In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [A] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe. De zaak betreft een verzoek om handhaving dat door eiseres, Stichting [A], is ingediend op 6 maart 2020. Het verzoek richtte zich op het gebruik van een bijgebouw voor recreatieve bewoning en de overschrijding van de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen. Het college heeft het verzoek om handhaving op 21 april 2020 afgewezen en het bezwaarschrift van eiseres gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard in de beslissing op bezwaar van 13 augustus 2020.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 5 juni 2023 behandeld. Eiseres was van mening dat het college haar bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat er geen sprake was van feitelijke werkzaamheden die eiseres verrichtte ter behartiging van haar doelstellingen in de periode voorafgaand aan de indiening van het bezwaarschrift. De rechtbank concludeert dat het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van feitelijke werkzaamheden voor rechtspersonen om als belanghebbende te worden aangemerkt in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank stelt vast dat de activiteiten van eiseres onvoldoende zijn om aan te tonen dat zij een rechtstreeks belang heeft bij het besluit van het college.