzage op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming met betrekking tot interne notities

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 20 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) behandeld. Eiser had op 2 januari 2019 de minister voor Rechtsbescherming verzocht om inzage in zijn persoonsgegevens, maar dit verzoek werd gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister het verzoek om inzage in de Bibob-adviezen en de presentatie die het Landelijk Bureau Bibob (LBB) heeft gegeven, terecht heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de geheimhoudingsplicht van artikel 28 van de Wet Bibob van toepassing is en dat de minister niet verplicht is om deze informatie te verstrekken. Echter, de rechtbank oordeelt dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom inzage in de interne notities is geweigerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover het de interne notities betreft. De minister wordt opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen over het inzageverzoek met betrekking tot deze notities. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/557

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de minister voor Rechtsbescherming, de minister

(gemachtigden: mr. A.L. de Gier en mr. V.N. Chaudron).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 12 april 2019 gedeeltelijk afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 oktober 2019 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard. De minister is bij de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek om inzage gebleven, maar heeft een ruimere omschrijving van de persoonsgegevens gehanteerd. Daarbij heeft de minister een nieuw overzicht gevoegd en een aantal documenten waarin passages onleesbaar zijn gemaakt.
1.2.
De minister heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. In een aantal van deze stukken zijn passages onleesbaar gemaakt. Op 12 augustus 2021 heeft de minister de ongeschoonde versie van deze stukken aan de rechtbank overgelegd en daarbij, onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank hiervan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 26 augustus 2021 heeft de rechtbank in een andere samenstelling geoordeeld dat het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om mede op basis van deze stukken uitspraak te doen.
1.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het beroep van eiser dat betrekking heeft op zijn correctieverzoek op grond van de AVG [1] , op 13 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de minister.

Totstandkoming van de besluitvorming

Achtergrond
2. In december 2016 heeft de onderneming ‘[onderneming]’ ([onderneming]), in verband met het [naam] project [2] , twee omgevingsvergunningen aangevraagd bij de gemeente [woonplaats] (gemeente). Eiser was op dat moment middellijk bestuurder en middellijk aandeelhouder van [onderneming]. De gemeente heeft een zogenoemde OM-tip ontvangen, waarin staat dat eiser in het verleden onderwerp is geweest van strafrechtelijk onderzoek. Op 4 april 2017 heeft [onderneming] aandelen uitgegeven en vanaf dat moment was zowel de onderneming van eiser, ‘[Onderneming II]’ ([Onderneming II]), als de ‘[Onderneming III]’ ([Onderneming III]) voor vijftig procent aandeelhouder. Op 28 april 2017 heeft [Onderneming II] haar aandelen verkocht aan de onderneming ‘[onderneming IV]’ [onderneming IV]). Vanaf die datum was [onderneming IV] enig bestuurder van [onderneming]. De bestuurders van de [Onderneming III] ([bestuurder]) en [onderneming IV] ([bestuurder]) zijn oud-werknemers van respectievelijk [Onderneming II] en [onderneming]. Op 17 juni 2019 heeft [onderneming IV] de aandelen in [onderneming] overgedragen aan [onderneming V]. en op 22 november 2019 heeft dit bedrijf de aandelen in [onderneming] overgedragen aan een particulier ([particulier]).
2.1.
Op 8 juni 2017 heeft de gemeente in het kader van de vergunningaanvragen advies gevraagd aan het Landelijk Bureau Bibob [3] (LBB). Het LBB heeft drie adviezen uitgebracht, namelijk op 19 oktober 2017, 6 april 2018 en 21 september 2018. Het LBB concludeert dat sprake is van een zakelijk samenwerkingsverband tussen [Onderneming II] en [onderneming] en dat er - omdat er een ernstig vermoeden is dat eiser zich schuldig maakt aan witwassen en aan het hoofd staat van een criminele organisatie - een ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, dan wel dat de aangevraagde vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De gemeente heeft vervolgens de gevraagde omgevingsvergunningen geweigerd.
Het verzoek om inzage
3. Op 2 januari 2019 heeft eiser de minister op grond van de AVG verzocht om inzage in de persoonsgegevens die de minister van hem heeft verwerkt. In dit verzoek heeft eiser een aantal gegevens en documenten opgesomd die in ieder geval deel uitmaken van zijn verzoek. Voor zover de minister niet (meer) zelf over documenten beschikt of zelf niet langer de verantwoordelijke is, wijst eiser er in zijn verzoek op dat de minister verplicht is deze op te vragen respectievelijk dit verzoek door te sturen naar de verantwoordelijke.
De besluitvorming
4. De minister heeft het verzoek van eiser gedeeltelijk toegewezen.
4.1.
De minister heeft het verzoek afgewezen voor zover het gaat om inzage in het beleid, de Bibob-adviezen, de presentatie die het LBB heeft gegeven bij de gemeente over de Bibob-adviezen, politiële en justitiële persoonsgegevens en persoonsgegevens verkregen van bijzondere opsporingsdiensten.
4.1.1.
Voor zover het inzageverzoek ziet op inzage in politiële en justitiële persoonsgegevens heeft de minister het verzoek doorgezonden naar de politie en het Openbaar Ministerie. En voor zover het inzageverzoek ziet op inzage persoonsgegevens verkregen van bijzondere opsporingsdiensten heeft de minister het inzageverzoek doorgezonden naar de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).
4.2.
Voor al het overige is eisers verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens toegewezen. De minister is aan het inzagerecht tegemoet gekomen door eiser een volledig overzicht “correspondentie met de aanvrager van de vergunning” te verstrekken waarin een kopie van de van eiser door het LBB verwerkte persoonsgegevens is opgenomen.
5. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de minister de over eiser geregistreerde persoonsgegevens nogmaals beoordeeld en is tot een ander oordeel gekomen in die zin dat de minister het overzicht “correspondentie met de aanvrager van de vergunning” heeft aangepast. De minister heeft een ruimere omschrijving van het begrip persoonsgegevens gehanteerd en heeft meer context geboden waarin deze persoonsgegevens zijn verwerkt. Ook heeft de minister onbedoelde dubbelingen in stukken verwijderd uit het overzicht. Daarnaast heeft de minister een aantal kopieën van documenten verstrekt die eisers persoonsgegevens bevatten en die zich niet lenen om in een overzicht te worden opgenomen of die openbare informatie betreffen.
5.1.
Voor het overige heeft de minister bij het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek in stand gelaten voor zover was verzocht om inzage in het beleid, de Bibob-adviezen, de presentatie die het LBB heeft gegeven bij de gemeente over de Bibob-adviezen, politiële en justitiële persoonsgegevens en persoonsgegevens verkregen van bijzondere opsporingsdiensten. En ook voor wat betreft het doorzenden van het verzoek naar de politie, het Openbaar Ministerie en de Inspectie SZW heeft de minister zijn standpunt niet gewijzigd.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank beoordeelt eerst het inzagerecht over de Bibob-adviezen en de presentatie (onder 8). Vervolgens beoordeelt de rechtbank de overige geheimhoudingsplichten en de doorzendplicht (onder 9) en de gronden over het verstrekte overzicht (onder 10). Daarna beoordeelt de rechtbank de interne notities (onder 11). Tot slot beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (onder 12).
De Bibob-adviezen en de presentatie
8. Eiser betoogt – kort gezegd – dat hij op grond van artikel 28, tweede lid, onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) recht heeft op inzage in de Bibob-adviezen en de presentatie die het LBB daarover heeft gegeven bij de gemeente. Eiser voert daartoe het volgende aan. Dat artikel is opgenomen ter bescherming van de privacy van een betrokkene (in de zin van de AVG) en kan daarom niet aan eiser worden tegengeworpen. Bovendien blijkt uit artikel 28, tweede lid, onder b, van de Wet Bibob dat een derde die in de motivering van een advies wordt genoemd wel degelijk inzage mag krijgen in die motivering. Op presentaties over adviezen is dat artikel bovendien niet van toepassing. Op geen enkele wijze blijkt uit artikel 28 van de Wet Bibob dat deze bepaling een beperking op het inzagerecht van eiser op grond van de AVG zou inhouden. De rechten van de betrokkene, waaronder het inzagerecht, vormen de kern van het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens.
8.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij terecht de inzage in de Bibob-adviezen en de presentatie heeft geweigerd. De grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens van eiser door het LBB, is gelegen in artikel 12 van de Wet Bibob. De persoonsgegevens van eiser zijn terecht door het LBB verwerkt om te voldoen aan de adviestaak die het LBB heeft. [4] De grondslag en rechtmatigheid van de verwerking van de persoonsgegevens van eiser zijn daarmee [5] gegeven. Het inzageverzoek van eiser is beoordeeld (en voor een groot deel toegewezen) op grond van de AVG. Op grond van artikel 28, tweede lid, van de Wet Bibob wordt de verstrekking van de Bibob-adviezen zelf geregeld via het bestuursorgaan en niet via de minister. Wat aan eiser in deze procedure bij het bestuursorgaan wel of niet is verstrekt, had hij in die procedure moeten inbrengen en is in deze AVG-procedure verder niet relevant.
8.2.
Op grond van artikel 28, eerste lid van de Wet Bibob is een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat. Uit het artikel 28, tweede lid, onder b van de Wet Bibob volgt dat het bestuursorgaan dat een advies ontvangt, de daarin opgenomen gegevens niet doorgeeft, behoudens aan de derde die in de motivering wordt vermeld, uitsluitend voorzover de in die motivering opgenomen gegevens hem betreffen.
8.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 28, tweede lid, onder b, van de Wet Bibob is geschreven voor het bestuursorgaan dat een advies ontvangt van het LBB. In dit geval is de gemeente [woonplaats] en niet het LBB, dat het advies heeft gegeven. De minister stelt zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt dat hij eiser geen inzage hoeft te geven in de Bibob-adviezen en de presentatie. Eiser kan zich tot de gemeente wenden met zijn inzageverzoek. Kopieën van de adviezen zijn door eiser overigens ook aan het beroepsdossier bij de rechtbank toegevoegd. De minister merkt dan ook terecht op dat de adviezen klaarblijkelijk al aan eiser ter beschikking zijn gesteld. Een kopie van de presentatie die het LBB bij de gemeente heeft gegeven, is niet in het bezit van eiser. De minister heeft de presentatie terecht aangemerkt als een afgeleide van de Bibob-adviezen. Met de presentatie is een toelichting gegeven aan de gemeente over de afgegeven Bibob-adviezen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de geheimhoudingsplicht van artikel 28, eerste lid, van de Wet Bibob slechts ziet op het advies van het LBB. Blijkens de tekst van die bepaling wordt in algemene zin gesproken over ‘gegevens met betrekking tot een derde’ en niet over het advies van het LBB of over daarin opgenomen gegevens met betrekking tot een derde. [6] De minister stelt zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt dat de presentatie, die een toelichting is op het Bibob-adviezen, onder de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht valt.
Gelet op het voorgaande heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank het verzoek om inzage in de Bibob-adviezen en de presentatie terecht afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De overige geheimhoudingsplichten en de doorzendplicht
9. Eiser betoogt dat het inzageverzoek ten onrechte gedeeltelijk is geweigerd met een beroep op diverse geheimhoudingsplichten die uit specifieke wetgeving voortvloeit, zoals artikel 7, tweede lid van de Wet politiegegevens (Wpg). [7] Eiser voert daartoe aan dat nergens uit blijkt dat deze geheimhoudingsplichten zijn bedoeld als een beperking op de AVG. Het LBB kan zich, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de politie, opsporingsinstanties en justitiële instellingen, niet op deze beperkingen beroepen. Het LBB valt uitdrukkelijk niet onder de Richtlijn gegevensbescherming politie en justitie, maar onder de AVG.
Eiser betoogt verder dat de minister vanaf het moment van ontvangst van de gegevens van de politie, het Openbaar Ministerie en de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid zelfstandig als verantwoordelijke zal moeten voldoen aan zijn verplichtingen in verband met de rechten van eiser, waaronder het inzagerecht.
9.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de informatie die is verkregen van de Inspectie SZW niet door de minister mag worden verstrekt gelet op de daarop rustende geheimhoudingsplicht op grond van artikel 7 van de Wpg, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Bpbo. Onder de AVG kunnen op grond van sectorale wetgeving rechten van betrokkenen worden ingeperkt. Daarbij geldt onveranderd het beginsel dat de specifieke wetgeving (de Wpg) boven algemene wetgeving (de AVG) gaat.
De minister stelt zich verder op het standpunt dat hij het inzageverzoek terecht heeft doorgestuurd. Over de informatie die de minister heeft verkregen van de inspectie SZW draagt hij namelijk niet zelf de verantwoordelijkheid, aldus de minister.
9.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Uitvoeringswet AVG [8] blijkt dat in sectorspecifieke regelingen specifieke voorschriften kunnen worden opgenomen waarin de rechten van betrokkene worden beperkt. Een voorbeeld van een sectorspecifieke regeling is te vinden in de Wet BRP, die een eigen systematiek kent voor beperking van de rechten van betrokkene. Deze beperkingen worden dwingend voorgeschreven, waardoor de verwerkingsverantwoordelijke hierin zelf geen afweging hoeft te maken, of zelfs mag maken, voor ieder individueel geval.
Het betoog van eiser dat de AVG altijd boven een sectorspecifieke regeling gaat, volgt de rechtbank dan ook niet. Ook in dit geval gaat de AVG niet boven de sectorspecifieke regeling. Artikel 7, tweede lid, van de Wpg kent een geheimhoudingsplicht die dwingend is voorgeschreven en die niet door middel van een verzoek op grond van de AVG kan worden omzeild op de manier zoals eiser dat wenst. Op de zitting is ook besproken dat er voor eiser wellicht andere manieren zijn om aan de gevraagde informatie te komen door een verzoek in te dienen bij de desbetreffende instantie die zijn gegevens heeft verwerkt. Eisers verklaring op de zitting dat hij dat geprobeerd heeft, maar dat dit een kostbare en tijdrovende klus is, maakt dat niet anders.
Het LBB vraagt weliswaar gegevens op bij onder andere de inspectie SZW, maar draagt hierover feitelijk niet de verantwoordelijkheid. Voor zover het verzoek betrekking heeft op gegevens waarvoor het LBB en de minister niet de verantwoordelijkheid dragen, moet het verzoek worden doorgezonden naar het verantwoordelijke bestuursorgaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht het inzageverzoek heeft afgewezen en het verzoek heeft doorgezonden naar de Inspectie SZW. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het verstrekte overzicht
10. Eiser betoogt dat de minister met het verstrekte overzicht, zonder de verstrekking van de achterliggende stukken, onvoldoende inzicht geeft in de verwerking van de persoonsgegevens van eiser door het LBB. Eiser voert daartoe het volgende aan. Het is nodig om een kopie te verstrekken van die documenten om de informatie in context te kunnen plaatsen en er kan niet worden volstaan met een overzicht. Zonder verstrekking van de documenten is eiser niet in staat daadwerkelijk te controleren of zijn gegevens rechtmatig zijn verwerkt door het LBB. De minister is namelijk op grond van de AVG verplicht om ten aanzien van de verwerking van de gegevens van eiser inzichtelijk te maken wat de specifieke doeleinden, binnen de algemene doeleinden, van de verwerking precies zijn (geweest).
10.1.
Artikel 15 van de AVG geeft een betrokkene het recht om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en om inzage te verkrijgen in die persoonsgegevens. Het doel van artikel 15 van de AVG is dat de betrokkene zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. Het recht van inzage is iets anders dan een recht van toegang tot bestuurlijke documenten. De verwerkingsverantwoordelijke is niet gehouden een afschrift van de onderliggende documenten te verstrekken, mits voldaan is aan het doel van artikel 15 van de AVG. [9]
Het is daarom voldoende dat aan de betrokkene een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van deze persoonsgegevens wordt verstrekt, voorzien van een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens, zodat de betrokkene die gegevens kan controleren op hun juistheid en kan controleren of zij in overeenstemming met de AVG zijn verwerkt. [10]
10.2.
De minister stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat met een overzicht kan worden volstaan en dat eiser daarmee kan controleren of aan het doel van artikel 15 van de AVG is voldaan. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb globaal kennisgenomen van de documenten die ten grondslag liggen aan het overzicht. Met het verstrekken van de verwerkte persoonsgegevens van eiser in een overzicht en de daarop gegeven toelichting, heeft de minister voldaan aan het doel van artikel 15, derde lid, van de AVG, nu eiser daarmee naar het oordeel van de rechtbank op de hoogte is gesteld van de verwerkingen en in staat is gesteld om de juistheid van de ten aanzien van hem verwerkte persoonsgegevens alsmede de rechtmatigheid van die verwerkingen te controleren. De minister heeft een aantal (gelakte) kopieën van documenten verstrekt die eisers persoonsgegevens bevatten en die zich volgens de minister niet lenen om in een overzicht te worden opgenomen of die openbare informatie betreffen. Dat de minister dit heeft gedaan ten aanzien van die documenten, maakt niet dat hij dat ten aanzien van alle documenten moet doen. Ten aanzien van alle andere stukken stelt de minister zich terecht op het standpunt dat deze zich lenen voor opname in een overzicht, zonder dat daarbij sprake is van contextverlies. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De interne notities
11. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte weigert inzage te geven in documenten die de minister aanmerkt als “mails en notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers bevatten en die uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad”.
Eiser voert daartoe aan dat in beginsel alle informatie over een betrokkene onder het inzagerecht valt. Slechts voor zover het noodzakelijk is voor de bescherming van rechten en vrijheden van anderen mag het inzagerecht beperkt worden door middel van het anonimiseren van bepaalde onderdelen van documentatie.
11.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat over een aantal stukken is geconcludeerd dat hierin geen inzage hoeft te worden verleend. Dit betreffen mails en notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers bevatten en die uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad (hierna: interne notities). Deze vallen niet onder het inzagerecht. De minister verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 mei 2019. [11] Dit standpunt is recentelijk onderschreven door onder meer de rechtbank Amsterdam [12] en de rechtbank Midden-Nederland. [13]
11.2.
In de door de minister genoemde jurisprudentie wordt verwezen naar uitspraken van de Hoge Raad van 29 juni 2007. [14] Het standpunt van de minister dat daaruit volgt inhoudende dat het inzagerecht zich niet uitstrekt tot interne notities die persoonlijke gedachten van betrokken ambtenaren bevatten en uitsluitend voor intern overleg en beraad zijn bedoeld, volgt de rechtbank niet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2020 [15] volgt, zo begrijpt de rechtbank, dat de jurisprudentie van de Hoge Raad van 2007 niet ziet op de situatie dát er geautomatiseerde verwerking in bestanden heeft plaatsgehad, maar dat het meer ging om de vraag óf de persoonsgegevens wel in een bestand waren opgenomen. Die vraag speelt niet bij geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, zoals bij e-mails, wat hier aan de orde is. De verwijzing van de minister naar de jurisprudentie van de rechtbanken van een latere datum dan de door deze rechtbank genoemde uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2020 maakt dat niet anders. Dat er e-mails zijn verzonden door het LBB naar de gemeente blijkt uit het overzicht bij nummer 112 en 113. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling kon de minister naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met de enkele vermelding dat sprake is van een interne notitie dan wel document en om die reden inzage weigeren. Deze beroepsgrond slaagt.
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur
12. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat het bestreden besluit, behoudens dat wat hiervoor over de interne notities is geoordeeld, voldoende is gemotiveerd en voldoende zorgvuldig is voorbereid. Het betoog van eiser dat onzorgvuldig is gehandeld omdat het LBB ongemotiveerd de inzage heeft geweigerd, slaagt niet, behoudens wat hiervoor onder 11.2 over de interne notities is geoordeeld.
12.1.
Ook het betoog dat het beginsel van fair play is geschonden slaagt niet. Eiser is van mening dat het LBB vooringenomen heeft gehandeld bij het uitvoeren van het Bibobonderzoek en het opstellen van de adviezen. In het nu ter beoordeling voorliggende geschil gaat het echter om het inzageverzoek op grond van de AVG. Niet gebleken is dat de minister in deze AVG-procedure vooringenomen heeft gehandeld.

Conclusie en gevolgen

13. Gelet op dat wat onder 11.2 is overwogen, berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering voor zover het de interne notities betreft. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de interne notities betreft.
13.1.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid voor finale geschillenbeslechting. Nog los van het feit dat de interne notities zich niet in het dossier bij de rechtbank bevinden, is het aan de minister om het inzageverzoek ten aanzien van de interne notities te beoordelen.
De rechtbank draagt de minister op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181 vergoedt.
13.3.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat de interne notities betreft;
  • draagt de minister op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen over de interne notities met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de minister het door eiser betaalde griffierecht van € 181 aan eiser terugbetaalt;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. R. Raat en mr. J.A.M. van Heijningen, rechters, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink - Eertink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer ARN 21/558.
2.De herontwikkeling van een klooster in [naam] (gemeente [woonplaats]) tot een luxe hotel.
3.Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
4.Op grond van artikel 9 van de Wet Bibob is samenhang met artikel 3 van de Wet Bibob.
5.Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, en in ieder geval onder e, van de AVG.
6.Vergelijk ABRvS 25 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:265.
7.In samenhang met artikel 2, eerste lid van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten
8.Kamerstukken II, vergaderjaar 2017-2018, 34851, nr. 3, blz 47.
9.Vergelijk ABRvS 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:394.
10.Vergelijk ABRvS 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:352.