ECLI:NL:RBGEL:2023:1603

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
406738
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenruzie over eigendom en aansprakelijkheid van riolering en erfdienstbaarheid van weg

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren, [bewoners X c.s.] en [bewoners Y c.s.], draait het om een geschil over de eigendom van een gebroken rioleringsbuis en de aansprakelijkheid voor de daaruit voortvloeiende schade. Sinds maart 2021 kunnen [bewoners X c.s.] hun afvalwater niet meer afvoeren door een breuk in de rioleringsbuis, die zich bevindt op grond van [bewoners Y c.s.]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over wie de eigenaar van de gebroken riolering is en wie verantwoordelijk is voor de schade. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente niet de eigenaar is van de inzamelleiding en dat [bewoners Y c.s.] ook niet als eigenaar kunnen worden aangemerkt. De vorderingen van [bewoners X c.s.] zijn afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims. Daarnaast is er een erfdienstbaarheid van weg aan de orde, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat deze erfdienstbaarheid op het perceel van [bewoners Z c.s.] rust en dat de breedte van het pad ten minste 3,50 meter moet zijn. De rechtbank heeft de vorderingen van [bewoners Y c.s.] grotendeels toegewezen, waaronder het verbod voor [bewoners X c.s.] om onderhoudswerkzaamheden aan het pad te belemmeren en het verwijderen van obstakels die de doorgang frustreren. De proceskosten zijn toegewezen aan de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/406738 / HA ZA 22-329
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van
[de heer X]en
[mevrouw X],
te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: ‘
[bewoners X c.s.]’,
advocaat: mr. M.M.H. Sangers te Amsterdam,
tegen

1.de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE LINGEWAARD,

te Bemmel,
gedaagde partij in conventie,
hierna te noemen: de ‘
gemeente’,
advocaten: mr. A.T. Bolt en mr. V. Lafeber te Arnhem,
2.
[de heer Y]en
[mevrouw Y],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: ‘
[bewoners Y c.s.]’,
advocaat: mr. G.S. Ebbeng-Horstman te Nijmegen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens vermeerdering van eis, met producties 1 en 2,
- de aanvullende producties 10 tot en met 13 van [bewoners Y c.s.] ;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van het geschil

2.1.
[bewoners X c.s.] en [bewoners Y c.s.] zijn buren van elkaar. Door een breuk in een rioleringsbuis, kunnen [bewoners X c.s.] sinds maart 2021 hun afvalwater niet meer afvoeren. De breuk bevindt zich in grond die eigendom is van [bewoners Y c.s.] Tussen partijen is in geschil wie eigenaar is van het gedeelte van de riolering dat kapot is gegaan. [bewoners X c.s.] zijn van oordeel dat de gemeente of [bewoners Y c.s.] daarvan eigenaar zijn. Daarnaast is in geschil wie aansprakelijk is voor de schade van [bewoners X c.s.] en wie de kapotte rioleringsbuis moet herstellen. Het geschil over de riolering is niet het enige dat partijen verdeeld houdt; tussen [bewoners Y c.s.] en [bewoners X c.s.] bestaat ook onenigheid over het bestaan en de inhoud van een erfdienstbaarheid van weg.

3.De feiten

3.1.
De woning van [bewoners X c.s.] is gelegen aan [adres 1] , kadastraal bekend [kadastrale gegevens] (hierna: ‘
[perceel X]’). [bewoners Y c.s.] wonen aan [adres 2] , kadastraal bekend [kadastrale gegevens] (hierna: ‘
[perceel Y]’). Aan de bovenkant van [perceel X] grenst een strook rond die kadastraal bekend is als [kadastrale gegevens] (hierna: ‘
[perceel Z]’):
[AFBEELDING]
3.2.
Op enig moment tussen 2013 en 2023 zijn in het kadaster de perceelnummers gewijzigd. In een verklaring van de beheerder van het kadaster van 27 december 2022 staat dat [perceel Y] voorheen bekend stond als [kavel Y] en [perceel Z] als [kavel Z] .
3.3.
De genoemde percelen zijn onderdeel geweest van een ruilverkaveling. [de heer X] heeft bezwaar gemaakt tegen het plan van toedeling dat onderdeel was van de ruilverkaveling. Op 27 juni 2012 is het bezwaar ingetrokken, nadat een overeenkomst was gesloten met de landinrichtingscommissie. Onderdeel van die overeenkomst was dat [kavel Z] (thans [perceel Z] ) werd toegedeeld aan [de heer X] . In diezelfde overeenkomst is opgenomen dat ten laste van die kavel ( [kavel Z] , thans [perceel Z] ) een erfdienstbaarheid van weg zou worden gevestigd ten behoeve van [kavel Y] (thans [perceel Y] ).
3.4.
Het resultaat van de ruilverkaveling is vastgelegd in een notariële akte die op 14 februari 2013 is verleden voor notaris mr. J.M.M. Stevens. In die akte zijn niet alleen de resultaten van de ruilverkaveling vastgelegd, maar ook de vestiging van lasten. In de akte is in volgnummer 576 het volgende opgenomen:
Ten behoeve van [kavel Y] als heersend erf en ten laste van de kavels [kavel Z] en [betrokken kavel] als dienende erven, wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van weg, om te komen van en te gaan naar de openbare weg, zijnde [straat] , echter alleen ten behoeve van woon- en werkverkeer.
3.5.
Uit een onderzoek naar erfdienstbaarheden door de beheerder van het kadaster blijkt voor [perceel Z] dat de voornoemde notariële akte op 15 februari 2013 is ingeschreven in de openbare registers. Voor [perceel X] blijkt uit een soortgelijk onderzoek dat voor dat perceel geen erfdienstbaarheden zijn ingeschreven in de openbare registers.
3.6.
De woningen van [bewoners X c.s.] en [bewoners Y c.s.] zijn via een zogenoemde vrijevervalleiding aangesloten op het gemeentelijk hoofdriool (hierna: het ‘
hoofdriool’). Een vrijevervalleiding ligt onder een kleine helling in de grond en voert daardoor het afvalwater af door middel van zwaartekracht. De vrijevervalleiding in kwestie (hierna: de ‘
inzamelleiding’) ontspringt bij de woning van [bewoners X c.s.] in [perceel X] en loopt ondergronds via [perceel Y] (van [bewoners Y c.s.] ) naar [laatste perceel] en is in dat laatste perceel aangesloten op het hoofdriool via drukrioolgemaal [kenmerk drukrioolgemaal] . Het hoofdriool en het drukrioolgemaal zijn eigendom van de gemeente.
3.7.
Omdat [bewoners X c.s.] sinds maart 2021 hun afvalwater niet meer goed konden lozen, heeft de gemeente een rioolinspectie laten uitvoeren. Daaruit is gebleken dat de inzamelleiding is gebroken (hierna: de ‘
leidingbreuk’), waardoor grond naar binnen is gestroomd en de inzamelleiding verstopt is geraakt. Door deze verstopping wordt het afvalwater van [bewoners X c.s.] niet meer afgevoerd.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[bewoners X c.s.] vorderen, na vermeerdering van eis, in conventie – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1.
primair:
a. voor recht verklaart dat de gemeente ter plaatse van de breuklocatie eigenaar is van de inzamelleiding;
b. voor recht verklaart dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [bewoners X c.s.] geleden schade ten gevolge van de leidingbreuk;
c. de gemeente veroordeelt tot betaling van € 1.332,70 plus pro memorie kosten aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente;
d. de gemeente veroordeelt de schade aan de inzamelleiding te herstellen.
2.
subsidiair:
a. voor recht verklaart dat de gemeente ter plaatse van de breuklocatie eigenaar is van de inzamelleiding, althans dat [bewoners Y c.s.] dat zijn;
b. voor recht verklaart dat [bewoners Y c.s.] aansprakelijk zijn voor de door [bewoners X c.s.] geleden schade ten gevolge van de leidingbreuk;
c. [bewoners Y c.s.] veroordeelt tot betaling van € 1.332,70 plus pro memorie kosten aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente;
d. [bewoners Y c.s.] veroordeelt de schade aan de inzamelleiding te herstellen.
3.
meer subsidiair:
a. voor recht verklaart dat de gemeente ter plaatse van de breuklocatie eigenaar is van de inzamelleiding, althans dat [bewoners Y c.s.] dat zijn;
b. voor recht verklaart dat de gemeente en [bewoners Y c.s.] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [bewoners X c.s.] geleden schade ten gevolge van de leidingbreuk;
c. de gemeente en [bewoners Y c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.332,70 plus pro memorie kosten aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente;
d. [bewoners Y c.s.] veroordeelt de schade aan de inzamelleiding te herstellen.
4. zowel
primair, subsidiair als meer subsidiair:
a. een erfdienstbaarheid op het perceel van [bewoners X c.s.] ten behoeve van het perceel van [bewoners Y c.s.] opheft, zulks voorwaardelijk, te weten voor het geval de erfdienstbaarheid bestaat;
b. de gemeente en [bewoners Y c.s.] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.332,70 plus pro memorie kosten, althans een in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
c. de gemeente en [bewoners Y c.s.] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten.
4.2.
De gemeente en [bewoners Y c.s.] voeren verweer. De gemeente concludeert
primairtot niet-ontvankelijkheid van [bewoners X c.s.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [bewoners X c.s.] en
subsidiairtot toekenning van een in goede justitie te bepalen (lager) bedrag aan schadevergoeding, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [bewoners X c.s.] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten. [bewoners Y c.s.] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [bewoners X c.s.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [bewoners X c.s.]
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.4.
[bewoners Y c.s.] vorderen in reconventie – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat het pad van de erfdienstbaarheid een breedte dient te hebben van vijf meter, althans een in goede justitie te bepalen breedte;
[bewoners X c.s.] op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of gedeelte van een dag gebiedt om:
a. alle op het pad van de erfdienstbaarheid geplaatste objecten, waaronder in ieder geval de verkeersdrempel, te verwijderen en verwijderd te houden;
b. [bewoners Y c.s.] en hun visite en andere bezoekers vrije, onbelemmerde doorgang te verlenen over het pad van de erfdienstbaarheid.
3. [bewoners X c.s.] op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag of gedeelte van een dag verbiedt om:
a. enig object op het pad van de erfdienstbaarheid te plaatsen;
b. [bewoners Y c.s.] op welke wijze dan ook te belemmeren om onderhoudswerkzaamheden uit te voeren aan het pad van de erfdienstbaarheid, of uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden ongedaan te maken.
4. [bewoners X c.s.] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.5.
[bewoners X c.s.] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [bewoners Y c.s.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [bewoners Y c.s.] met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [bewoners Y c.s.] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente en de nakosten.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In de kern genomen draait deze zaak om twee onderwerpen: de riolering en een erfdienstbaarheid van weg. De vorderingen van partijen kunnen worden verdeeld tussen die twee onderwerpen en daarom zal de rechtbank hieronder per onderwerp de vorderingen beoordelen.
Riolering
5.2.
De beoordeling van de vorderingen van [bewoners X c.s.] die gaan over de riolering hangt af van de antwoorden op twee vragen:
  • Is de gemeente ter plaatse van de breuklocatie eigenaar van de inzamelleiding of zijn [bewoners Y c.s.] dat?
  • Is één van de gedaagden gehouden om de schade aan de inzamelleiding te herstellen en is één van de gedaagden aansprakelijk voor de schade van [bewoners X c.s.] ?
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat ter plaatse van de breuklocatie de inzamelleiding eigendom is van de gemeente of van [bewoners Y c.s.] Voorts is de rechtbank van oordeel dat geen van de gedaagden aansprakelijk is voor de schade van [bewoners X c.s.] Ten slotte zijn de gedaagden niet gehouden om de schade aan de inzamelleiding te herstellen. Alle vorderingen van [bewoners X c.s.] die betrekking hebben op de riolering worden daarom afgewezen. De rechtbank zal hieronder toelichten hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
De gemeente – eigendom
5.4.
[bewoners X c.s.] stellen dat de gemeente eigenaar is van de inzamelleiding en voeren aan dat de rechtsvoorganger van de gemeente (de gemeente Bemmel) een aannemer opdracht heeft gegeven om die aan te leggen. Daardoor zou de gemeente eigenaar zijn op grond van artikel 5:20 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (‘
BW’).
5.5.
De rechtbank stelt voorop dat een riolering moet worden aangemerkt als een net in de zin van artikel 5:20 lid 2 BW. [1] Dit betekent dat de bevoegde aanlegger van een riool (of zijn rechtsopvolger) eigenaar van dat riool is. De bevoegde aanlegger zal meestal de opdrachtgever zijn van de feitelijke aanlegger. [2] Waar de gemeente erkent dat zij opdracht heeft gegeven tot de aanleg van het hoofdriool en dat zij daarvan eigenaar is, betwist de gemeente dat zij een aannemer opdracht heeft gegeven om de inzamelleiding aan te leggen. [bewoners X c.s.] leggen ter onderbouwing van de stelling dat de gemeente de inzamelleiding heeft laten aanleggen alleen een verklaring over van de moeder van [mevrouw X] en een foto waarop een graafmachine te zien is. De foto is niet gedateerd, is slecht van kwaliteit en bevat geen zichtbare details over wie daar aan het werk was en in wiens opdracht dat zou zijn geweest. Het enkele gegeven dat op de foto een graafmachine zichtbaar is, levert zonder toelichting (die ontbreekt) geen bewijs op van de stelling dat de gemeente opdracht heeft gegeven tot aanleg van de inzamelleiding. Voor wat betreft de verklaring van de moeder van [mevrouw X] valt het de rechtbank op dat precies de bewoordingen zijn gebruikt die blijkens de in dit randnummer aangehaalde kamerstukken relevant zijn, terwijl dat geen woorden zijn die in het dagelijks spraakgebruik gebezigd plegen te worden. Verder ontbreekt een handtekening en zit er zo’n 30 jaar tussen de aanleg van de inzamelleiding en het moment waarop de verklaring is afgelegd. Dit doet twijfels rijzen omtrent de authenticiteit en/of betrouwbaarheid van de verklaring, te meer daar het ook geen uitgebreide of gedetailleerde verklaring betreft. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen [bewoners X c.s.] thans ter onderbouwing van hun stelling hebben overgelegd, niet voldoende is om het bewijs te leveren dat de gemeente een aannemer opdracht heeft gegeven om de inzamelleiding aan te leggen, zulks gelet op de voldoende gemotiveerde betwisting daarvan door de gemeente. Omdat [bewoners X c.s.] geen (voldoende) gespecificeerd bewijsaanbod hebben gedaan voor de door de gemeente betwiste stelling, zal de rechtbank hun ook niet in de gelegenheid stellen om daarvoor alsnog bewijs te leveren.
5.6.
Voor het geval het beroep op artikel 5:20 lid 2 BW niet slaagt, hebben [bewoners X c.s.] aangevoerd dat de inzamelleiding wordt nagetrokken door het aan de gemeente toebehorende hoofdriool. De rechtbank stelt in dit verband voorop dat de Hoge Raad heeft bepaald dat een kabelnet een onroerende zaak is. [3] Volgens de wetgever geldt dit uitgangspunt bovendien voor alle netten, waaronder ook een riolering. [4] Dit betekent dat horizontale natrekking mogelijk is als de inzamelleiding kan worden aangemerkt als bestanddeel van het hoofdriool (artikel 5:20 lid 1 sub e, laatste zinsdeel, BW).
5.7.
Vooropgesteld wordt dat een net in beginsel in zijn geheel één zaak is. De wetgever heeft overwogen dat dit recht doet aan het feit dat een net een feitelijke en functionele eenheid is. [5] Een net is echter ook een deelbare zaak en kan dus worden gescheiden in meerdere deelnetten, die dan elk een zelfstandige zaak vormen met elk (mogelijk) verschillende eigenaars. [6] De vraag waar de grens tussen twee deelnetten ligt en of die naar verkeersopvattingen tezamen als één zaak moeten worden gezien, moet worden beantwoord aan de hand van de verkeersopvattingen. [7] Daarbij kunnen zowel maatschappelijke aspecten (zoals een kenbare afscheiding) als technische aspecten (zoals de vraag of de aansluiting tussen de twee deelnetten kan worden afgesloten) een rol spelen. [8]
5.8.
De inzamelleiding is aangesloten op het hoofdriool via drukrioolgemaal [kenmerk drukrioolgemaal] dat onderin [laatste perceel] ligt. Hoewel dat niet op een perceelgrens is, kan naar het oordeel van de rechtbank wel gesproken worden van een redelijk kenbare afscheiding bij het drukrioolgemaal. Voorts hebben [bewoners X c.s.] , nadat de gemeente dit had gesteld, onvoldoende gemotiveerd betwist dat de inzamelleiding en het hoofdriool verschillende doorsnedes hebben (de inzamelleiding heeft een doorsnee van 125 millimeter, terwijl de drukrioolleiding een doorsnee van 50 millimeter heeft) en is niet betwist dat de inzamelleiding en het hoofdriool het afvalwater niet op dezelfde manier afvoeren (de inzamelleiding voert af door zwaartekracht, terwijl het hoofdriool mechanisch afvoert doordat het afvalwater onder druk wordt weggepompt). Ook is niet betwist dat zich op de betrokken percelen ontstoppingspunten bevinden (de rode vierkantjes in de buurt van de woningen op de kaart in randnummer 3.1). Die ontstoppingsstukken zijn naar het oordeel van de rechtbank technische aspecten die van belang zijn bij de vraag of naar verkeersopvattingen kan worden gesproken over één gezamenlijk net of over verschillende deelnetten. [bewoners X c.s.] hebben niet betwist dat de woningen via deze punten zijn aangesloten op de inzamelleiding en dat bij deze punten onderhoud kan worden gepleegd.
5.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden gesproken van een kenbare afscheiding ter hoogte van het drukrioolgemaal en dat er duidelijke technische verschillen zijn tussen het hoofdriool en de inzamelleiding. De inzamelleiding is naar het oordeel van de rechtbank een deelnet en dus een zelfstandige zaak. Omdat de inzamelleiding een zelfstandige zaak is, is de leiding geen onderdeel van het hoofdriool en daarom niet door horizontale natrekking bestanddeel van het hoofdriool.
5.10.
Hoewel zij daaraan geen vordering hebben verbonden, voeren [bewoners X c.s.] nog aan dat de gemeente door verkrijgende verjaring een opstalrecht op de inzamelleiding zou hebben verkregen. [bewoners X c.s.] hebben ter onderbouwing gesteld dat de gemeente zich als bezitter heeft gedragen doordat zij de schade aan de inzamelleiding heeft laten opsporen, maar hebben niets gesteld over de aanvang van de verjaring of over hoe lang de gemeente onafgebroken een eventueel bezit zou hebben gehad. [bewoners X c.s.] hebben daarom onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat de gemeente door verkrijgende verjaring een opstalrecht zou hebben verkregen.
5.11.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de gemeente geen eigenaar is van de inzamelleiding. Alle verklaringen voor recht jegens de gemeente zullen daarom worden afgewezen. Aan de overige vorderingen van [bewoners X c.s.] ligt het standpunt ten grondslag dat de gemeente aansprakelijk is voor schade van [bewoners X c.s.] en/of dat gemeente gehouden is om de schade aan de inzamelleiding te herstellen. Bij die standpunten en vorderingen zal hierna worden stilgestaan.
De gemeente – aansprakelijkheid en herstelplicht
5.12.
[bewoners X c.s.] voeren aan dat de gemeente een onrechtmatige daad heeft gepleegd doordat zij – nadat de inzamelleiding kapot is gegaan – heeft nagelaten de schade te herstellen, waardoor [bewoners X c.s.] al sinds maart 2021 hun afvalwater niet meer kunnen afvoeren. Daarom is de gemeente volgens [bewoners X c.s.] aansprakelijk voor door hen geleden schade en moet de gemeente de schade aan de inzamelleiding herstellen.
5.13.
[bewoners X c.s.] hebben de vorderingen die betrekking hebben op aansprakelijkheid, schade en herstel van de inzamelleiding gebaseerd op zorgplichten die de gemeente als eigenaar zou hebben. Omdat de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld dat de gemeente geen eigenaar is van de inzamelleiding, kunnen die stellingen van [bewoners X c.s.] niet bijdragen aan het slagen van de vorderingen.
5.14.
[bewoners X c.s.] voeren ook nog aan dat de gemeente, door te weigeren de schade aan de inzamelleiding te herstellen, een inbreuk zou hebben gepleegd op het recht op sanitair van [bewoners X c.s.] Dit recht vloeit voort uit het recht op een adequate levensstandaard en het recht op gezondheid (artikel 11 en 12 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele Rechten) en is door de Nederlandse staat als mensenrecht erkend op de zevende zitting van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties te Geneve. [9] Door de gemeente is betwist dat zij een inbreuk maakt op het recht op sanitair, omdat zij heeft voldaan aan haar plicht om afvalwater in te zamelen en te transporteren door het hoofdriool aan te leggen en te beheren. De rechtbank is van oordeel dat de gemeente niet verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van rioolleidingen in percelen die niet haar eigendom zijn, omdat daarbij geen sprake is van een openbaar riool. [10] Gelet daarop heeft de gemeente geen inbreuk gemaakt op het recht op sanitair van [bewoners X c.s.] en heeft zij bijvoorbeeld ook niet in strijd gehandeld met artikel 10.33 van de Wet milieubeheer.
5.15.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de gemeente jegens [bewoners X c.s.] geen inbreuk heeft gemaakt op een recht en ook niet heeft gehandeld of nagelaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. De gemeente is daarom niet aansprakelijk voor schade van [bewoners X c.s.] als gevolg van de leidingbreuk en is ook niet gehouden om de schade aan de inzamelleiding te herstellen. Alle vorderingen van [bewoners X c.s.] jegens de gemeente zullen daarom worden afgewezen.
[bewoners Y c.s.] – eigendom
5.16.
Omdat de rechtbank hiervoor reeds heeft geoordeeld dat alle vorderingen van [bewoners X c.s.] jegens de gemeente zullen worden afgewezen, resteren voor wat betreft de riolering alleen nog de vorderingen jegens [bewoners Y c.s.] Een aantal van die vorderingen is gebaseerd op de stelling dat [bewoners Y c.s.] ter plaatse van de breuklocatie eigenaar zijn van de inzamelleiding. [bewoners X c.s.] voeren daarvoor aan dat [bewoners Y c.s.] moeten worden gezien als de bevoegde aanleggers van het gedeelte van de inzamelleiding dat kapot is gegaan (artikel 5:20 lid 2 BW).
5.17.
[bewoners Y c.s.] hebben betwist dat zij de inzamelleiding hebben aangelegd of dat zij moeten worden aangemerkt als bevoegde aanleggers. [bewoners X c.s.] hebben ter onderbouwing van hun standpunt alleen aangevoerd dat [bewoners Y c.s.] als bevoegde aanleggers moeten worden aangemerkt, omdat het kapotte gedeelte van de inzamelleiding in hun grond ligt. Gelet op die zeer summiere onderbouwing, is de rechtbank van oordeel dat [bewoners X c.s.] onvoldoende feiten hebben gesteld om te kunnen aannemen dat [bewoners Y c.s.] als bevoegde aanleggers eigenaars zijn van het kapotte gedeelte van de inzamelleiding. Omdat [bewoners X c.s.] niet hebben voldaan aan hun stelplicht en overigens ook geen (voldoende) gespecificeerd bewijsaanbod hebben gedaan, zal de rechtbank [bewoners X c.s.] niet in de gelegenheid stellen om alsnog bewijs te leveren voor hun stelling dat [bewoners Y c.s.] moeten worden gezien als bevoegde aanleggers van het gedeelte van de inzamelleiding dat kapot is gegaan.
5.18.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [bewoners Y c.s.] ter plaatse van de breuklocatie eigenaars zijn van de inzamelleiding, zodat de vorderingen van [bewoners X c.s.] die daarvan uitgaan zullen worden afgewezen.
5.19.
Ten overvloede – en buiten de rechtsstrijd van partijen – merkt de rechtbank op dat het goed denkbaar is dat [bewoners X c.s.] ter plaatse van de breuklocatie zelf eigenaar zijn van de inzamelleiding. De inzamelleiding ontspringt immers bij hun eigen woning en loopt vanaf dat punt stroomafwaarts richting het hoofdriool. Omdat de woning van [bewoners Y c.s.] pas na de breuklocatie via een ontstoppingspunt is aangesloten op de inzamelleiding (vgl. randnummers 3.8 en 5.8), is het niet ondenkbaar dat de inzamelleiding tot dat ontstoppingspunt op grond van horizontale natrekking (artikel 5:20 lid 1 sub e, middelste zinsdeel, BW) eigendom is van [bewoners X c.s.] en dat zij in staat moeten worden gesteld om de schade aan de inzamelleiding op eigen kosten zelf te (laten) herstellen. Een dergelijk oordeel is echter in deze procedure niet gevraagd, zodat de rechtbank daarover niet kan beslissen.
[bewoners Y c.s.] – aansprakelijkheid en herstelplicht
5.20.
Los van de vraag wie eigenaar is van de inzamelleiding, voeren [bewoners X c.s.] nog aan dat [bewoners Y c.s.] een onrechtmatige daad hebben gepleegd doordat zij, nadat de inzamelleiding kapot is gegaan, de schade aan de inzamelleiding niet hebben hersteld. Daarom zijn [bewoners Y c.s.] volgens [bewoners X c.s.] aansprakelijk voor door hen geleden schade en moeten [bewoners Y c.s.] de schade aan de inzamelleiding herstellen.
5.21.
[bewoners X c.s.] hebben de vorderingen die betrekking hebben op aansprakelijkheid, schade en het herstel van de inzamelleiding gebaseerd op de stelling dat de leidingbreuk zou zijn ontstaan doordat [bewoners Y c.s.] tijdens een verbouwing in 2016 zware voertuigen, die hevige trillingen zouden veroorzaken, op zijn perceel heeft toegelaten. Tussen partijen staat echter niet ter discussie dat [bewoners X c.s.] pas sinds maart 2021 last hebben van de rioolverstopping. Gelet op de betwisting van [bewoners Y c.s.] dat de voertuigen op de breuklocatie stonden en het tijdsverloop tussen de verbouwing en de verstopping, mocht van [bewoners X c.s.] worden verwacht dat zij in deze procedure hadden toegelicht waarom de werkzaamheden uit 2016 kunnen worden gerelateerd aan de verstopping uit 2021 en hoe pas vijf jaar na dato de rioolbuis verstopt kon raken. Omdat dergelijke toelichtingen ontbreken, is niet komen vast te staan dat [bewoners Y c.s.] verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het ontstaan van de leidingbreuk of dat zij de schade aan de inzamelleiding moeten herstellen en zullen ook de overige vorderingen van [bewoners X c.s.] worden afgewezen.
Erfdienstbaarheid van weg
5.22.
De reconventionele vorderingen van [bewoners Y c.s.] en de enige vordering van [bewoners X c.s.] die inhoudelijk geen betrekking heeft op de riolering, gaan over de door [bewoners Y c.s.] gestelde erfdienstbaarheid van weg die zou rusten op het erf van [bewoners X c.s.]
5.23.
De eerste vordering van [bewoners Y c.s.] heeft betrekking op de vraag of sprake is van een erfdienstbaarheid van weg en zo ja, hoe breed de erfdienstbaarheid moet zijn. Die vordering gaat dus over zowel het bestaan als de inhoud van de erfdienstbaarheid. De vordering die [bewoners X c.s.] over dit onderwerp hebben ingesteld, gaat eveneens over het bestaan van de erfdienstbaarheid, omdat wordt gevorderd dat de erfdienstbaarheid (als die zou bestaan) wordt opgeheven. De resterende vorderingen van [bewoners Y c.s.] gaan over het garanderen van onbelemmerde doorgang en over het onderhoud van het pad. Die vorderingen gaan dus over de wijze van uitoefening van de erfdienstbaarheid. De rechtbank zal hieronder die verschillende onderwerpen en vorderingen beoordelen.
Rust er een erfdienstbaarheid op het erf van [bewoners X c.s.] ?
5.24.
Uit de door [bewoners Y c.s.] overgelegde stukken blijkt dat op 27 juni 2012 is overeengekomen dat [perceel Z] als dienend erf wordt bezwaard met een last, door op dat erf een erfdienstbaarheid van weg te vestigen ten behoeve van [perceel Y] als heersend erf (artikel 5:70 lid 1 juncto 5:72 BW). Die overeenkomst is bevestigd in de notariële akte van 14 februari 2013. Uit de notariële akte en de verklaring van de beheerder van het kadaster blijkt zowel dat de erfdienstbaarheid op de juiste wijze is gevestigd (artikel 3:89 juncto 3:98 BW) als dat is voldaan aan de inschrijvingsvereisten van artikel 24 lid 2 sub b van de Kadasterwet.
5.25.
[bewoners X c.s.] hebben het bestaan, de inhoud en de authenticiteit van de bovengenoemde stukken niet in twijfel getrokken, maar hebben desondanks betwist dat sprake zou zijn van een erfdienstbaarheid ten laste van [perceel Z] . De rechtbank is van oordeel dat zij die betwisting onvoldoende hebben onderbouwd en dat die betwisting overigens ook irrelevant is. [bewoners X c.s.] betwisten de stelling van [bewoners Y c.s.] immers slechts door aan te voeren dat op [perceel X] geen erfdienstbaarheid rust. [bewoners Y c.s.] hebben echter helemaal niet gesteld dat de erfdienstbaarheid rust op [perceel X] , maar op [perceel Z] (de strook grond boven [perceel X] (zie de kaart in randnummer 3.1)).
5.26.
Ter zitting is nog namens [bewoners X c.s.] betoogd dat [perceel Z] zou zijn geschrapt, maar het is onduidelijk wat zij daarmee beogen te zeggen en zij hebben aan deze stelling ook geen rechtsgevolgen verbonden. Ook hebben [bewoners X c.s.] niet betwist dat zij eigenaar zijn van [perceel Z] .
5.27.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een erfdienstbaarheid van weg ten laste van [perceel Z] ten behoeve van [perceel Y] en dat [bewoners X c.s.] de eigenaars zijn van [perceel Z] .
Wat is de inhoud van de erfdienstbaarheid?
5.28.
[bewoners Y c.s.] vorderen een verklaring voor recht dat het pad van de erfdienstbaarheid een breedte dient te hebben van vijf meter, althans een in goede justitie te bepalen breedte. De rechtbank merkt daarbij op dat de gevorderde verklaring voor recht niet kan worden afgegeven voor zover die betrekking heeft op de erfdienstbaarheid zoals die is opgenomen in de notariële akte. Die erfdienstbaarheid is immers uitgebreider, omdat de erfdienstbaarheid van weg ook rust op het toentertijd als [betrokken kavel] bekend staande perceel. De eigenaar van dat perceel is niet in de procedure betrokken, zodat de rechtbank vanwege de ondeelbaarheid van erfdienstbaarheden geen verklaring voor recht kan afgeven die ook betrekking heeft op de erfdienstbaarheid van weg die op dat perceel rust. [11] Uit de stellingen die [bewoners Y c.s.] hebben ingenomen leidt de rechtbank af dat over de erfdienstbaarheid ook alleen discussie bestaat met [bewoners X c.s.] als eigenaars van [perceel Z] . De rechtbank begrijpt deze vordering van [bewoners Y c.s.] dan ook zo dat daarmee wordt bedoeld dat de rechtbank voor recht verklaart dat het pad van de erfdienstbaarheid
op [perceel Z]een breedte dient te hebben van vijf meter, althans een in goede justitie te bepalen breedte.
5.29.
Met de hiervoor genoemde verklaring voor recht willen [bewoners Y c.s.] de inhoud van de erfdienstbaarheid (laten) verduidelijken. Op grond van het bepaalde in artikel 5:73 BW worden de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan in eerste instantie bepaald door de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid. Indien de akte geen uitsluitsel biedt, dienen inhoud en wijze van uitoefening door de plaatselijke gewoonte te worden bepaald. Kan ook op basis van de plaatselijke gewoonte niet worden beoordeeld wat de inhoud van de erfdienstbaarheid is, dan is beslissend de wijze waarop de erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak is uitgeoefend.
5.30.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de notariële akte slechts is bepaald dat een erfdienstbaarheid van weg wordt gevestigd ten behoeve van woon- en werkverkeer. Over de breedte van het pad is in de akte niets bepaald. [bewoners Y c.s.] hebben weliswaar gesteld dat ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid sprake was van een pad van 5,00 meter breed en dat een dergelijke breedte dus een plaatselijke gewoonte was, maar [bewoners X c.s.] hebben die stelling betwist en [bewoners Y c.s.] hebben geen stukken ingebracht op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat het pad in 2013 daadwerkelijk 5,00 meter breed was. Gelet op de laatste zin van artikel 5:73 lid 1 BW zal de rechtbank daarom moeten beoordelen hoe de erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak is uitgeoefend om te kunnen bepalen wat de inhoud van de erfdienstbaarheid is.
5.31.
[bewoners X c.s.] hebben geen stellingen ingenomen waaruit kan worden afgeleid dat [bewoners Y c.s.] de erfdienstbaarheid zonder goede trouw of zonder tegenspraak hebben uitgeoefend, zodat de rechtbank alleen zal beoordelen hoe de erfdienstbaarheid gedurende geruime tijd feitelijk is uitgeoefend. [bewoners Y c.s.] hebben onbetwist gesteld dat het pad al jaren wordt gebruikt en dat [de heer Y] voor zijn werk daar regelmatig overheen rijdt met een kleine vrachtwagen. Ook was het pad klaarblijkelijk breed genoeg voor een kraanwagen en grote vrachtwagens, omdat in de periode van 2014 tot en met 2017 verbouwingen hebben plaatsgevonden aan de woning van [bewoners Y c.s.] en er daarom zwaar en groot verkeer over het pad van de erfdienstbaarheid reed. Ter zitting hebben [bewoners Y c.s.] desgevraagd verklaard dat een kleine vrachtwagen iets meer dan 2,00 meter breed is en dat het pad wat hen betreft minimaal 3,90 meter breed zou moeten zijn. [bewoners X c.s.] hebben betoogd dat het pad niet 3,90 meter breed moet zijn, maar hebben de door [bewoners Y c.s.] geschatte breedte van een kleine vrachtwagen niet betwist en hebben ook niet weersproken dat er een knik in het pad zit. Omdat er aan beide kanten van een voertuig ook ruimte moet zijn om te manoeuvreren en door [bewoners X c.s.] niet is betwist dat het mogelijk was om ook via de knik met een kraanwagen en grote vrachtwagens over het pad te rijden, is de rechtbank van oordeel dat ten behoeve van de erfdienstbaarheid van weg op [perceel Z] een pad moet liggen met een minimale breedte van 3,50 meter.
Moet de erfdienstbaarheid worden opgeheven?
5.32.
Nu de rechtbank van oordeel is dat op [perceel Z] een erfdienstbaarheid van weg rust en geoordeeld is dat daarvoor een pad moet liggen met een minimale breedte van 3,50 meter, komt de rechtbank toe aan de voorwaardelijke vordering van [bewoners X c.s.] die betrekking heeft op de erfdienstbaarheid. Voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat een erfdienstbaarheid zou bestaan, vorderen [bewoners X c.s.] immers dat die erfdienstbaarheid wordt opgeheven.
5.33.
[bewoners X c.s.] stellen ter onderbouwing van hun vordering dat [bewoners Y c.s.] geen redelijk belang meer hebben bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid, omdat zij al jaren gebruik maken van een pad dat is gelegen op het perceel dat eigendom is van [boer] , welk perceel grenst aan [perceel Z] en [perceel Y] . Ook stellen [bewoners X c.s.] dat niet aannemelijk is dat het redelijk belang om gebruik te maken van de erfdienstbaarheid zal terugkeren, omdat de verhouding tussen partijen zodanig slecht is dat [bewoners Y c.s.] de voorkeur zullen blijven houden om gebruik te maken van het perceel van [boer] .
5.34.
De rechtbank kan op grond van artikel 5:79 BW een erfdienstbaarheid opheffen als de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening daarvan en het niet aannemelijk is dat het redelijk belang zal terugkeren.
5.35.
[bewoners Y c.s.] hebben betwist dat zij geen gebruik meer maken van het pad over [perceel Z] en hebben aangevoerd dat zij wel degelijk een redelijk belang hebben bij het voortbestaan van de erfdienstbaarheid. Hoewel [bewoners Y c.s.] vrienden en familie adviseren om over het naastliggende pad van [boer] naar hun huis te komen om problemen met [bewoners X c.s.] te voorkomen, staat als onbetwist vast dat [boer] geen toestemming heeft gegeven om dit pad structureel te gebruiken en is ook niet betwist dat op het perceel van [boer] geen erfdienstbaarheid van weg rust. Daarenboven blijkt uit de eigen stellingen van [bewoners X c.s.] dat het pad op [perceel Z] wel degelijk nog wordt gebruikt door [bewoners Y c.s.] De door [bewoners X c.s.] aangelegde drempel is naar eigen zeggen immers aangelegd om de snelheid te verminderen van het verkeer dat over het pad naar de woning van [bewoners Y c.s.] rijdt. Voorts willen [bewoners X c.s.] die drempel niet verwijderen, omdat er nog steeds verkeer op het pad rijdt. Daarmee staat wat de rechtbank betreft vast dat ten behoeve van de woning van [bewoners Y c.s.] nog steeds gebruik wordt gemaakt van de erfdienstbaarheid van weg op [perceel Z] .
5.36.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [bewoners Y c.s.] redelijke belangen bij uitoefening van de erfdienstbaarheid. Dat soms gebruik wordt gemaakt van het perceel van [boer] maakt dat niet anders. Het staat immers vast dat [bewoners Y c.s.] – ondanks de zich al jaren voortslepende burenruzie – nog steeds gebruik maken van het pad over [perceel Z] en het staat ook vast dat [boer] geen toestemming heeft gegeven om structureel gebruik te maken van zijn perceel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen grond bestaat voor opheffing van de erfdienstbaarheid, zodat die vordering van [bewoners X c.s.] zal worden afgewezen.
Onderhoud van het pad van de erfdienstbaarheid
5.37.
[bewoners Y c.s.] vorderen dat de rechtbank [bewoners X c.s.] verbiedt om onderhouds-werkzaamheden aan het pad te belemmeren of ongedaan te maken. Zij voeren daarvoor aan dat er zo nu en dan gaten ontstaan in het gedeelte van het pad dat alleen [bewoners Y c.s.] gebruiken en dat er soms zaken uit het pad steken zoals scherpe stenen, beton en een paaltje. [bewoners Y c.s.] voeren aan dat door hen, gelet op het voorgaande, soms onderhoud moet worden uitgevoerd aan het pad, omdat [bewoners X c.s.] dat niet doen. [bewoners Y c.s.] voeren in dat verband ook aan dat [bewoners X c.s.] zelfs het onderhoud ongedaan maken door het grind uit de gaten te harken die [bewoners Y c.s.] net daarmee hadden gevuld.
5.38.
[bewoners X c.s.] betwisten de hiervoor aangehaalde stellingen van [bewoners Y c.s.] en verweren zich door aan te voeren dat de vordering te onbepaald is. Volgens [bewoners X c.s.] kan van hen niet worden verlangd om
alleonderhoudswerkzaamheden van [bewoners Y c.s.] te dulden, maar slechts onderhoudswerkzaamheden die noodzakelijk zijn.
5.39.
Op grond van artikel 5:75 lid 1 en lid 3 BW zijn [bewoners Y c.s.] als eigenaars van het heersende erf bevoegd om op het dienende erf alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is en zijn zij zelfs verplicht om voor wat betreft de erfdienstbaarheid het dienende erf te onderhouden. Wat de rechtbank betreft kan in het midden blijven of op dit moment bijvoorbeeld sprake is van gaten in de weg, scherpe stenen of andere voorwerpen, omdat [bewoners Y c.s.] op grond van de wet altijd de bevoegdheid hebben om de werkzaamheden te verrichten die noodzakelijk zijn om de erfdienstbaarheid van weg te kunnen uitoefenen. Uit dat recht volgt ook dat het [bewoners X c.s.] als eigenaars van het dienende erf niet is toegestaan om die noodzakelijke werkzaamheden te belemmeren of uitgevoerde werkzaamheden ongedaan te maken. Dergelijke handelwijzen vormen een inbreuk op het voornoemde recht van [bewoners Y c.s.] en zijn als zodanig niet alleen niet toegestaan, maar simpelweg onrechtmatig.
5.40.
De rechtbank is het met [bewoners X c.s.] eens dat de vordering van [bewoners Y c.s.] zoals die is verwoord in het petitum te ruim is om te kunnen worden toegewezen. [bewoners Y c.s.] vorderen immers dat het [bewoners X c.s.] wordt verboden om [bewoners Y c.s.] op welke wijze dan ook te belemmeren om onderhoudswerkzaamheden uit te voeren aan het pad van de erfdienstbaarheid of om uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden ongedaan te maken, terwijl [bewoners X c.s.] als eigenaars van het dienende erf alleen gehouden zijn om noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden te dulden. Uit randnummer 34 van de conclusie waarin de eis in reconventie is ingesteld, blijkt dat [bewoners Y c.s.] hebben bedoeld om het [bewoners X c.s.] te verbieden om [bewoners Y c.s.] te belemmeren om onderhoud te verrichten dat plaats
dientte vinden. Hoewel [bewoners Y c.s.] de vordering niet op die manier hebben verwoord in het petitum, is de vordering op die manier wel voldoende duidelijk omschreven in het lichaam van de eis in reconventie. Gelet op de inhoud van de conclusie moet het voor [bewoners X c.s.] voldoende duidelijk zijn geweest dat zij zich (ook) tegen deze beperktere vordering moesten verdedigen en dat hebben zij ook gedaan door erop te wijzen dat zij alleen gehouden zijn om noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden toe te staan. [12] Gelet op het voorgaande zal de rechtbank daarom de vordering toewijzen met de beperking dat het gaat om noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden. De gevorderde dwangsommen zal de rechtbank apart behandelen.
Vrijhouden van het pad van de erfdienstbaarheid
5.41.
[bewoners Y c.s.] hebben een tweetal vorderingen ingediend die betrekking hebben op het vrijhouden van het pad van de erfdienstbaarheid. Zij vorderen dat de rechtbank [bewoners X c.s.] op straffe van een dwangsom (i) gebiedt om alle op het pad van de erfdienstbaarheid geplaatste objecten, waaronder in ieder geval de verkeersdrempel, te verwijderen en verwijderd te houden en (ii) verbiedt om enig object op het pad van de erfdienstbaarheid te plaatsen. De rechtbank is van oordeel dat de laatstgenoemde
verbodsvordering al ligt besloten in de eerstgenoemde
gebodsvordering, omdat daarin al wordt gevorderd dat [bewoners X c.s.] objecten van het pad verwijderd moet houden. De rechtbank zal de verbodsvordering daarom afwijzen.
5.42.
[bewoners Y c.s.] stellen dat [bewoners X c.s.] meerdere objecten hebben geplaatst die de erfdienstbaarheid van weg frustreren. Die objecten zijn onder meer een verkeersdrempel, aanhanger, containers, voertuigen, hekken, bloembakken, et cetera. [bewoners Y c.s.] vinden dat die objecten verwijderd moeten worden en blijven, omdat die ervoor zorgen dat het pad wordt versmald. Voor wat betreft de verkeersdrempel voeren [bewoners Y c.s.] aan dat die zo hoog is dat een scootmobiel er niet overheen kan rijden, waardoor bezoekers met een scootmobiel (onder wie in de toekomst waarschijnlijk de vader van de [de heer Y] ) niet bij de woning van [bewoners Y c.s.] kunnen komen.
5.43.
[bewoners X c.s.] betwisten niet dat de genoemde objecten zijn geplaatst op het pad, maar voeren aan dat dat zij die objecten daar mogen plaatsen, omdat het hun perceel is. Specifiek voor de verkeersdrempel voeren zij aan dat die is aangelegd om te voorkomen dat er te hard wordt gereden. Ter zitting is door [bewoners Y c.s.] voorgesteld dat de drempel dan wellicht zodanig onderbroken wordt dat een scootmobiel erdoorheen kan rijden. De drempel kan dan voor het overige blijven liggen, zodat die nog steeds kan dienen om de snelheid op het pad laag te houden.
5.44.
De rechtbank heeft hiervoor in randnummer 5.31 geoordeeld dat voor de erfdienstbaarheid van weg een pad aanwezig moet zijn van minimaal 3,50 meter breed. Omdat het pad is bedoeld voor woon- en werkverkeer, moeten [bewoners X c.s.] ervoor zorgen dat over de gehele lengte van [perceel Z] een pad ligt dat over een breedte van 3,50 meter vrij is van obstakels die de breedte van 3,50 meter inperken. Dat betekent dat objecten zoals auto’s, aanhangers, bloembakken en containers moeten worden verwijderd en verwijderd moeten blijven. Obstakels die geen invloed hebben op de breedte, zoals de drempel, mogen blijven liggen voor zover ze niet de erfdienstbaarheid frustreren. Door [bewoners Y c.s.] is in dat verband aangevoerd dat een scootmobiel niet over de drempel kan. Hoewel dat door [bewoners X c.s.] is betwist, heeft de rechtbank op de door [bewoners Y c.s.] overgelegde foto’s gezien dat sprake is van een forse drempel en is wat de rechtbank betreft voldoende aangetoond dat een scootmobiel daar niet of niet zonder risico overheen kan rijden. Uit de verkeersdrempel zal daarom een stuk moeten worden verwijderd dat groot genoeg is voor een scootmobiel om doorheen te rijden.
5.45.
Behoudens voor de verkeersdrempel, zal de rechtbank de vordering van [bewoners Y c.s.] tot het verwijderen en verwijderd houden van objecten op het pad van de erfdienstbaarheid toewijzen. Voor wat betreft de verkeersdrempel zal die vordering alleen worden toegewezen voor een stuk dat groot genoeg is voor een scootmobiel om doorheen te rijden. De rest van de drempel kan dan blijven liggen om tegemoet te komen aan de belangen van [bewoners X c.s.] om de snelheid op het pad te kunnen beperken.
Onbelemmerde doorgang
5.46.
De laatste inhoudelijke vordering van [bewoners Y c.s.] houdt in dat de rechtbank [bewoners X c.s.] gebiedt om vrije en onbelemmerde doorgang te verlenen over het pad van de erfdienstbaarheid.
5.47.
Uit de stellingen van [bewoners Y c.s.] leidt de rechtbank af dat deze vordering niet ziet op fysieke obstakels, maar op het belemmeren van de vrije doorgang doordat bezoekers van [bewoners Y c.s.] zouden worden weggestuurd of lastiggevallen door [bewoners X c.s.] Weliswaar hebben [bewoners X c.s.] betwist dat dit zou zijn gebeurd, maar de rechtbank is van oordeel dat het toewijzen van de vordering niet afhangt van de vraag of al sprake is geweest van een daadwerkelijke belemmering. Uit het karakter van de erfdienstbaarheid volgt immers al dat de eigenaars van het dienende erf dat recht niet mogen frustreren. Omdat vaststaat dat [bewoners X c.s.] ertoe zijn overgegaan om de erfdienstbaarheid te frustreren met fysieke obstakels, valt niet uit te sluiten dat zij andere ‘niet-fysieke’ obstakels opwerpen en dus hebben [bewoners Y c.s.] belang bij hun vordering tot het gebieden van [bewoners X c.s.] om [bewoners Y c.s.] en hun visite en andere bezoekers vrije en onbelemmerde doorgang te verlenen. Wel is de rechtbank het met [bewoners X c.s.] eens dat de veroordeling niet te onbepaald mag zijn, mede in het licht van de gevorderde dwangsom. Gelet daarop zal de vordering alleen worden toegewezen voor zover het gaat om het wegsturen en lastigvallen van [bewoners Y c.s.] en hun visite en andere bezoekers.
Dwangsommen
5.48.
Zoals uit het voorgaande blijkt, zal de rechtbank de vorderingen van [bewoners Y c.s.] bijna geheel toewijzen. [bewoners Y c.s.] vorderen bij de vorderingen zoals hiervoor in randnummer 4.4 weergegeven onder 2 en 3 dwangsommen van € 2.500,00 per dag en gedeelte van een dag dat [bewoners X c.s.] in strijd handelen met de daarin gevorderde verboden en geboden, zonder daaraan een maximum te verbinden. Gelet op de discretionaire bevoegdheid die artikel 611b Rv de rechtbank geeft, zal de rechtbank de dwangsommen zowel matigen als maximeren. De dwangsommen worden per veroordeling vastgesteld op € 500,00 per dag en gemaximeerd op € 25.000,00. Omdat in de vorderingen geen termijn is genoemd, zal de rechtbank bepalen dat de dwangsommen pas vanaf 22 april 2023 gaan lopen.
Proceskosten in conventie
5.49.
[bewoners X c.s.] krijgen in conventie ongelijk en zullen daarom in de proceskosten van zowel de gemeente als van [bewoners Y c.s.] worden veroordeeld. De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
5.50.
De proceskosten in conventie aan de zijde van de gemeente worden als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.016,00
(2,00 punten × € 508,00)
Totaal
3.853,00
5.51.
De proceskosten in conventie aan de zijde van [bewoners Y c.s.] worden als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.016,00
(2,00 punten × € 508,00)
Totaal
2.317,00
In conventie is niet door [bewoners Y c.s.] gevraagd om een proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat de rechtbank het vonnis voor de proceskostenveroordeling jegens [bewoners Y c.s.] niet uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
Proceskosten in reconventie
5.52.
In reconventie krijgen [bewoners X c.s.] grotendeels ongelijk en zullen zij eveneens in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op nihil, omdat [bewoners Y c.s.] voor hun eis in reconventie geen kosten hebben gemaakt anders dan kosten voor werkzaamheden die zijn verricht in het kader van de conclusie van antwoord in conventie en waarvoor al is geoordeeld dat een proceskostenveroordeling wordt toegekend.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [bewoners X c.s.] af,
6.2.
veroordeelt [bewoners X c.s.] hoofdelijk in de proceskosten in conventie van de gemeente, tot dit vonnis vastgesteld op € 3.853,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [bewoners X c.s.] hoofdelijk in de proceskosten in conventie van [bewoners Y c.s.] , tot dit vonnis vastgesteld op € 2.317,00,
in reconventie
6.4.
verklaart voor recht dat op [perceel Z] het pad van de erfdienstbaarheid van weg ten behoeve van [perceel Y] een minimale breedte moet hebben van 3,50 meter,
6.5.
veroordeelt [bewoners X c.s.] om alle op het pad van de erfdienstbaarheid geplaatste objecten te verwijderen en verwijderd te houden en uit de verkeersdrempel een stuk te verwijderen dat groot genoeg is om met een scootmobiel doorheen te rijden en veroordeelt [bewoners X c.s.] om aan [bewoners Y c.s.] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat na 22 april 2023 niet aan deze veroordeling wordt voldaan, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
6.6.
veroordeelt [bewoners X c.s.] hoofdelijk om onbelemmerde doorgang te verlenen over het pad van de erfdienstbaarheid door [bewoners Y c.s.] en hun visite en andere bezoekers niet lastig te vallen of weg te sturen en veroordeelt [bewoners X c.s.] om aan [bewoners Y c.s.] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat na 22 april 2023 niet aan deze veroordeling wordt voldaan, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
6.7.
verbiedt [bewoners X c.s.] hoofdelijk om [bewoners Y c.s.] op welke wijze dan ook te belemmeren om noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden uit te voeren aan het pad van de erfdienstbaarheid en veroordeelt [bewoners X c.s.] om aan [bewoners Y c.s.] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat na 22 april 2023 niet aan dit verbod wordt voldaan, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
6.8.
verbiedt [bewoners X c.s.] hoofdelijk om aan het pad van de erfdienstbaarheid uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden ongedaan te maken en veroordeelt [bewoners X c.s.] om aan [bewoners Y c.s.] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag en gedeelte van een dag dat na 22 april 2023 niet aan dit verbod wordt voldaan, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
6.9.
veroordeelt [bewoners X c.s.] hoofdelijk in de proceskosten in reconventie van [bewoners Y c.s.] , tot dit vonnis vastgesteld op nihil,
in conventie en reconventie
6.10.
verklaart de beslissingen in randnummers 6.2 en 6.5 tot en met 6.9 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2005-2006, 29 834, nr. 9, p. 6 en Kamerstukken I 2006-2007, 29 834, C, p. 2.
2.Kamerstukken II 2005-2006, 29 834, nr. 9, p. 7.
3.HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD3578, rov. 3.2.2 en 3.6.
4.Kamerstukken II 2005-2006, 29 834, nr. 9, p. 4 en Kamerstukken I 2006-2007, 29 834, C, p. 3.
5.Kamerstukken II 2005-2006, 29 834, nr. 9, p. 4.
6.Kamerstukken II 2005-2006, 29 834, nr. 12, p. 2-3.
7.HR 15 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0412, rov. 3.7 en HR 27 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0774, rov. 3.2.
8.Kamerstukken I 2006-2007, 29 834, C, p. 3.
9.Verslag van de 7e zitting van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties van 14 juli 2008 (A/HRC/7/78).
10.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:9985, rov. 5.8.
11.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 28 juni 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BR2136, rov. 2.13.
12.Vgl. HR 15 november 1992,