2.11.Op verzoek van Medirisk heeft radiotherapeut prof. dr. [specialist 3] de behandeling van [eisende partij] beoordeeld. In zijn rapport van 23 september 2020 staat:
“
1. Welke richtlijn was in 2015 van toepassing op de situatie waarbij een macroscopische resectie van een atypisch meningeoom graad 2 heeft plaatsgevonden.
In 2012 heeft de Landelijke Werkgroep Neuro-Oncologie (LWNO) een richtlijn meningeoom ontwikkeld (zie:
https://www.oncoline.nl/meningeoom). Destijds was ik namens de NVRO lid van de richtlijncommissie, en heb voor een belangrijk deel ook de radiotherapieparagraaf geschreven. Over dat radiotherapie-advies was er weinig discussie, en de richtlijn werd door de aangesloten beroepsverenigingen van radiotherapeuten (NVRO), neurochirurgen en neurologen op 8 mei 2014 geaccordeerd. De beperking van deze richtlijn ligt erin dat deze erg vaag is omdat het radiotherapie-advies voornamelijk is gebaseerd op 'common practise', en dat goede vergelijkende studies ontbreken.
Over behandeling van patiënten met een WHO graad II 'atypisch' meningeoom wordt in de richtlijn het volgende geadviseerd:
“De werkgroep kan geen aanbeveling doen ten aanzien van postoperatieve radiotherapie na een volledige resectie van een WHO graad II meningeoom. De werkgroep is van mening dat het postoperatieve beleid bij deze patiëntengroep bij voorkeur in studieverband wordt onderzocht.
Bij patiënten met een partiële resectie van een WHO graad II meningeoom dient postoperatieve radiotherapie overwogen te worden ter verbetering van de progressievrije overleving.”
(…)
De richtlijn en de studie baseren zich daarbij op het zeer hoge risico op een recidief na chirurgie alleen. Sant et al. (2012) vonden voor een grote Europese data-base dat 27% van de patiënten binnen 5 jaar een recidief hebben van een WHO graad II of III meningeoom. Pasquier et al. (2008) vonden vooral voor niet bestraalde patiënten bedroevend slechtere resultaten. De literatuur noemt recidiefrisico's tussen 39 en 58% (Jenkinson, 2015).
2. Welke behandelopties waren er in 2015 bij een patiënt die een macroscopische resectie heeft gehad van een atypisch meningeoom graad 2?
Op basis van onder 1) genoemde argumenten was destijds (en nu nog) adjuvante
radiotherapie de standaardbehandeling na een WHO-graad II meningeoom. (…)
3. Kunt u voor de verschillende behandelopties de voor- en nadelen benoemen?
Wegens het enorme hoge recidiefrisico tussen 30 en 60% is adjuvante radiotherapie de
standaard voor patiënten na resectie van een WHO graad II 'atypisch' meningeoom
(Jenkinson, 2015). (…)
4. Welke behandeloptie zou vanuit uw MDO bij een dergelijke casus anno 2015 zijn geadviseerd?
Adjuvante radiotherapie.
5. Welke specifieke risico's behoort men bij de gekozen behandeloptie met patiënt te bespreken?
(…) Blindheid door
radiatie opticopathie, zoals ook aangegeven door collega [deskundige] , is extreem zeldzaam, en hoort niet bij het standaardlijstje van bijwerkingen.
6. Kunt u een inschatting geven hoeveel procent van de patiënten na een macroscopische resectie van een atypisch meningeoom graad 2 - bij een adequate voorlichting over de voor- en nadelen - kiest voor adjuvante radiotherapie?
Bulten studieverband: praktisch iedereen.
7. Kunt u gemotiveerd aangeven wat u van de inhoud van het expertise-rapport van collega [deskundige] vindt en of u het wel/niet met hem eens bent?
(…) - Maar ik begrijp de gedachtegang van collega [deskundige] niet wanneer hij enerzijds bevestigt dat de opgetreden bijwerking, -blindheid-, zeldzaam is na radiotherapie van een frontobasaal meningeoom, en vervolgens schrijft dat deze bijwerking genoemd had moeten worden. Het is theoretisch ideaal om alle kleine risico's te noemen, maar binnen de beperkte tijd van een medisch consult onbegonnen werk.
- Dr. [deskundige] schreef dat de patiënt geen keuze werd gegeven. Dat is feitelijk correct, maar gezien de ernst van het onderliggend lijden nogal theoretisch, in ieder geval ongebruikelijk bij een tumor met een rediciefrisico van 30 tot 60%. (…)
8. Heeft u nog overige opmerkingen ten aanzien van deze casus?
Met de radiotherapeut in het ARTI, en velen die zich over deze droevige casus hebben gebogen, deel ik de mening dat patiënte door de tumor, de neurochirurgie, de radiotherapie of een combinatie van deze drie ernstig visueel gehandicapt is. (…)
De late schade na een meningeoom zou kunnen komen door de tumor zelf, o.a. door jarenlange druk op de zenuwen en de bloedvatvoorziening (of door een recidief). Dan de operatie van een frontobasaal meningeoom, waarbij de neurochirurg de frontale hersenkwabben enkele centimeters moet oplichten om erbij te kunnen; dat getrek en gesjor aan de hersenen kan voldoende zijn om onherstelbare schade aan te brengen aan de al verzwakte zenuwen en bloedvaten. De laatste druppel kan bestraling zijn, maar dat kan ook een bloedinkje geweest zijn, dat kan een tik op het hoofd geweest zijn of progressieve littekenvorming met vochtophoping (of wat we het minst van al willen: een nog niet zichtbaar recidief van de tumor).
Hoe droef deze casus ook is, Ik kan geen verwijtbare of vermijdbare handeling of nalatigheid ontdekken, niet van de neurochirurg, niet van de oogarts en niet van de radiotherapeut.”