In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [A] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [B]. De zaak betreft een verzoek om handhaving en de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van een stal tot woonhuis op het perceel [aan het adres G] in [B]. Eiseres, vertegenwoordigd door gemachtigden [C] en [D], stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat eiseres geen belanghebbende zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 5 juni 2023 behandeld, waarbij ook de derde-partij [E] aanwezig was.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de feitelijke werkzaamheden van eiseres in de periode voorafgaand aan het indienen van het bezwaarschrift. Eiseres voerde aan dat haar doelstellingen en feitelijke werkzaamheden haar als belanghebbende kwalificeerden. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende feitelijke werkzaamheden had verricht om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk had verklaard, en dat het beroep ongegrond was. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.
De uitspraak benadrukt de vereisten voor rechtspersonen om als belanghebbende te worden aangemerkt in bestuursrechtelijke procedures, en de noodzaak van feitelijke werkzaamheden die verband houden met de doelstellingen van de rechtspersoon.