In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 februari 2022 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de Stichting Sint Maartenskliniek en een gedaagde. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Sint Maartenskliniek om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen een deelgeschilbeschikking van 25 april 2018, waarin de rechtbank had verklaard dat de Stichting aansprakelijk was voor de schade van de gedaagde als gevolg van een ongeval op 26 juli 2015. De Stichting had echter niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden na de eerste roldatum hoger beroep ingesteld, wat aanvankelijk leidde tot de veronderstelling dat tussentijds hoger beroep niet meer mogelijk was.
De rechtbank heeft in haar beoordeling aansluiting gezocht bij de jurisprudentie en recent arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2021:1924), waarin is bepaald dat het niet langer vereist is dat hoger beroep binnen de wettelijke appeltermijn wordt ingesteld, mits dit gebeurt binnen de appeltermijn van het vonnis waarin het tussentijds appel wordt opengesteld. Gezien de omstandigheden en de wens van beide partijen om het hoger beroep alsnog in te stellen, heeft de rechtbank besloten om verlof te verlenen voor het instellen van tussentijds hoger beroep.
De rechtbank heeft bepaald dat de zaak op de parkeerrol zal komen en dat de Stichting Sint Maartenskliniek tijdig gebruik moet maken van de verleende mogelijkheid tot hoger beroep. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. T.P.E.E. van Groeningen.