2.22Dat een andere in het uitleveringsverzoek genoemde verdachte, [medeverdachte 1] , eveneens aangemerkt als “top distributor” wel in Nederland wordt vervolgd, doet hier niet aan af. Het is niet aan de uitleveringsrechter andere zaken hierbij te beoordelen.
Door of namens de opgeëiste persoon is ter zitting ook overigens niets van zodanige strekking naar voren gebracht, dat de rechtbank daarin een beletsel voor de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering zou moeten zien, terwijl de rechtbank ook ambtshalve niet van zodanig beletsel is gebleken. Dat brengt mee dat de rechtbank de uitlevering toelaatbaar zal verklaren. De rechtbank ziet geen aanleiding om aanvullend bewijsmateriaal bij de Minister op te vragen nu zij zich geen oordeel hoeft te vormen over het bewijs in dezen en de processtukken voldoende grondslag bieden voor de beoordeling van het uitleveringsverzoek.
verklaart toelaatbaarde uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika van
[verdachte]met het oog op strafvervolging van:
samenzwering om in of omstreeks de periode van oktober 2019 tot en met 28 mei 2021 met meerdere personen om de Racketeering Influenced and Corrupt Organizations (RICO) Act, 18 U.S.C. § 1962 (d) te schenden, via een patroon aan misdadige praktijken, bestaande uit:
meerdere overtredingen waarbij handel in gereguleerde stoffen was betrokken met schending van 21 U.S.C. § 841, 846, 952, 953, 959, 960 en 963;
meerdere handelingen die strafbaar zijn onder 18 U.S.C. § 1512 (obstructie van de rechtsgang); en
meerdere overtredingen waarbij witwassen van de opbrengsten van de handel in gereguleerde stoffen was betrokkene, met schending van 18 U.S.C. § 1956.
Deze uitspraak is gegeven door:
mr. F.J.H. Hovens, voorzitter,
mr. J.M. Breimer, rechter,
mr. A. de Gooijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. de Rooij, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 4 mei 2023.
Mr. De Gooijer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Rechtbank Gelderland
Strafrecht
Kenmerk IRC : UTL-I-2021017712
Rechtbanknummer : 21-144
Datum uitspraak : 4 mei 2023
Uitleveringswet
Advies inzake uitlevering aan de minister van Justitie en Veiligheid
De rechtbank Gelderland heeft bij uitspraak van heden de uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika van
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats]
wonende/verblijvende : [woonplaats] , [postcode] , in [geboorteplaats]
verder te noemen: de opgeëiste persoon,
Raadsman: mr. Y. Bouchikhi.
toelaatbaar verklaard.
De raadsman heeft verzocht de minister te adviseren om aanvullende garanties te vragen.
De opgeëiste persoon heeft een Marokkaanse c.q. islamitische achtergrond en gedetineerden met deze status zouden extra gevaar lopen in Amerikaanse gevangenissen. Bovendien laat de basale gezondheidszorg aldaar te wensen over, zoals blijkt uit de situatie van een medeverdachte, [medeverdachte 2] , die inmiddels is uitgeleverd. De minister zou garanties moeten vragen voor adequate en humane detentie omstandigheden.
Nederlanders worden niet uitgeleverd tenzij gewaarborgd is dat een eventueel in de verzoekende Staat opgelegde gevangenisstraf in Nederland kan worden ten uitvoer gelegd. Het openbaar ministerie heeft verwezen naar een Nota-uitwisseling tussen Nederland en de Verenigde Staten in 1991 die een algemene terugkeergarantie bewerkstelligt. Volgens de verdediging is dit onvoldoende. Daarbij wordt gewezen op de zaak van een andere medeverdachte, [medeverdachte 2] , die inmiddels is berecht en die een “deal” heeft gesloten die inhoudt dat hij in ieder geval de helft van de opgelegde straf in de Verenigde Staten moet uitzitten alvorens Nederland de executie van het restant kan overnemen. Dit demonstreert de onbetrouwbaarheid van de Amerikaanse autoriteiten inzake het nakomen van de terugkeergarantie, aldus de verdediging.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Algemeen bekend is dat Amerikaanse gevangenissen een verre van ideale detentiecultuur kennen, dat in vergaande mate sprake is van onderling geweld en intimidatie en dat de omstandigheden niet, in gunstige zin, te vergelijken zijn met Nederlandse omstandigheden. Er zijn penitentiaire inrichtingen waarin gedetineerden met een islamitische achtergrond in de verdrukking komen en bloot kunnen staan aan intimidatie en geweld. De rechtbank zal de minister adviseren hiervoor aandacht en garanties te vragen zodat de opgeëiste persoon hieraan niet zal worden blootgesteld.
De verwijzing naar de zaak van medeverdachte [medeverdachte 2] kan niet zonder meer maatgevend zijn voor de gestelde ‘onbetrouwbaarheid’ van de Amerikaanse autoriteiten inzake de terugkeergarantie. In deze zaak was kennelijk sprake van een procesrechtelijke ‘deal’, een ‘
plea bargaining’ zoals in de Verenigde Staten niet ongebruikelijk is. Kennelijk heeft betrokkene daarbij ingestemd met een strafvermindering onder gelijktijdige afstand van het recht dat de terugkeergarantie biedt. Niettemin is het dubieus of een dergelijke ‘
plea bargaining’ waarbij een verdachte zich onder druk gezet kan voelen in te stemmen met het afstand doen van zijn verdragsrechtelijk recht om de opgelegde straf in eigen land uit te zitten, aanvaardbaar is. De rechtbank zal dit verzoek overnemen.
Het moge zo zijn dat door de nota-uitwisseling tussen Nederland en de Verenigde Staten in 1991 een algemene afspraak is ontstaan over de terugkeergarantie in die zin dat een Nederlander die wordt uitgeleverd aan de Verenigde Staten de garantie heeft een eventuele gevangenisstraf in Nederland te kunnen uitzitten. Als daaraan echter wordt getornd door het systeem van ‘plea bargaining’ waarbij de opgeëiste persoon moet kiezen tussen enerzijds strafvermindering en gedeeltelijke executie van de straf in de Verenigde Staten en anderzijds onverkorte strafoplegging en – zo mogelijk – executie daarvan in Nederland, roept dat ernstige vragen op over het wettelijke uitgangspunt van terugkeergaranties.
De rechtbank adviseert de minister daarom van de Verenigde Staten, ingeval van toestemming voor uitlevering, de garantie te vragen dat iedere op te leggen straf in Nederland kan worden uitgevoerd zonder dat dit aspect onderdeel wordt gemaakt van een eventuele ‘plea bargaining’.
mr. F.J.H. Hovens, voorzitter,
mr. J.M. Breimer, rechter,
mr. A. de Gooijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. de Rooij, griffier,
Mr. De Gooijer is buiten staat dit advies mede te ondertekenen.