ECLI:NL:RBGEL:2023:1405

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
22/3975 & 22/4457
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van Wmo-voorzieningen en dwangsom door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 17 maart 2023, zijn twee zaken behandeld die betrekking hebben op de afwijzing van aanvragen voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen. Eiser, die lijdt aan een pijnsyndroom en gebruik maakt van een rolstoel, heeft meerdere aanvragen ingediend voor voorzieningen, waaronder een tijdelijke rolstoel en andere aanpassingen aan zijn woning. Het college heeft deze aanvragen afgewezen, onder andere op de grond dat eiser niet feitelijk woonachtig zou zijn in de gemeente Wijchen en onvoldoende zou hebben meegewerkt aan het onderzoek. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte het verzoek om een dwangsom heeft afgewezen, omdat eiser tijdig een aanvraag heeft ingediend en het college niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de afwijzing van de aanvraag voor een tijdelijke rolstoelvoorziening niet op de juiste gronden heeft gebaseerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende informatie beschikbaar was om te concluderen dat er sprake was van een spoedeisend geval, en dat het college ten onrechte heeft gesteld dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek.

De rechtbank heeft de besluiten van het college vernietigd en bepaald dat het college aan eiser een dwangsom van € 1.442,- moet betalen en een tijdelijke rolstoelvoorziening moet verstrekken. Tevens moet het college een nieuw besluit nemen met betrekking tot de overige gevraagde voorzieningen, waarbij het college duidelijk moet maken welke informatie en medewerking van eiser wordt verwacht. De rechtbank heeft een dwangsom vastgesteld voor het geval het college in gebreke blijft om binnen de gestelde termijn een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/3975 en 22/4457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2023

in de zaken tussen

[Eiser A] uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen, het college
(gemachtigden: mr. M. Vermeeren en mr. M. Selen).

Inleiding

1. Bij besluit van 21 april 2021 heeft het college eiser bericht dat zijn ingebrekestelling onterecht is.
1.1.
Bij besluit van 7 mei 2021 heeft het college het verzoek van eiser om een tijdelijke rolstoelvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 23 februari 2022 heeft het college de hulpvraag van eiser voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015 afgewezen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 27 juni 2022 op de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 21 april en 7 mei 2021 is het college bij die besluiten gebleven. Het college heeft het verzoek om een dwangsom afgewezen en heeft de motivering aangaande het besluit van 7 mei 2021 aangepast.
1.4.
Met het bestreden besluit van 23 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij het besluit van 23 februari 2022 gebleven, onder aanvulling van de motivering.
1.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 27 juni 2022. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 22/3975. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 23 augustus 2022. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ARN 22/4457.
1.6.
Het college heeft verweerschriften ingebracht.
1.7.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een dwangsom, tegen de afwijzing van zijn verzoek om een tijdelijke rolstoelvoorziening (zaaknummer ARN 22/3975) en het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn hulpvraag (zaaknummer ARN 22/4457).
1.8.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld op de zitting van 2 februari 2023. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen
.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiser heeft een pijnsyndroom in zijn rug waardoor hij niet in staat is tot (trap)lopen. Vanaf 7 augustus 2019 maakt eiser gebruik van een bruikleenrolstoel van Medipoint. In november 2020 heeft eiser de door woningbouwvereniging Talis (Talis) aan hem aangeboden rolstoeldoorgankelijke huurwoning aan [het adres C] in [plaats B] (het adres) geaccepteerd. De woning is kaal opgeleverd en de reeds aanwezige aangepaste keuken moet worden gerenoveerd. Talis heeft toegezegd voor dit laatste te zullen zorgen. In verband hiermee heeft eiser contact opgenomen met het sociaal wijkteam van de gemeente Wijchen op 6 november 2020. Op die datum is een vooraanmelding in het systeem van het sociaal wijkteam aangemaakt. Het college heeft zich bereid verklaard een deel van de kosten van de keukenrenovatie (begroot op € 1300,- via de Wmo 2015) op zich te nemen. Met ingang van 17 december 2020 staat eiser ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres. In het systeem van het sociaal wijkteam is op 22 december 2020 een melding van eiser aangemaakt ten behoeve van de keuken.
2.1.
Bij e-mail van 30 december 2020, met als onderwerp ‘aanvraag hulpmiddelen’, heeft eiser aan de Wmo-consulent van de gemeente bericht dat hij een aanvulling stuurt van de aanvraag van de aangepaste keuken. Daarnaast wil hij ook een handbike met ondersteuning, een boodschappen trolley, in de douche een verlaging van de wasbak met een gebogen kraan, het planchet, spiegels, douche kraan en sproeikop, een douche rolstoel, armleuningen op beide wc’s, beugels aan de deuren, een andere brievenbus, een oprit bij de voordeur en herstel van het Wmo-schuurtje. Verder noemt hij dat hij voor parkeren wil overleggen op locatie en heeft hij het over versleten aanpassingen in de auto/lift/chauffeurstoel/vastzetpunt. Daarnaast wil hij een geveerde rolstoel met goede rugleuning en emotion wielen en reuma hoepels en een roho zitkussen, zonder 90 graden zithouding. De rolstoel die hij nu heeft doet hem te veel pijn. Ook hiervan is melding gedaan in het systeem van het sociaal wijkteam. Hierna heeft de Wmo-consulent een onderzoek gestart
.
2.2.
Op 2 februari 2021 heeft eiser het college per e-mail gevraagd hoe het staat met de aanvragen voor zijn hulpmiddelen. Op 8 februari 2021 heeft hij een aanvraag gedaan voor een vervoersvoorziening. Op 12 februari 2021 heeft eiser per e-mail gevraagd hoe het staat met de aanvraag van de keuken en heeft hij vragen gesteld over het schuurtje, over de aanbouw van de badkamer en hoogte van kranen, wc en beugels etcetera. Eiser vraagt wanneer de beschikkingen over deze aanvraag komen. Op 23 februari 2021 heeft eiser het college een brief gestuurd waarin hij het college in gebreke stelt wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag voor een aangepaste keuken. Ook vermeldt hij dat hij nog niets heeft gehoord op zijn aanvragen van 30 december 2020 voor een rolstoel, handbike en andere aanpassingen.
2.3.
Op 10 maart 2021 heeft eiser het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van een aangepaste keuken, een rolstoel en overige woningaanpassingen en voorzieningen. Eiser geeft daarbij aan dat hij op 22 december 2020 inwoner was van de gemeente Wijchen.
2.4.
Op 12 maart 2021 heeft eiser aan de Wmo-consulent bericht dat de huurtijd van de rolstoel van Medipoint (die niet goed past) bijna om is en hij deze daarna zelf zal moeten betalen. Eiser laat weten dat het college al meer dan twee maanden verder is met zijn aanvraag voor de rolstoel en nog niets heeft uitgezet. Hij verzoekt de Wmo-consulent contact op te nemen met Medipoint of zelf een tijdelijke goede balansrolstoel te verstrekken tot de Wmo-consulent haar onderzoek naar welke rolstoel permanent zal worden ingezet, heeft afgerond.
2.5.
Bij besluit van 21 april 2021 heeft het college aan eiser meegedeeld dat zijn ingebrekestelling onterecht is. Het college stelt zich op het standpunt dat eiser geen inwoner is van de gemeente Wijchen. De BRP-gegevens zijn bij de bepaling van de woonplaats niet doorslaggevend. Waar iemand woont, moet beoordeeld worden aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Op 31 maart 2021 is tijdens het gesprek dat eiser in het gemeentehuis had met twee medewerkers volgens het college gebleken dat hij nog niet feitelijk woonachtig is in de gemeente Wijchen.
2.6.
Bij besluit van 7 mei 2021 heeft het college aan eiser meegedeeld dat eiser zijn leenrolstoel mag houden tot medio augustus 2021 zonder dat hij daar zelf voor hoeft te betalen. Daarom is het verstrekken van een tijdelijke voorziening tot het onderzoek is afgerond, volgens het college niet nodig.
2.7.
Naar aanleiding van een brief van eiser heeft op 8 juni 2021 een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. De rechtbank heeft eiser en het college gewezen op hun verplichtingen en eiser gewezen op zijn medewerkingsplicht aan het door de rechtbank noodzakelijk geachte onderzoek (huisbezoek). [1]
2.8.
Vervolgens heeft op 11 juni 2021 een huisbezoek plaatsgevonden op het adres. In het verslag hiervan staat onder meer dat besproken is dat eiser op korte termijn een afspraak zal maken met Talis voor het uitvoeren van het lijstje met werkzaamheden die staan opgesomd in de e-mail van Talis van 20 mei 2021. Daar zijn nog een aantal aanpassingen in de woning en herstel van het schuurtje aan toegevoegd. Ook is gesproken over vervanging van de huidige keuken door een standaard rolstoeltoegankelijke keuken door Talis die dit bij voorkeur tegelijk met de andere werkzaamheden wil laten doen. Het college zal financieel bijdragen aan vervanging van de keuken door een standaard rolstoeltoegankelijke keuken. Eiser is het hier niet mee eens. Hij wil een in hoogte verstelbare keuken en wil de keuken aan de andere zijde van de keukenruimte. Verder is aan eiser te kennen gegeven dat er geen tussenwand zal worden verwijderd, dat het tweede toilet op de begane grond niet rolstoeltoegankelijk zal worden gemaakt en dat de toegang via de voordeur niet zal worden aangepast. Daarnaast staat in het verslag dat is geconstateerd dat de medische informatie die eiser op 8 juni 2021 heeft verstrekt onvoldoende recent is om de andere Wmo-ondersteuningsvragen te kunnen beoordelen en dat daarom een nieuw medisch advies nodig is. Eiser stemt hiermee in. Het college zal dit zo spoedig mogelijk verzoeken. Eiser heeft zijn reactie op het huisbezoek toegezonden.
2.9.
Op 17 juni 2021 heeft de rechtbank onder meer aan eiser en het college bericht dat het verslag van het huisbezoek en medische stukken van eiser zijn ontvangen, dat eerst een medisch onderzoek moet plaatsvinden en dat de brief van eiser van 8 juni 2021 behandeld zal worden als een beroep wegens niet tijdig beslissen. Op 29 juli 2021 heeft de rechtbank onder meer eiser gewezen op zijn verplichting mee te werken aan het noodzakelijke (medische) onderzoek en partijen erop gewezen dat de kwestie rondom de rolstoel in beginsel buiten die procedure blijft. [2]
2.10.
Op 27 december 2021 hebben J.M. Karsten, arts maatschappij en gezondheid en L. Ham, paramedisch adviseur en arbeidsdeskundige, beiden werkzaam bij Argonaut, adviesrapporten opgesteld.
2.11.
Bij besluit van 23 februari 2022 heeft het college de hulpvraag van eiser afgewezen. Het college heeft daarbij verwezen naar het onderzoeksverslag van 14 februari 2022. Daarin staat dat op 7 februari 2022 een huisbezoek heeft plaatsgevonden op het adres en daaruit is volgens het college opnieuw gebleken dat eiser feitelijk niet woont in de woning. Dit is in tegenspraak met de verklaringen van eiser dat hij daar wel zou wonen. Eiser heeft tijdens het huisbezoek ook aangegeven dat hij een andere woning wil. Volgens eiser zou hij die niet van Talis krijgen. Ook dat is volgens het college niet correct want eiser heeft van Talis in september 2021 een positieve huurdersverklaring gekregen en huurders moeten zelf reageren op woningen. Talis is bereid geweest om tegemoet te komen aan de wensen van eiser met betrekking tot zijn woning maar dit bleek oneindig te worden. Talis is gestopt met werkzaamheden omdat eiser niet meewerkt en rechtszaken aanspant tegen Talis. Volgens het college is het daarom niet meer aannemelijk dat eiser de intentie heeft zich feitelijk in de woning te vestigen. Verder zijn de adviezen van Argonaut niet uitgevoerd op de juiste wijze omdat eiser de keuringsinstantie hiervoor de toestemming heeft geweigerd en gebruik heeft gemaakt van zijn correctie- en blokkaderecht. Niet bekend is of het medisch advies daarom is aangepast. Eiser is ook niet akkoord met het advies en heeft op 11 februari 2022 bij Argonaut verzocht om zijn dossier te wissen. Eiser heeft ervoor gekozen om geen gebruik te maken van de aangeboden onafhankelijke cliëntondersteuning, hij blijft structureel onjuiste en onvolledige informatie verstrekken, neemt voortdurend, ook bij het huisbezoek, een verwijtende, aanvallende houding aan en heeft tijdens het huisbezoek geëist dat hij voor alle voorzieningen een beschikking krijgt, zodat hij naar de rechter kan.
Het college heeft geconcludeerd dat eiser niet (meer) bereid is mee te werken aan het onderzoek en dat er onvoldoende betrouwbare en onvoldoende volledige informatie beschikbaar is om de noodzaak om een Wmo-voorziening vast te stellen. Eiser heeft volgens het college niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht en medewerkingsplicht, waardoor het recht op een (gedeeltelijke) voorziening niet is vast te stellen.
2.12.
De rechtbank heeft in de zaak over het beroep niet-tijdig op 30 maart 2022 geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is en het doorverwezen naar het college om te behandelen als bezwaar. De rechtbank achtte daarbij van belang dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek door verweerder, waaronder het medische onderzoek door Argonaut. De bezwaarprocedure biedt volgens de rechtbank aan eiser de gelegenheid alsnog aan dat onderzoek mee te werken. [3]
2.13.
Bij het bestreden besluit van 27 juni 2022 is het college bij de besluiten van 21 april en 7 mei 2021 gebleven. Het college heeft het verzoek van eiser om een dwangsom afgewezen
.Het college heeft aan het besluit van 7 mei 2021 een nadere motivering ten grondslag gelegd. Volgens het college was een tijdelijke rolstoelvoorziening niet nodig omdat eiser ook na augustus 2021 de beschikking heeft gehad over een rolstoel en omdat de noodzaak voor een tijdelijke rolstoelvoorziening niet kon worden vastgesteld, omdat eiser niet of onvoldoende bereid was te voldoen aan de medewerkingsplicht en het verstrekken van de noodzakelijke informatie.
2.14.
Bij bestreden besluit van 23 augustus 2022 is het college bij het besluit van 23 februari 2022 gebleven. Eiser heeft volgens het college onvoldoende meegewerkt aan het noodzakelijke onderzoek van het college. Eiser heeft onjuiste of onvolledige informatie verschaft en wilde eerst alleen meewerken aan het onderzoek onder door hem te stellen voorwaarden. Eiser stelt te beschikken over toekenningsbesluiten van zijn vorige gemeente, maar heeft deze niet overgelegd. Eiser heeft eerst door Argonaut ingeplande afspraken afgezegd of wilde daaraan voorwaarden verbinden. Uit het advies van Argonaut blijkt dat er geen informatie is opgevraagd bij andere behandelend artsen van eiser, omdat eiser hiervoor geen toestemming heeft verleend. Daarom is het advies niet uitgevoerd op de wijze zoals door het college gevraagd. Omdat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan de noodzakelijke onderzoeken is er onvoldoende betrouwbare en onvolledige informatie beschikbaar om de noodzaak van de hulpvraag te kunnen vaststellen. Het college heeft zijn motivering nog aangevuld en de afwijzing van de hulpvraag ook gebaseerd op de grondslag dat eiser niet feitelijk woonachtig is in [plaats B] . Daarbij heeft het college gewezen op de verbruiksgegevens van zijn woning. In de periode van 12 maart 2021 tot 11 maart 2022 heeft hij in totaal 27 kWh elektriciteit en 20 m3 gas verbruikt. Tussen 11 maart 2022 en 10 juni 2022 was dit 14 kWh en 0 m3. Zijn waterverbruik over 1 jaar was 1 m3.
2.15.
Bij uitspraak van 14 november 2022 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank [4] heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening getroffen dat het college de duidelijke adviezen van Argonaut ten aanzien van de aangepaste rolstoel en de vereisten daaraan binnen twee weken moet voorleggen aan Welzorg. Aan de hand van deze adviezen kan Welzorg overgaan tot het verstrekken van een aangepaste rolstoel aan verzoeker.
2.16.
Op 1 december 2022 heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend omdat het college nog steeds niet zou hebben voldaan aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. [5] Op de zitting van de voorzieningenrechter van 4 januari 2023 is het onderzoek geschorst en zijn tussen partijen afspraken gemaakt. Onder meer is afgesproken dat het college contact zal opnemen met Welzorg om te bevestigen dat de intake en passing in het kader van het onderzoek naar het verstrekken van een passende rolstoel aan eiser door Welzorg kan worden opgepakt, te bevorderen dat dit op korte termijn zal gebeuren en dat de gemachtigde van het college het voorstel van de gemachtigde van eiser om een mediationtraject in te gaan, intern zal bespreken en daarover zal berichten.
2.17.
Het college heeft de rechtbank op 16 januari 2023 bericht dat Welzorg op 4 januari 2023 heeft toegezegd op zeer korte termijn contact op te zullen nemen met eiser over de intake en passing in het kader van het onderzoek naar het verstrekken van een passende rolstoel aan eiser. Welzorg heeft daarna meerdere keren geprobeerd telefonisch in contact te komen met eiser, maar dat is niet gelukt. Welzorg heeft een e-mail en brief aan eiser verzonden. Het college heeft verder bericht dat hij bereid is een mediationtraject in te gaan.
2.18.
Hierna hebben partijen schriftelijke reacties ingebracht. Daaruit blijkt dat eiser zich op het standpunt stelt dat al voorafgaand aan de mediation duidelijkheid moet zijn over het al dan niet zijn van ingezetene en de medewerkingsplicht en het college zich op het standpunt stelt dat de mediation ook daarover moet gaan. Volgens het college heeft mediation nog geen zin als er nog geen duidelijkheid is over de verwachtingen van partijen ten aanzien van de mediation. Het college heeft laten weten het mediationformulier daarom ook nog niet in te vullen. Verder heeft het college aangegeven welke informatie zij nog van eiser wenst te ontvangen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om een dwangsom, van het verzoek van eiser om een tijdelijke rolstoelvoorziening (zaaknummer ARN 22/3975) en van de afwijzing van zijn hulpvraag (zaaknummer ARN 22/4457). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank heeft op de zitting partijen bericht dat het mediationtraject los staat van de onderhavige beroepsprocedures. Met de onderhavige uitspraak zullen partijen duidelijkheid krijgen over juridisch inhoudelijke punten. Daarna kunnen zij met elkaar bespreken hoe zij het mediationtraject verder vorm zullen geven.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
22/3975
Heeft het college terecht het verzoek om een dwangsom afgewezen?
5. Eiser voert aan dat het college ten onrechte het verzoek om een dwangsom heeft afgewezen. Eiser heeft het college terecht in gebreke gesteld. De vooraanmelding voor Wmo-voorzieningen dateert van 6 november 2020, een andere meldingsdatum is 22 december 2020 en vast staat dat eiser in ieder geval uiterlijk op 8 februari 2021, 6 weken na start van het onderzoek, een aanvraag heeft ingediend. De ingebrekestelling is meer dan twee weken na de aanvraag ingediend. Het college stelt onterecht dat het voor het doen van een melding of aanvraag een vereiste is dat iemand ingezetene is van de gemeente. Het college heeft het bestreden besluit van 27 juni 2022 ook niet verder gemotiveerd, terwijl het tegen het advies van de commissie bezwaarschriften is ingegaan en het bestreden besluit veel later is genomen. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Eiser maakt dan ook aanspraak op de bestuurlijke dwangsom van € 1.442,-.
5.1.
Het college heeft zijn besluit gebaseerd op het standpunt dat eiser geen ingezetene was van de gemeente Wijchen. Op grond van artikel 1.2.1, onder a, van de Wmo 2015 is voor het doen van een melding of aanvraag een vereiste dat iemand ingezetene is van de gemeente. Dat het college na de zitting van 8 juni 2021 bereid was om toch alvast onderzoek te doen, betekent volgens het college niet dat dit vereiste met terugwerkende kracht niet meer van toepassing is.
5.2.
Uit de systematiek van de Wmo 2015 volgt dat een cliënt in eerste instantie bij het college een melding doet van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, waarna het college binnen zes weken een onderzoek uitvoert en aan de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt. Als het onderzoek is afgerond en het college daarin geen aanleiding heeft gezien om (ambtshalve) een maatwerkvoorziening te verstrekken, kan de cliënt een aanvraag om een maatwerkvoorziening indienen. Dit recht komt de cliënt ook toe als het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken, waarna hij een aanvraag kan indienen zonder de afronding van het onderzoek af te wachten. Zodra een aanvraag is gedaan moet het college, gelet op artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo 2015, binnen twee weken beslissen op de aanvraag. [6]
5.2.1.
Volgens artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom als een beschikking op een aanvraag niet tijdig wordt gegeven.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het verzoek van eiser om een dwangsom ten onrechte afgewezen. Het college heeft dit afgewezen op de grondslag dat eiser geen ingezetene is van de gemeente Wijchen. Dat is echter een inhoudelijke afwijzingsgrond die eerst aan de orde komt bij de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015. Waar het hier om gaat is of eiser een aanvraag heeft gedaan, waar het college niet tijdig op heeft beslist. Als dat zo is, verbeurt het college een dwangsom. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval.
5.3.1.
Niet in geschil is dat eiser in ieder geval op 22 december 2020 een melding heeft gedaan voor een aangepaste keuken en dat hij deze melding op 30 december 2020 heeft aangevuld met een verzoek voor een rolstoel, overige woningaanpassingen en andere voorzieningen. Omdat het onderzoek naar aanleiding van de melding van 22 december 2020 niet binnen zes weken was afgerond, kon eiser vanaf 3 februari 2021 een aanvraag indienen bij het college. In de communicatie tussen eiser en het college worden de begrippen ‘melding’ en ‘aanvraag’ door elkaar gebruikt. Het college heeft eiser nimmer gewezen op een te gebruiken aanvraagformulier of te volgen aanvraagprocedure, ondanks het herhaaldelijke verzoek van eiser aan het college om daar duidelijkheid over te geven. Uit de berichten van 8 en 12 februari 2021 en de inhoud van de ingebrekestelling van 23 februari 2021, zoals vermeld onder 2.2, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser een aanvraag doet voor hulpmiddelen in navolging van de melding van 22 december 2020 en de aanvulling van 30 december 2020. De rechtbank kwalificeert de e-mail van 8 februari 2021 als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb. Voor zover de aanvraag van eiser niet aan alle vereisten voldeed, had het op de weg van het college gelegen om eiser de gelegenheid te bieden om het gebrek te herstellen. Dit heeft het college nagelaten. Het college heeft niet binnen twee weken daarna, uiterlijk op 22 februari 2021 een besluit genomen op de aanvraag. Eiser heeft dus terecht op 10 maart 2021 het college in gebreke gesteld. Eerst met het besluit van 24 februari 2022 heeft het college beslist op de aanvraag van eiser. Op grond van artikel 4:17, eerste tot en met derde lid, van de Awb heeft het college daarmee de maximale dwangsom van € 1.442,- verbeurd.
De bezwaarschriftencommissie van het college heeft het college overeenkomstig het vorenstaande geadviseerd. Het college heeft het advies van de commissie in de bestreden beslissing van 27 juni 2022 niet overgenomen, zonder enige nadere motivering.
Heeft het college terecht het verzoek om een tijdelijke rolstoelvoorziening afgewezen?
6. Eiser voert aan dat de twee verschillende standpunten die het college in het bestreden besluit van 27 juni 2022 noemt, niet naast elkaar kunnen bestaan. De noodzaak voor de tijdelijke rolstoelvoorziening is wel vastgesteld, omdat eiser een rolstoel gebruikte waarvoor facturen betaald moesten worden. Kenmerk van een tijdelijke rolstoelvoorziening is dat die verstrekt kan worden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zodat de gronden die het college heeft genoemd geen belemmering kunnen zijn voor het toekennen van een tijdelijke voorziening.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat een tijdelijke rolstoelvoorziening niet nodig was, omdat eiser ook na augustus 2021 de beschikking had over een rolstoel. Tot en met juli 2021 had hij de beschikking over een (kosteloze) leenrolstoel, daarna over een rolstoel van een vriendin en daarna weer een leenrolstoel. Daarnaast heeft het college het verzoek om een tijdelijke rolstoelvoorziening afgewezen, omdat de noodzaak voor een tijdelijke rolstoelvoorziening niet kon worden vastgesteld. Daarvoor is onderzoek nodig en eiser was niet of onvoldoende bereid te voldoen aan de medewerkingsplicht en het verstrekken van de noodzakelijk informatie. Onderzoek kon daarom niet plaatsvinden.
6.2.
Namens eiser is op de zitting toegelicht dat inmiddels een adviseur van Welzorg bij hem is geweest voor een eerste gesprek over de rolstoel, dat hij een specialistische rolstoel nodig heeft en het een tijd kan duren voordat die geleverd kan worden. De rolstoel die eiser nu huurt is een standaard duwrolstoel, die eiser zelf moet voortbewegen. Eiser heeft een rolstoel nodig met elektrische ondersteuning en heeft extra lichamelijke klachten gekregen door het gebruik van de duwrolstoel. In afwachting van een definitieve rolstoel, heeft eiser groot belang bij een beter bij hem passende rolstoel. Eiser heeft daarom nog steeds een procesbelang bij een beoordeling van het bestreden besluit over de afwijzing van het verzoek om een tijdelijke rolstoelvoorziening.
6.3.
Op grond van artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 beslist het college in spoedeisende gevallen na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt eiser zich terecht op het standpunt dat de twee standpunten van het college niet naast elkaar kunnen bestaan. Het college stelt zich namelijk eerst op het standpunt dat de tijdelijke rolstoelvoorziening niet noodzakelijk was en vervolgens dat de noodzaak niet kon worden vastgesteld. De rechtbank vat de standpunten van het college daarom op als een primair en subsidiair standpunt.
6.4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de afwijzing van het verzoek niet kunnen baseren op het primaire standpunt dat de tijdelijke rolstoelvoorziening niet noodzakelijk was. Uit de stukken blijkt namelijk dat eiser meerdere malen heeft aangegeven dat de rolstoel waarover hij beschikte hem pijn deed. Daarnaast staat in de adviezen van Argonaut van 27 december 2021 dat eiser is aangewezen op vervanging van de leenrolstoel die eiser op dat moment had, dat die rolstoel niet op zijn lichaamsmaten is afgestemd en een standaardrolstoel niet volstaat.
6.4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de afwijzing van het verzoek ten onrechte gebaseerd op het subsidiaire standpunt dat de noodzaak voor de tijdelijke rolstoelvoorziening niet kon worden vastgesteld, omdat eiser onvoldoende heeft voldaan aan zijn medewerkings- en informatieplicht. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte het college op het moment van het nemen van het bestreden besluit van 27 juni 2022 over voldoende informatie om te kunnen bepalen dat er sprake was van een spoedeisend geval als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015. Eiser had al aangegeven dat de rolstoel waarover hij beschikte hem pijn deed en op het moment van het nemen van het bestreden besluit beschikte het college ook al langdurig over de adviezen van Argonaut. Op grond daarvan had het college de noodzaak voor een tijdelijke rolstoelvoorziening wel kunnen beoordelen zodat het college eiser ten onrechte een gebrek aan informatie en medewerking heeft tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt.
22/4457
Heeft het college terecht de aanvraag van eiser afgewezen?
7. Eiser voert aan dat het college zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat eiser niet voldaan heeft aan zijn medewerkings- en inlichtingenplicht. Hij betoogt daartoe, samengevat, dat er nu immers inhoudelijke adviezen liggen van Argonaut waarin duidelijk staat dat er een noodzaak is tot het verlenen van maatwerkvoorzieningen waaronder een specifieke rolstoel. Ook heeft het college niet inzichtelijk gemaakt welke medewerking van eiser verlangd wordt, aan de hand van het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zoals genoemd in de uitspraak van 21 maart 2018. [7] Eiser voert verder aan dat hij wel feitelijk woonachtig is in [plaats B] . Eiser wijst op het advies van de commissie in de zaak met zaaknummer ARN 22/3975 waarin is overwogen dat het college bereid is geweest de aanvraag in behandeling te nemen ondanks dat eiser ten tijde van de aanvraag feitelijk niet woonde in [plaats B] . In de onderhavige zaak gaat het nog om dezelfde aanvragen. Alleen al daarom kan het college zich niet nu alsnog op het standpunt stellen dat eiser geen inwoner zou zijn van [plaats B] . Eiser betoogt verder dat het bestreden besluit niet op de verbruiksgegevens kan worden gebaseerd omdat het college de onderliggende stukken niet heeft overgelegd. Ook overigens zijn die gegevens onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiser zijn hoofdverblijf niet op dat adres had. Eiser wijst hierbij op de vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 juni 2021. [8] Naast een zeer laag gas- en elektriciteitsverbruik is er in de onderhavige zaak geen aanvullend bewijs. Ook overigens heeft eiser met zijn verklaringen en de gehele situatie voldoende duidelijk gemaakt dat hij wel degelijk hoofdverblijf in de woning had.
7.1.
Het college heeft de afwijzing van de aanvraag van eiser gebaseerd op het standpunt dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het noodzakelijke onderzoek van het college en dat eiser feitelijk niet woonachtig is in [plaats B] . Het laatste standpunt, dat de rechtbank begrijpt als het primaire standpunt, heeft het college nader toegelicht in het verweerschrift waarbij het college heeft gewezen op de diverse huisbezoeken, de bevindingen van de sociale recherche, de bankafschriften, de verbruiksgegevens en de eigen uitlatingen van eiser. Volgens het college blijkt daaruit ook dat eiser buiten [plaats B] voldoende zelfredzaam is en in staat is tot participatie.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de afwijzing van de aanvraag van eiser niet kunnen baseren op het standpunt dat hij niet feitelijk woonachtig is in [plaats B] en daarbuiten voldoende zelfredzaam is en in staat is tot participatie. Het college heeft dit voorafgaand aan zijn besluitvorming geen enkele keer aan eiser tegengeworpen, maar heeft de melding van eiser van 22 december 2020 in behandeling genomen en een onderzoek verricht naar zijn hulpvragen. Daarbij heeft het college diverse keren contact gehad met eiser, heeft het college verschillende keren een huisbezoek afgelegd op het adres en heeft het college een medisch onderzoek laten verrichten door Argonaut. Ook heeft het college verschillende keren contact gehad met Talis om te vragen naar de voortgang van de renovatie van de keuken. Verder is bij het huisbezoek op 11 juni 2021 gesproken over de woningaanpassingen die wel en niet zouden worden verricht. Ook acht de rechtbank van belang dat het college aan eiser diverse keren bijzondere bijstand heeft toegekend, onder meer voor de kosten van inventaris en de huurkosten van een rolstoel. Daarnaast staat eiser ingeschreven op het adres en betaalt hij de huur. Tot slot acht de rechtbank van belang dat uit het dossier ook blijkt dat de woning nog steeds niet gereed is voor eiser om in te wonen. Gelet op deze omstandigheden heeft het college ten tijde van het bestreden besluit, ruim 1,5 jaar na de start van het onderzoek, niet aan eiser mogen tegenwerpen dat hij geen ingezetene is van de gemeente Wijchen omdat hij er feitelijk niet woont.
7.3.
Het college heeft de afwijzing van de aanvraag van eiser subsidiair gebaseerd op het standpunt dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het noodzakelijke onderzoek van het college. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
7.4.
Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met het artikel 2.3.2 eerste en vierde lid van de Wmo 2015 vloeit voort dat het college voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn moet het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken. [9]
7.5.
Op grond van artikel 2.3.2, zevende lid, van de Wmo 2015 verschaft de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Op grond van artikel 2.3.8, derde lid, van de Wmo 2015 is de cliënt verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Dit is een algemene medewerkingsverplichting en ziet op alle denkbare vormen van medewerking. Als het college, omdat de cliënt onvoldoende medewerking heeft verleend aan het benodigde onderzoek, het recht op de maatwerkvoorziening niet heeft kunnen vaststellen, mag het de aanvraag daarvoor afwijzen. [10]
7.6.
Hoewel uit de stukken blijkt dat eiser gedurende het onderzoek niet altijd voortvarend heeft meegewerkt door bijvoorbeeld niet te reageren wanneer het college contact zocht of een huisbezoek wilde afleggen of hieraan zijn eigen voorwaarden te verbinden, heeft het college ten tijde van het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag van eiser niet kunnen baseren op het standpunt dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek van het college.
7.6.1.
Ten aanzien van de rolstoel acht de rechtbank hiervoor van belang dat ten tijde van het bestreden besluit op grond van de medische adviezen van Argonaut duidelijk was wat eisers beperkingen zijn, dat hij is aangewezen op een voorziening in de vorm van een adequate rolstoel en aan welke eisen de rolstoel moet voldoen. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de adviezen niet gebruikt zouden kunnen worden, omdat eiser geen toestemming heeft gegeven informatie bij behandelend artsen op te vragen en informatie uit eerdere adviezen van Argonaut te gebruiken en de adviezen alleen gebaseerd zijn op (oude) informatie die eiser zelf heeft aangeleverd. De rechtbank volgt het college daarin niet. De adviseurs hebben een inhoudelijk advies uitgebracht en hebben niet aangegeven dat eiser daaraan onvoldoende heeft meegewerkt of dat zij over onvoldoende informatie beschikten. Uit de rapporten blijkt ook dat alleen van het advies van medisch adviseur Gouw uit 2018 geen kennis is genomen, maar wel van de onderliggende informatie van de huisarts van eiser van november 2018 en augustus 2020 en van eerdere informatie van een pijnspecialist, van revalidatieartsen en de reumatoloog. Dat eiser op 2 februari 2022 zou hebben gevraagd aan Argonaut om zijn dossier te vernietigen betekent ook niet dat van de medische adviezen geen gebruik kan worden gemaakt nu die deel uitmaken van het dossier. Voor zover het college zich op het standpunt stelt dat aan eiser door een eerdere gemeente een aangepaste rolstoel is toegekend, overweegt de rechtbank dat eiser tijdens de zitting van de voorzieningenrechter van 9 november 2022 heeft aangegeven dat aan hem een rolstoel is toegekend maar dat hij die nooit heeft gekregen, omdat hij uit die gemeente was vertrokken en daarover nog een procedure loopt. Het college heeft dit niet betwist. Het college heeft dan ook, ten aanzien van de rolstoel, niet de aanvraag van eiser mogen afwijzen. In zoverre slaagt de beroepsgrond.
7.6.2.
Ten aanzien van de overige gevraagde voorzieningen, waaronder het verzoek om een aangepaste keuken, overige woningaanpassingen, een handbike met ondersteuning, een doucherolstoel en andere voorzieningen overweegt de rechtbank dat het onderzoek van het college, niet voldoet aan de vereisten zoals onder 7.4 omschreven. Tussen het moment van de melding van eiser en het bestreden besluit zit 20 maanden waarin zich verschillende ontwikkelingen hebben voorgedaan en waarbij eiser zijn hulpvraag ook weer heeft aangepast. Bij het huisbezoek van 11 juni 2021 is afgesproken welke aanpassingen door Talis zouden worden verricht, hebben het college en Talis aangegeven welke aanpassingen niet zouden worden verricht en is ten aanzien van de overige Wmo-ondersteuningsvragen een medisch advies noodzakelijk geacht. Uit de stukken valt niet op te maken wat nu nog de omvang is van de hulpvraag van eiser en waar die precies uit bestaat. Gelet op wat onder 7.4 is overwogen had het op de weg van het college gelegen om dit te onderzoeken. Het college heeft eiser ten tijde van het bestreden besluit niet kunnen tegenwerpen dat hij niet heeft meegewerkt aan het door het college noodzakelijk geachte onderzoek, omdat het college, zoals eiser terecht stelt, niet aan eiser heeft kenbaar gemaakt welke medewerking of welke informatie – redelijkerwijs - precies van hem werd verwacht.
Het college heeft pas op 27 januari 2023, vijf maanden na het bestreden besluit, een lijst ingebracht met informatie die zij van eiser wil ontvangen. Zoals op de zitting door de rechtbank naar voren is gebracht, is dit een uitgebreide en algemene lijst (‘alle beschikkingen, rapportages en juridische procedures’) en is onduidelijk in welk kader en met welk doel het college deze informatie vraagt. Als het college van eiser wil weten welke voorzieningen hij in vorige gemeentes heeft gekregen, kan hij daar gericht naar vragen.
De vertegenwoordiger van het college heeft op zitting nog naar voren gebracht dat al vaststaat dat eiser niet heeft meegewerkt, omdat de rechtbank in de uitspraak van 30 maart 2022 naar aanleiding van een beroep niet tijdig beslissen heeft overwogen dat van belang is dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het onderzoek door het college, waaronder het medische onderzoek door Argonaut. Dat doet echter niet af aan het huidige oordeel van de rechtbank nu dat medische onderzoek inmiddels is afgerond en het thans gaat om het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit van 23 augustus 2022. Ook voor het overige slaagt de beroepsgrond daarom.

Conclusie en gevolgen

Ten aanzien van het beroep met zaaknummer ARN 22/3975
8. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit genomen is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. Het college heeft ten onrechte het verzoek van eiser om een dwangsom en om een tijdelijke rolstoelvoorziening afgewezen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de besluiten van 21 april 2021 en 7 mei 2021 worden herroepen, dat het college aan eiser een dwangsom is verschuldigd van € 1.442,- en dat het college aan eiser een tijdelijke maatwerkvoorziening toekent in de vorm van een rolstoel met elektrische ondersteuning zolang de definitieve aangepaste rolstoel nog niet is verstrekt.
Ten aanzien van het beroep met zaaknummer 22/4457
9. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit genomen is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
9.1.
De rechtbank neemt, ten aanzien van de rolstoel, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het besluit van 23 februari 2022, voor zover het ziet op de afwijzing van de aanvraag om een aangepaste rolstoel, wordt herroepen en bepaalt dat het college aan eiser een voorziening op grond van de Wmo 2015 verstrekt in de vorm van een aangepaste, definitieve, rolstoel die voldoet aan eisen zoals vermeld in de medische adviezen van Argonaut.
9.2.
Ten aanzien van de overige gevraagde voorzieningen bepaalt de rechtbank, gelet op wat onder 7.6.2 is overwogen, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken. Het college zal duidelijk moeten vaststellen wat nog de hulpvraag van eiser is en een onderzoek moeten uitvoeren dat voldoet aan de vereisten zoals genoemd onder 7.4. Eiser is verplicht het college de informatie te verschaffen die voor het onderzoek nodig is en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Ook is hij verplicht de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van dat onderzoek. Het college zal eiser in dat kader duidelijk moeten laten weten welke informatie en welke medewerking precies van hem wordt verwacht en met welk doel. Als eiser hier onvoldoende aan meewerkt en het college daardoor het recht op een maatwerkvoorziening niet kan vaststellen, mag het de aanvraag afwijzen. Het college zal dit alles duidelijk vastleggen in een verslag.
9.3.
De rechtbank acht het, gelet op het (tijds)verloop van de procedure tot nu toe, aangewezen om gebruik te maken van de in artikel 8:72, zesde lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid. De rechtbank stelt een dwangsom vast voor het geval het college in gebreke blijft om binnen de termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Ten aanzien van het griffierecht en de proceskosten
10. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In de zaak met zaaknummer 22/4457 heeft eiser in bezwaar gevraagd om vergoeding van proceskosten. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting bijgewoond. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft twee beroepschriften ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.705,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 27 juni 2022 en van 23 augustus 2022;
- herroept de besluiten van 21 april 2021, van 7 mei 2021 en van 23 februari 2022 voor zover daarbij het verzoek om een aangepaste rolstoel is afgewezen;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom is verschuldigd van € 1.442,-, bepaalt dat het college aan eiser een tijdelijke maatwerkvoorziening toekent in de vorm van een rolstoel met elektrische ondersteuning zolang de definitieve aangepaste rolstoel nog niet is verstrekt, bepaalt dat het college aan eiser een maatwerkvoorziening toekent in de vorm van een, definitieve, aangepaste rolstoel en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de (deels) vernietigde bestreden besluiten;
- draagt het college voor het overige op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 23 februari 2022 met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college een dwangsom van € 500,- verbeurt voor elke week dat het in gebreke blijft met het nemen van een nieuw besluit op bezwaar tot een maximum van € 10.000,-;
- bepaalt dat het college het griffierecht van twee keer € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 3.705,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Verkroost, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer 21/2153, niet gepubliceerd.
2.Zie zaaknummer in noot 1.
3.Zie zaaknummer in noot 4.
4.Zaaknummer ARN 22/5067, niet gepubliceerd.
5.Zaaknummer 22/5743.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:168.
9.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, ro. 4.4.2.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:567.