ECLI:NL:RBGEL:2023:2208

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3795
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag accijns op onveraccijnsde sigaretten in gehuurde loods

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een huurder van een loods, en de inspecteur van de Belastingdienst Douane. Eiser had een naheffingsaanslag van € 279.554 aan accijns ontvangen, omdat er onveraccijnsde sigaretten in de loods waren aangetroffen. Eiser stelde dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de sigaretten, omdat hij zijn enige sleutel van de loods had uitgeleend aan een derde, die hij niet goed kende. De rechtbank heeft de verklaringen van eiser als geloofwaardig beoordeeld en vastgesteld dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de sigaretten voorhanden had of betrokken was bij het voorhanden hebben ervan. De rechtbank oordeelde dat het enkele uitlenen van de sleutel niet voldoende was om betrokkenheid aan te nemen. De naheffingsaanslag werd vernietigd, evenals de beschikking belastingrente. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 2.266.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 22/3795

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst Douane, kantoor Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 21 juli 2021 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) accijns opgelegd naar een bedrag van € 279.554. Tevens is bij beschikking € 13.766 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 maart 2022 de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 10 februari 2023 een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en [naam 1] als kennis en collega van eiser die tevens als onbeëdigd tolk heeft vertaald. Namens verweerder zijn verschenen [naam 2], [naam 3] en [naam 4].
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij.

Feiten

Eiser is vanaf maart 2018 huurder van een loods gelegen op het adres [adres] te [woonplaats]. Eiser heeft in april en mei van dat jaar de heren [naam 5] en [naam 6] toegang verleend tot de loods door hen de sleutel van de loods uit te lenen.
De politie is op 23 mei 2018 de loods binnengegaan naar aanleiding van een tip van de verhuurder van de loods, omdat de verhuurder vermoedde dat de loods werd gebruikt als opslagplaats voor illegale sigaretten.
De politie heeft op basis van haar observaties in de loods contact opgenomen met de Douane. Door de douane zijn de volgende hoeveelheden aan onveraccijnsde sigaretten in beslag genomen, welke zijn overgedragen aan de FIOD voor onderzoek:
  • 147 dozen met 50 sloffen met 10 pakjes van 20 sigaretten met daarop het merk “Marlboro Gold”;
  • Eén doos met 46 sloffen met 10 pakjes van 20 sigaretten met daarop het merk “Marlboro Gold”;
  • Twee pakjes van 20 sigaretten met het merk “Brass”; en
  • Twaalf zakken afval van sigarettenverpakkingen met het merk “Brass”.
4. Eiser is op 26 juli 2018 verhoord. Van het verhoor is een proces-verbaal is opgemaakt. Daarin zijn, voor zover van belang, de volgende vragen gesteld en beantwoord:
“(…)
V: Volgens de verhuurder van de loods bent u de huurder van dit pand. Wat kunt u hierover
verklaren?
A: Dat klopt. Ik huurde dit pand van [naam 7].
V: Waarom huurt u deze loods?
A: Ik huurde de loods om een garagebedrijf te beginnen. Ik wil een garagebedrijf beginnen, ik wacht totdat ik het werk bij mijn eigen baas netjes kan afmaken. En het werk netjes kan
afmaken.
(…)
V: Hoe vaak kwam u in de periode van maart tot en met mei in de loods?
A: Misschien vijf tot tien keer, ik heb daar ook de vloer geverfd toen.
V: Wie waren er toen bij wanneer u in de loods kwam?
A: Ik ben soms alleen geweest, soms is een collega mee geweest. Die collega hielp mij dan mee met de vloer verven. Ik kan in mijn telefoon zien wanneer de vloer klaar was. Dit was
7 april. 7 april was de vloer klaar met de eerste laag.
V: En toen je de vloer aan het verven was, wat stond er in de loods?
A: De loods was helemaal leeg, de bovenverdieping ook.
V: Wie had er een sleutel van deze loods?
A: Ik, en eigenlijk niemand anders. Iemand anders kwam naar mij toe om te vragen of ik een ruimte had waar hij spullen neer kon zetten. Soort bouwmaterialen en voor handel. Hij kwam uit Polen. Ik kende die jongen van het repareren van zijn Volkswagen Caddy. De voornaam van die jongen is [voornaam persoon 6]. Een achternaam weet ik niet, maar het klinkt als [achternaam persoon 6] (fon). [voornaam persoon 6] heeft een vriend, die vriend heeft een bouwbedrijf en omdat in de beginperiode van de huur van de loods ik nog geen papieren had voor mijn bedrijf heb ik de gegevens van die vriend van [voornaam persoon 6] doorgegeven aan de verhuurder, [naam 7]. Het was veiliger om samen daar een bedrijf te hebben, hij (met hij bedoel ik [voornaam persoon 6]) de handel en ik het autobedrijf. Dit om de kosten te verdelen. Zo kon ik nog even sparen om mijn eigen bedrijf te beginnen en hadden wij samen die loods.
V: Heeft [voornaam persoon 6] ooit een sleutel gehad van de loods?
A: Ja, die heb ik aan hem uitgeleend omdat hij wat moest lossen.
V: Wanneer was dat?
A: Dat was op een zaterdag in april of mei. Het kan 21 april of 12 mei zijn geweest.
V: Hoe ging dat, dat uitlenen van de sleutel?
A: Ik heb die zaterdag de loods zelf geopend, toen heb ik hem geholpen met lossen.
V: Wat heb je gelost?
A: Soort houten schuttingen.
(…)
V: En toen je klaar was met lossen, wat heb je toen gedaan?
A: Ik ben weggegaan, en toen heb ik de sleutel achtergelaten voor [voornaam persoon 6].
V: Wat is er toen met de sleutel gebeurd?
A: Die heeft dezelfde avond de sleutel nog naar mijn huis gebracht.
(…)
V: Wie waren er allemaal bij het lossen?
A: Ik, de chauffeur, [voornaam persoon 6] en [voornaam persoon 5].
V: Is er nog meer gelost in de loods?
A: Ja, dat kan een week van tevoren zijn geweest voordat jullie naar binnen zijn gegaan.
V: Wie heeft er toen gelost?
A: Dat was [voornaam persoon 6], hij moest lichte dingen lossen en daar had hij geen heftruck voor nodig. Ik ben daar toen niet geweest, ik heb hem alleen de sleutel gegeven. De sleutel kwam [voornaam persoon 6] bij mij bij mij thuis of bij het bedrijf waar ik werk ophalen, maar dat weet ik niet meer zeker.
V: Hoe is de sleutel weer bij jou gekomen?
A: Hij heeft de sleutel gehouden, want hij moest nog wat materialen brengen en halen. Hij
heeft de sleutel best lang gehouden. Toen jullie de inbeslagname papieren kwamen brengen
op 23 mei, heb ik naar [voornaam persoon 6] gebeld. Drie vier dagen later kwam hij naar het bedrijf in
[plaats] waar ik werk, toen heb ik hem de papieren van jullie gegeven en toen heb ik
ook de sleutel teruggekregen.
V: Wat is het telefoonnummer van [voornaam persoon 6]?
A: Ik kijk in mijn telefoon: [telefoonnummer]. U mag een foto maken van de smsjes die ik in
mijn telefoon heb van hem.
(…)
M: Wij tonen u foto’s (bijlage 1 t/m5) van hetgeen wat wij aangetroffen hebben in de grote
ruimte van de loods.
V: Wat kunt u hierover verklaren?
A: Ik heb dit niet gezien, toen ik in de loods ben geweest stond dit er niet. De laatste keer dat ik in de loods geweest voor 23 mei stond dit er nog niet.
V: Heb je deze dozen zien staan in de loods?
A: Nee dat heb ik niet
V: Toen u de vloer aan het verven was, wat stond er toen allemaal in de loods en in de ruimte boven de loods?
A: Niks, de loods was leeg.
V: Wie heeft deze dozen in de loods neergezet?
A: [voornaam persoon 6], toen ik de sleutel aan hem uitgeleend had. Dat was een week voordat jullie in de loods waren geweest. Ik wilde de vloer nog een laagje verven, dat zou [voornaam persoon 6] dan voor mij doen. [voornaam persoon 6] wilde nog wat lichte bouwmaterialen in de loods neerzetten, hij zei tegen mij dat hij nadat de spullen weer weg waren hij de vloer voor mij zou afmaken. De spullen
zouden één of twee dagen blijven staan, en dan zou hij voor mij de vloer afmaken.
V: Van wie zijn volgens jou de dozen op de foto’s?
A: Ze zijn niet van mij, ik heb de sleutel aan [voornaam persoon 6] gegeven. Toen heeft [voornaam persoon 6] de dozen in de loods gezet. Maar ze zijn volgens mij ook niet van [voornaam persoon 6], want dit is veel geld volgens mij. En [voornaam persoon 6] heeft volgens mij geen geld, hij is volgens mij armoedig. Hij praat vaak alsof hij geen geld heeft, hij heeft ook nooit geld.
(…)
V: Wie is [voornaam persoon 5] [naam 5]?
A: Hij komt wel eens met [voornaam persoon 6] auto’s bij mij laten repareren. Ik heb de gegevens van
[voornaam persoon 5] gemaild naar [naam 7] voor het huurcontract.
V: Hoe kent u [voornaam persoon 5]?
A: Via [voornaam persoon 6].
V: Hoe lang kent u [voornaam persoon 6] al?
A: Ik ken hem al een paar jaar, soms zie ik hem maar één keer per jaar. Hij komt dan bij mij
om de auto’s te repareren.
V: Hoe lang kent u [voornaam persoon 5]?
A: De eerste keer heb ik hem een jaar geleden gezien. Toen kwam hij met [voornaam persoon 6] mee.
V: Heeft u het telefoonnummer van [voornaam persoon 5]?
A: Nee, die heb ik niet. Al het contact dat verliep via [voornaam persoon 6].
V: Toen [voornaam persoon 6] de sleutel kwam terugbrengen nadat wij in de loods waren geweest op 23
mei. Wat heeft hij toen tegen jou gezegd?
A: Ik heb hem gebeld toen jullie de papieren kwamen afgeven, toen heb ik gezegd tegen
[voornaam persoon 6] dat hij er een zooitje van gemaakt had, dat jullie sigaretten hadden gevonden. Een
paar dagen later kwam hij de sleutel teruggeven, hij heeft gezegd dat het wel goed zou
komen. Hij deed alsof het hem niks kon schelen. Daarna heb ik hem ik hem nooit meer
gezien. Wel gebeld, om te vragen om het op te lossen. [voornaam persoon 6] zegt iedere keer morgen,
morgen, morgen maar hij komt nooit.
(…)”
5. De rechtbank heeft eiser ter zitting gevraagd waarom hij de sleutel van de loods heeft uitgeleend aan iemand die hij niet goed kende. Eiser heeft daarop geantwoord dat hij een garagebedrijf wilde starten. Daarvoor moest de vloer van de loods geverfd worden om deze vloeistofdicht te maken. Hij had daar zelf geen verstand van. Degene aan wie hij de sleutel had uitgeleend had een bouwbedrijf en wist hoe hij dat moest doen. Die persoon zou het voor hem doen zodra de spullen, die hij daar met toestemming van eiser tijdelijk had opgeslagen, weer weg waren en daarom had hij de sleutel uitgeleend. Eiser was in de veronderstelling dat de loods door die ander werd gebruikt voor het opslaan van bouwmaterialen. Daarnaast wilde eiser de kosten van de huur van de loods drukken door ze te delen gedurende de tijd dat hij nog niet met zijn bedrijf kon starten. Hij heeft inmiddels inderdaad een eigen garagebedrijf gestart en heeft daarvoor diverse spullen gekocht van waarde. Als deze aanslag in stand blijft, zal alles moeten worden verkocht en heeft hij geen inkomsten meer.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank komt tot het oordeel dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunten van partijen
8. Eiser betoogt dat de aanslag moet worden vernietigd. Hij stelt dat hij geen sigaretten voorhanden had, omdat hij op het moment van aantreffen van de sigaretten geen toegang had tot de loods en er eerder geen sigaretten lagen. Hij stelt ook dat hij niet betrokken was bij het voorhanden hebben van de sigaretten, omdat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de sigaretten of van het voornemen sigaretten op te slaan in de loods door degene aan wie hij de sleutel had uitgeleend. Het verlenen van toegang tot de loods door de sleutel uit te lenen staat volgens eiser in een te ver verwijderd verband tot het voorhanden hebben van sigaretten. Volgens hem kan daarom niet worden gesproken van betrokkenheid bij het voorhanden hebben. Ook kan hem geen verwijt worden gemaakt dat normaliter tot aansprakelijkheid zou leiden. In het nader stuk heeft eiser een uitvoerig gemotiveerd beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. In de wetsgeschiedenis wordt immers gesproken van handlangers en het brein achter een fraude, zodat niet een situatie als die van eiser is voorzien. Subsidiair heeft eiser de hoogte van de naheffing betwist met de stelling dat de politie 116 dozen heeft aangetroffen en niet 147 dozen. Ter zitting heeft eisers advocaat desgevraagd bevestigd dat hij ook een beroep doet op afwezigheid van alle schuld.
9. Verweerder betoogt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden om als belastingschuldige te worden aangemerkt, juist omdat wetenschap hiervoor niet nodig is. Volgens verweerder is sprake van voorhanden hebben, omdat eiser de huurder was van de loods. Subsidiair stelt verweerder dat eiser betrokken was bij het voorhanden hebben doordat hij betrokken was bij de opslag van de sigaretten.
Beoordelingskader
10. De Accijnsrichtlijn 2008 (richtlijn 2008/118) is geïmplementeerd in de Wet op de Accijns (WA). Deze wet is per 13 februari 2023 gewijzigd naar aanleiding van de nieuwe Accijnsrichtlijn (2020/262), maar de rechtbank gaat voor deze zaak uit van de bepalingen zoals deze golden in 2018, toen de sigaretten in de loods zijn aangetroffen. De WA moet worden uitgelegd conform de bepalingen en uitleg van de Accijnsrichtlijn.
11. In artikel 1, eerste lid, onder f en tweede lid, van de WA is overeenkomstig de Accijnsrichtlijn bepaald dat accijns worden geheven over tabaksproducten. Volgens het tweede lid wordt de accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik. Artikel 2, eerste lid, onder b, van de WA bepaalt dat onder uitslag tot verbruik mede wordt verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Indien deze bepaling van toepassing is, dan wordt op grond van artikel 51, eerste lid, onder b, van de WA de accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. Deze bepaling is gelijkluidend aan artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Accijnsrichtlijn 2008.
12. Bij de wijziging van de WA is blijkens de totstandkomingsgeschiedenis het volgende opgemerkt:
"(…) De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde "voorhanden hebben" wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan "de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is". Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste). Dit vereiste wordt door de Accijnsrichtlijn 2008 alleen gesteld in geval van een onregelmatigheid tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder de accijnsschorsingsregeling artikel 8, eerste lid, onderdeel a, onder ii). (…)" [1]
13. Uit punt 23 en 24 van het arrest van het Hof van Justitie EU van 10 juni 2021 (de zaak WR) [2] , waarnaar verweerder heeft verwezen, volgt dat het begrip “voorhanden hebben” moet worden uitgelegd volgens het gewone spraakgebruik en dat dit begrip dus ziet op het fysiek in bezit hebben van de goederen. Uit punt 28 van het arrest en uit het dictum in punt 36 volgt dat wetenschap dat het om accijnsgoederen gaat waarvan de accijns verschuldigd is geworden niet vereist is als iemand fysiek in het bezit is van de goederen.
14. De Hoge Raad is in zijn arrest van 29 april 2022 [3] op basis van ditzelfde arrest WR van het Hof van Justitie uitgegaan van het volgende rechtskader. Het begrip ‘de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft’ als bedoeld in artikel 8, lid 1, letter b, van Richtlijn 2008/118/EG ziet in het gewone spraakgebruik op een persoon die deze goederen fysiek tot zijn beschikking heeft. Niet relevant is of de desbetreffende persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot die goederen en evenmin is relevant of deze persoon weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat voor die goederen accijns wordt verschuldigd.
15. De bewijslast dat eiser belastingplichtige is voor de nageheven accijns, omdat hij onveraccijnsde accijnsgoederen voorhanden heeft gehad of daarbij betrokken is geweest, rust op verweerder.
Had eiser de sigaretten voorhanden?
16. Vast staat dat het bij de in de loods gevonden sigaretten gaat om onveraccijnsde accijnsgoederen, die zich bevonden buiten een accijnsschorsingsregeling, zodat sprake was van uitslag tot verbruik en dus van verschuldigdheid van accijns. In geschil is of eiser deze goederen voorhanden had of daarbij betrokken was.
17. Voor wat betreft het voorhanden hebben geldt het volgende. De rechtbank begrijpt het betoog van verweerder in het licht van het hiervoor genoemde arrest WR van het Hof van Justitie zo dat een huurder van een loods de goederen die in die loods zijn opgeslagen fysiek in bezit (of fysiek tot zijn beschikking) heeft. Kennelijk is dit volgens verweerder ook zo als de huurder de enige sleutel van de loods aan een ander heeft uitgeleend, niet wetend dat die ander in de loods vervolgens onveraccijnsde goederen gaat opslaan. Dit is echter niet beslist in het arrest van het Hof van Justitie en de vraag is of dit juist is.
18. De rechtbank acht de verklaring van eiser bij de FIOD consistent en geloofwaardig, omdat er geen enkele aanwijzing is dat deze verklaring niet klopt. Verweerder heeft niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat eiser nog een andere sleutel bezat dan de sleutel die hij had uitgeleend. Verweerder heeft wel aangevoerd dat eisers verklaring bij de FIOD niet consistent zou zijn, maar de rechtbank ziet de tegenstrijdigheid niet. Eiser heeft namelijk steeds verklaard dat hij de enige was die een sleutel had van de loods en dat hij die sleutel had uitgeleend kort voordat de sigaretten door de politie en de FIOD werden aangetroffen in de loods. Ook heeft hij verklaard dat er voor die tijd geen sigaretten in de loods lagen. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van de juistheid van die verklaring uitgaan.
19. Verweerder heeft, gelet op deze verklaring van eiser en het ontbreken van andere bewijsmiddelen, niet aannemelijk gemaakt dat eiser op 23 mei 2018, toen hij zijn enige sleutel van de loods had uitgeleend aan een ander, in de loods kon komen en dus feitelijk kon beschikken over de accijnsgoederen die door die ander daar waren opgeslagen. Eiser had dus niet het fysieke bezit van de sigaretten. Dit heeft tot gevolg dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de sigaretten voorhanden had in de zin van de WA en de Accijnsrichtlijn 2008.
Was eiser betrokken bij het voorhanden hebben?
20. De volgende vraag is of eiser wel betrokken was bij het voorhanden hebben, zoals verweerder subsidiair heeft gesteld. Verweerder meent dat eiser betrokken was bij de opslag van de sigaretten en verwijst daarvoor naar de overwegingen van Hof Den Bosch van 18 januari 2019 [4] , welke uitspraak is bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2021 [5] .
21. Kennelijk bedoelt verweerder te stellen dat het uitlenen van de sleutel van de loods leidt tot betrokkenheid bij de opslag en dus tot betrokkenheid bij het voorhanden hebben. In de door verweerder genoemde uitspraken ging het echter om een heel ander geval, waarbij degene die werd aangemerkt als betrokken bij het voorhanden hebben in opdracht van degene die de goederen voorhanden had diverse werkzaamheden had verricht waardoor het verhandelen van de accijnsgoederen mogelijk werd. Het ging in die zaak immers om “het in opdracht van diegene optreden als doorgeefluik van de koopsommen voor de desbetreffende accijnsgoederen, door die koopsommen met gebruikmaking van valse facturen op een eigen bankrekening te ontvangen en vervolgens aan de opdrachtgever af te geven” [6] . Dat Hof en Hoge Raad in dat geval oordeelden dat sprake was van betrokkenheid, maakt niet dat het uitlenen van de enige sleutel van een gehuurde loods ook leidt tot betrokkenheid.
22. Hof Den Bosch heeft in die zaak het begrip betrokken zijn naar het spraakgebruik uitgelegd en daarbij onder ‘betrokken zijn’ verstaan “in iets gemoeid zijn” dan wel “ergens mee te maken hebbend”. [7] De rechtbank acht dit een juiste uitleg van het begrip betrokken zijn, maar ziet in de omstandigheden van dit geval geen aanwijzing om aannemelijk te achten dat eiser in de sigarettenopslag gemoeid was of daarmee te maken had. Het enkele uitlenen van zijn enige sleutel is daarvoor niet voldoende. Dit geldt temeer omdat de rechtbank op basis van eisers verklaring bij de FIOD en zijn verklaring ter zitting aannemelijk acht dat eiser voor het uitlenen van de sleutel een goede reden had en niet hoefde te verwachten dat misbruik zou worden gemaakt van die sleutel. Degene aan wie hij de sleutel had uitgeleend had namelijk een bouwbedrijf en had toegezegd om eiser te helpen met het gereed maken van de loods voor de exploitatie van eisers garage door het verven van de vloer van de loods om deze vloeistofdicht te maken. Eiser hoefde niet te verwachten dat die persoon, die zoals afgesproken tijdelijk bouwmaterialen in de loods mocht opslaan en dit eerder in het bijzijn van eiser ook daadwerkelijk had gedaan, de volgende keer onveraccijnsde sigaretten in de loods zou opslaan.
23. Andere omstandigheden die tot betrokkenheid van eiser kunnen leiden, heeft verweerder niet gesteld en dus ook niet aannemelijk gemaakt.

Conclusie en gevolgen

24. Omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de sigaretten voorhanden had of daarbij betrokken was, is niet aannemelijk dat eiser belastingplichtige is voor de opgelegde naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag moet daarom worden vernietigd. Voor de beschikking belastingrente geldt hetzelfde. De overige beroepsgronden van eiser hoeven dus niet meer te worden besproken. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
24. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.266 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting met een waarde per punt van € 296, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.266;
- draagt verweerder op om het betaalde griffierecht van € 184 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Zeldenrust, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2008/2009, 32 031, nr. 3, p. 8.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 juni 2021, C-279/19, ECLI:EU:C:2021:473.
3.ECLI:NL:HR:2022:659, r.o. 2.4.2.
6.Zie r.o. 3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:169.
7.Zie r.o. 2.4.3. van het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:169.